woensdag 13 september 2017

Schijtlijsters

Ik begon ooit een column (nu ook te vinden op mijn blog, link volgt hieronder) met de volgende zin: Er zijn nog steeds Nederlanders die van Duitsers van nu de fiets van hun grootvader terug willen. In een ik-verhaaltje op de Achterpagina van NRC Handelsblad hoort een lezer of lezeres (ik heb het artikeltje even niet bij de hand) hoe de ene Duitser tegen de andere het woord “Mensch” zegt. En ja hoor: de gedachten gaan meteen terug naar de bezetting, toen hij of zij ook een keer de ene Duitser tegen de andere dat woord hoorde bezigen. De moraal van het verhaal, zo lijkt het: Duitsers kunnen maar beter hun mond houden.’ Het stuk ging verder, vooral met een educatief oogmerk, over het zotte van het gebruik van zogenaamd ‘Gotische’ schrift voor een aankondiging in de VPRO-gids van een tv-documentaire over Mein Kampf, maar wat mij betreft verschilde het niet veel van dat ‘Mensch’-verhaaltje. Allebei de gevallen documenteren wat mij betreft de vanzelfsprekendheid waarmee ‘Duitsland’ nog steeds wordt gereduceerd tot één aspect van de geschiedenis van dat land, ook op een moment dat mensen gewoon hun eigen taal praten.

Ik constateer dat soort dingen wel vaker, maar dan vindt mijn omgeving dat ik overdrijf en dat Nederlanders toch echt niets meer tegen Duitsers hebben. En dan onderdruk ik voor de zoveelste keer mijn neiging om er iets over op te schrijven. Maar soms moet het toch even, zoals nu. Op maandag 4 september j.l. werd het BNNVARA-programma De Nieuws BV (elke werkdag tussen 12.00 en 14.00) vanwege het begin van het nieuwe schooljaar gepresenteerd vanuit een basisschool. Onderdeel van deze uitzending was, bijna op het eind, een nieuwsquiz voor leerlingen en leerkrachten. Een vraag aan de leerlingen ging over de aanstaande Duitse verkiezingen en luidde ongeveer zo: ‘Wie gingen er gisteren met elkaar in discussie, waren dat Angela Merkel en Martin Schulz, of Mieke van der Weij en Peter de Bie.’ Humor. Niet om te lachen was, dat de namen van de twee laatste personen normaal werden uitgesproken, de namen van de Duitse politici daarentegen heel hard, blaffend, zoals in een B-film een slechte imitatie van een Duitse soldaat uit de Tweede Wereldoorlog ‘Ausweis’ of iets dergelijks brult. Dat is al niet grappig wanneer het grappig bedoeld is, laat staan met basisschoolkinderen als publiek.

Ik dacht dus meteen: ik vraag per email de redactie van De Nieuws BV om opheldering. Geen antwoord. De volgende dag herhaalde ik mijn vraag. Weer geen antwoord. Op woensdag ben ik maar eens gaan bellen met de omroep zelf. Eerst kreeg ik een uiterst verveelde telefoniste aan de telefoon, die na een minuutje zoeken verklaarde dat niemand bereikbaar was om mij te woord kon staan. Ik suggereerde dat de juridische afdeling misschien een goed idee was, want het ging toch om een potentiële klacht wegens belediging, of de persafdeling, en dat laatste vond ze wel een idee. De volgende die ik aan de lijn kreeg was een dame die, na mijn uitleg, het programma niet bleek te kennen waarover ik belde, ze was er nog maar net, zei ze, toen ik mijn verbazing daarover uitte. Ze ging overleggen met een collega, maar ze hield haar hand niet goed genoeg op haar microfoontje, zodat ik die collega de woorden ‘een beetje overdreven’ hoorde zeggen. De juffrouw meldde zich weer, noteerde mijn telefoonnummer en beloofde dat ik teruggebeld zou worden. Maar dat gebeurde natuurlijk niet.

Gisteren, een week na de uitzending, heb ik weer eens gemaild, maar ik kreeg opnieuw geen antwoord. Nu ga ik maar eens aan de omroepombudsman schrijven.

Een ander BNNVARA-programma, het consumentenprogramma Kassa, heeft de ‘Schijtlijster Trofee’ in het leven geroepen, voor instanties of organisaties die weigeren, tijdens de uitzending uitleg te komen geven over klachten. Ik ga, nadat ik de omroepombudsman heb geschreven, eens kijken of ik De Nieuws BV hiervoor kan nomineren. Wanneer een bedrijf of een instantie bij Kassa niet komt opdagen, betekent dat over het algemeen dat de klacht terecht was. Daar ga ik dus bij mijn klacht ook maar van uit.

Dit is de link naar mijn eerdere stuk: http://jangielkens.blogspot.nl/2016/06/slecht-geschreven-2011-erzijn-nog.html

[Ook op Facebook, 13 september 2017]

maandag 11 september 2017

Russische notities: niet aanwezig [2010]


Charles B. Timmer (1907-1991), vooral bekend als vertaler uit het Russisch en publicist over Russische literatuur, was veel meer dan dat: hij schreef zelf poëzie en romans, en hij was als zoon van een houthandelaar ook in die sector werkzaam. In 1948 haalde hij zijn vriend Willem Frederik Hermans over om houtcontroleur te worden in Canada en Newfoundland (dat toen nog net geen Canadese provincie was). Hermans hield het vijf maanden uit. Op latere leeftijd ging Timmer nog werken op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (iisg) in Amsterdam. Hij was daar verantwoordelijk voor de publicaties en ook nog tijdelijk adjunct-directeur.
Dat was hij toen ik begin 1978 op de Duitse afdeling van het iisg ging werken. Timmer was toen dus 70, en hij zou nog een paar jaar op het instituut blijven. Omdat ik al snel in de Instituutsraad van het iisg terechtkwam, kreeg ik met hem te maken, en de jeugd en de ouderdom botsten nogal eens. Ik wond me tijdens vergaderingen altijd op over zijn gezucht, dat ik als afwijzende reactie op mijn meningen interpreteerde. Pas toen ik na een verhuizing een paar kamers bij hem vandaan kwam te zitten, begreep ik dat hij altijd zo zuchtte, ook als hij niet vergaderde en alleen op zijn kamer zat, gewoon omdat hij als zeventiger wat minder lucht had.

Wanneer Timmer precies bij het iisg vertrok weet ik niet meer, maar het zal rond 1983 zijn geweest. Het was namelijk niet al te lang nadat ik samen met Ton Naaijkens in 1982 negen gedichten van de Duitse dichter Ernst Meister (1911-1979) had vertaald voor Tirade. Timmer sprak me daar op aan en hij vroeg de originele bundels van Meister te leen, uit belangstelling voor diens mooie gedichten over de dood wellicht, maar misschien ook wel om de vertaling te controleren.

Voor het eerste motief spreekt het feit dat Timmer later in De Tweede Ronde nog enkele indrukwekkende gedichten over het thema dood zou publiceren, voor het tweede zijn controlezucht en correctiedrift. Hij was tenslotte houtcontroleur, vertaler en redacteur. Uit Timmers laatste periode op het iisg herinner ik me het profiel dat hij voor zijn opvolger als hoofd publicaties schreef: het was vele pagina’s lang en vol functie-eisen als de actieve beheersing van een groot aantal talen, waaronder Russisch en Fins, en de passieve kennis van nog vele, vele andere. Aan het profiel, ik zou het graag nog eens lezen, was vermoedelijk alleen door Timmer te voldoen.
Toen Charles Timmer bij het iisg vertrok, liet hij een kast vol drukwerk achter, waaruit de collega’s van de Slavische afdeling de eerste keus hadden. Daarna waren anderen aan de beurt. Ik nam een stapeltje Tirades mee en wat ander drukwerk, allemaal met sporen van de voormalige eigenaar (en af en toe ook van de toenmalige directeur van het iisg, Rein van der Leeuw, die, veronderstel ik, nieuw verschenen Tirade-afleveringen te leen kreeg). Van Timmers redactionele jagersoog zijn in de Tirades allerlei sporen te vinden. In het zomernummer van 1977, waarvan weinig bijdragen een redacteur hebben gezien, streept hij bijna alles aan, in nummer 272/273 van januari/februari 1982 in een essay van H.A. Gomperts niets, behalve een behoorlijke stilistische uitglijder. In aflevering 224 van april 1977 onderstreept hij met rode balpen een verkeerde o in Majokovski en zet hij een vraagteken in de marge, in een Majakovski-vertaling in hetzelfde nummer corrigeert hij een drukfout en in het nawoord van de vertaler, Marko Fondse, verandert hij de sterfdatum van Vladimir Majakovski’s collega Sergej Jessenin van 27 in 28 december. Timmer was graag precies.

Maar niet alleen drukfouten streepte Timmer aan, ook denkfouten. Vier van de tien Tirade-afleveringen die ik indertijd meenam zijn uit 1982, en dat was nou juist het jaar dat Jacques Hamelink en Floris Cohen nieuw in de redactie kwamen naast Herman Verhaar. Uitgever Geert van Oorschot, de ‘tiran van Tirade’ (zo heet een artikel van Ad Fransen in het Van Oorschot-nummer van Zacht Lawijd uit 2005), had zich in 1981 teruggetrokken. In de eerste aflevering onder het nieuwe regime, het al genoemde nr. 272/273, krast Timmer heftig in het programmatische ‘Aan de lezer’-tekst van Verhaar.
‘Russische notities’ heette Timmers vaste rubriek in Tirade sinds 1963 (als ik het goed zie in de onoverzichtelijke Tirade-monografie van Ton Velthuysen uit 1986). Het leuke van de Tirades van Timmer die nu in mijn kast staan is dat die rubriek overal ontbreekt. Niet omdat ze toevallig niet in mijn afleveringen stond, maar omdat Timmer uit alle nummers zijn bijdragen heeft verwijderd. Voor zijn persoonlijke archief, of om uit te delen. En zo liet Timmer, behalve zijn vele vertalingen, niet alleen herinneringen bij een collega na, maar ook leessporen en soms omvangrijke leegtes.

Eerder, op 2 juli 2010, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl en hier licht gewijzigd.

donderdag 7 september 2017

Dertien kippen [2009]


Handelaren in Aziatisch keramiek doen het met hun tanden, het kritisch zijn. Om vast te stellen of een Kangxi-vaas of een stuk Imari dat ze willen aankopen gerestaureerd is, gaan ze met hun tanden over de verdachte plek: een gerestaureerde plek smaakt anders dan een ongeschonden. Ze zijn kritisch, want hun winstmarge hangt af van de inkoopprijs, en hun klanten, de verzamelaars, willen eigenlijk alleen maar gaaf spul. Wij editeurs zijn ook per definitie kritisch over de handel van de collega’s, en wij zijn dat met onze ogen.
Vaak zijn zwakke plekken in een editie snel te zien. Wie in Een web van dromen. Keuze uit de dagboeken 1960-2003 van de germanist, dichter en vertaler C.O. Jellema (1936-2003) in het register een algemene indruk wil krijgen van de voorkomende personen vangt bot: er is wel iets dat ‘Personenregister’ heet, maar het is er geen. Het gaat – maar dat blijkt pas als je het dagboek hebt gelezen – om een lijst van voor Jellema belangrijke personen die regelmatig voorkomen. Merkwaardig genoeg is de lijst alfabetisch op voornamen geordend, en dat was ik in een boek nog niet eerder tegengekomen.

Wat helaas wel vaker voorkomt, ook in uitgaven met een wetenschappelijke pretentie, is gebrek aan informatie. In dit boek staat wel een uitvoerig overzicht van de achttien cahiers waarin Jellema zijn notities maakte, compleet met data en aantallen pagina’s, maar wat we niet te weten komen is hoeveel er waar in de gedrukte versie is weggelaten. En dat wil je eigenlijk weten wanneer er sprake is van een keuze. Staat er bijvoorbeeld iets voor of na de notitie die is afgedrukt? Het zou iets kunnen zeggen over het gewicht van het genoteerde: was het een van vele gedachten die dag, of was het de enige die de moeite waard was om te noteren?

De levensschets van de Groningse dichtende en vertalende germanist Jellema door bezorger Gerben Wynia is informatief en aangenaam geschreven, maar toch proefden mijn editeurstanden op p. 478 een zwakke plek. Wynia schrijft daar, als het gaat over Jellema’s korte (1969-1971) werkzaamheid aan de universiteit van Utrecht en over zijn nieuwe woonplaats Tull en ’t Waal: ‘Jellema en [diens partner Hans] Stolp delen huis en tuin met dertien kippen, twee hanen, drie kalkoenen, vijf ganzen, twee geiten, een poes, een koerduif en drie honden.’ Die mededeling kwam me bekend voor. Op de flaptekst – die u, als u in een literatuurwetenschappelijk gezelschap bent, ook paratekst mag noemen – van de bundel Tijdverblijf uit 1971 staat namelijk over de auteur: ‘Woont met 13 kippen, 2 hanen, 3 kalkoenen, 5 ganzen, 2 geiten, 1 poes, 1 koerduif, 3 honden (Sebastiaan, Robbeknol, Muis) en Hans in Tull en ’t Waal’. Een tekst die in 1971 bedoeld was, vermoed ik, om de lezer te vertellen dat Jellema een buitenmens was en bovendien homoseksueel, wordt zonder aanhalingstekens en zonder bronvermelding gebruikt als biografisch feit. Hier is sprake van romantisch, laten we het zo maar noemen, en niet van kritisch bronnengebruik. Een kritische blik zou die kippen, hanen en kalkoenen niet zomaar hebben laten voorbijscharrelen. Het is immers niet uit te sluiten dat een van die kalkoenen de Tull en ’t Waalse kerst van 1971 niet overleefde, en van die vijftien kippen en hanen zal er heus wel eens een het leven hebben gelaten door toedoen van een vos of een roofvogel.

Het lijkt misschien niet zo, maar ik kocht dit boek niet om erover te zeuren. Jellema is een interessante schrijver, en bovendien leerde ik hem juist in zijn Utrechtse periode persoonlijk kennen. Hij doceerde in het najaar van 1971 Nederlands aan de vers aangekomen germanisten daar. Blijkbaar was dat nodig. Na de kerst was hij vertrokken, terug naar Groningen, en voor ons studenten gebeurde dat nogal abrupt. Een web van dromen bevat veel mooie dagboekaantekeningen, maar weinig over de Utrechtse periode: in totaal zeven pagina’s. Uit 1969 zijn zelfs maar een paar regels afgedrukt: de notitie van één dag. Graag zou ik als lezer willen weten of dat de enige notitie van dat jaar 1969 is, hetgeen toch opmerkelijk zou zijn. Maar het staat er niet. Het gissen daarover duurt totdat er een volledige, wetenschappelijke editie van de dagboeken van Jellema verschijnt.

C.O. Jellema, Een web van dromen. Keuze uit de dagboeken 1960-2003. Bezorgd door Gerben Wynia. Amsterdam (Querido), 2009 | ISBN 978 90 214 3516 9 | € 24.95

Eerder, op 16 november 2009, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl en hier licht redactioneel aangepast.

woensdag 6 september 2017

Doorslaggevend [2012]


1

Met veel moeite zijn een paar flarden van zinnen te ontcijferen: een mevrouw met een Russische achternaam probeert uitgeverij Meulenhoff over te halen een boek uit de Sovjet-Unie uit te geven. Het speelt zich af in Odessa en bevat ‘veel amusante voorbeelden en interessante verwijzingen naar de Russische geschiedenis, kunst en folklore’. Vooral het begin en het eind van de brief zijn vrij ongeschonden te lezen, en dat komt door de drager waarop deze informatie te lezen is: een velletje carbonpapier. Met de informatie die de resten tekst loslaten kan ik niet vaststellen of het boek ooit verschenen is. Ik vermoed van niet.
Het velletje carbonpapier zat met nog honderden andere, gebruikte en ongebruikte, in een paar doosjes van dit antiquarische kantoormiddel die in een kringloopwinkel te koop waren. Recycling puur: iets dat bedoeld was om telkens weer te gebruiken in de hergebruikwinkel. Maar de kans dat het nog eens gebruikt zal worden waarvoor het ooit bedoeld was is klein. Dat ‘ooit’ is intussen al zo lang geleden dat scholieren en studenten van nu verbaasd en geïntrigeerd toekijken wanneer je uitlegt en voordoet wat de bedoeling van dit kantoorartikel was: een kopie maken namelijk, in de vorm van een doorslag.
De doosjes zijn uit de jaren zestig, dat is aan de gedateerde gebruikte doorslagen te zien, maar ook aan de vormgeving van de doosjes en aan de wervende teksten erop en hun gedateerde kwinkslagen: ‘Wat er ook in de sterren verborgen is… Kartro Carbon zal doorslaggevend zijn voor uw administratie en correspondentie’. Ja, dat vonden ze leuk toen, in de jaren zestig. Ik kan me daar nog net van distantiëren, want ik begon pas in de jaren zeventig, als student, met een typemachine te werken en dus carbonpapier te gebruiken.

Ver vóór die tijd en nog tot ver in de jaren negentig, toen de kopieertoestellen en de printers beter werden, hadden scholieren, studenten, wetenschappers, vertalers, secretaresses, kortom iedereen die een kopie wilden bewaren van een brief, een werkstuk, een artikel of een boek, elke dag carbonpapier nodig. Het was een routinegebaar: je nam een blad blanco papier, legde daar een velletje carbonpapier op, daarbovenop een ander blanco blad en je draaide het in je mechanische of elektrische schrijfmachine. Maar het hoefde niet bij één kopie te blijven.
De carbonpapierdozen van de Amsterdamse firma Kartro maken reclame voor allerlei soorten carbonpapier: met Carborex Special kunnen 1 tot 4 doorslagen worden gemaakt, maar met Carborex Standard Tien 10 tot 20. En dat allemaal omdat alle carbonsoorten van de firma Kartro zijn veredeld met Siliconol-B. Het bedrijf had niet voor niets vestigingen van Wenen tot Santiago de Chili. Een tekeningetje van de fabrieksgebouwen in São Paulo siert het verpakkingsmateriaal, op de voorkant waarvan een charmante secretaresse ons toelacht.

Willem Frederik Hermans was een jaar of vijftig lang een grootverbruiker van carbonpapier. Alleen al voor de doorslagen van zijn vele duizenden brieven heeft hij er tientallen dozen van doorheen gejaagd. Uiteraard gebruikte hij carbonpapier ook bij het schrijven van zijn boeken. Heel soms is dat carbonpapier de enige bron voor een bepaald stadium van een tekst. Bijvoorbeeld bij het aforismenboekje Dinky Toys, waarvan Hermans in 1976 voor zijn eigen Mandarijnenpers ongeveer zestig exemplaren op een vloeistofduplicator (die ook met carbonpapier werkte) vermenigvuldigde. In het archief van de auteur zijn vijf bladen carbonpapier overgeleverd, met daarop in totaal achtendertig van de ruim tweehonderd aforismen. De originelen functioneerden waarschijnlijk als vellen voor het door Hermans zelf op maat gesneden en gebrocheerde boekje. Een handelseditie van Dinky Toys verscheen in 1988, nu staat het boekje in deel 11 van de Volledige Werken (2008). Daar en op de bijbehorende website meer over Dinky Toys en over deze velletjes carbonpapier.

Doorslagen maken we niet meer, maar toch gebruiken we het woord nog dagelijks, wanneer we e-mails sturen namelijk. In het Engels is een doorslag een ‘carbon copy’ – de afkorting daarvan: cc.

            2

Maarten van Rossem zei het ooit in een interview: je kunt over alles een proefschrift schrijven, ook over doorzichtig plakband. Hij had ook carbonpapier kunnen zeggen. Of punaises. Ik kom op punaises omdat ik laatst een bureaustoeltje uit de jaren dertig kocht. Over de zitting was een grijze manchester stof gespannen die er oorspronkelijk niet op zat. Dat was goed te zien, want de lap was aan de onderkant vastgezet met een veertigtal punaises, punaises uit de tijd van het stoeltje, waaronder een paar hele mooie van hetzelfde merk als het stoeltje: Ahrend. Je gaat er spontaan van nadenken over de geschiedenis van de punaise, en het kan niet anders of Wikipedia levert zo’n geschiedenis: de punaise zoals we haar nu kennen, het hoedje met de pin, werd begin twintigste eeuw in Duitsland uitgevonden door de horlogemaker Johann Kirsten, die het patent verkocht aan de gebroeders Lindstedt, die bij hem in de buurt in Noord-Duitsland woonden en die er stinkend rijk mee werden. Een proefschrift over de punaise wordt niet vermeld.
Het carbonpapier heeft natuurlijk ook zijn Wiki-pagina’s, maar veel leuker is het artikel ‘The Exciting History of Carbon Paper!’ van Kevin Laurence. Ook hij noemt geen proefschrift in zijn literatuurlijst, maar wel boeken met prachtige titels als Pulp & paper dictionary van John R. Lavigne uit 1993 en The origin of stencil duplicating van W.B. Proudfoot uit 1972. Artikelen uit het periodiek The Type Writer: Journal of Writing Machine Technology and History hebben titels als ‘Carbon paper and the typewriter ribbon’ (David Sheridan, 1991) en ‘Wedgwood’s carbon paper of 1806’ (Michael Adler, 1990). Van deze Adler wordt ook het standaardwerk The writing machine genoemd, een boek dat Willem Frederik Hermans graag paraat had wanneer hij over schrijfmachines schreef.
De eerste keer dat de term carbonpapier werd gebruikt was in 1806. Toen patenteerde de Engelsman Ralph Wedgwood de ‘Stylographic Writer’, een methode die blinden moest helpen bij het schrijven. Hiervoor was carbonpapier nodig. Wedgwoods Italiaanse collega Pellegrino Turri bedacht rond dezelfde tijd een soortgelijke methode, en dat deed hij om een speciale reden: hij was verliefd geworden op een blinde dame, die de rest van haar leven op deze manier brieven zou schrijven. Niet veel later ontstond het kopijboek: de manifold writer noemde Wedgwood het. De eindresultaten uit zo’n kopijboek komen we in negentiende-eeuwse archieven vaak tegen als halfvergane en slecht leesbare velletjes, want wat in het kopijboek achterbleef (of er werd uitgescheurd en apart bewaard) was een flinterdun papiertje dat langzaam door de doorgedrukte inkt van het carbonpaper werd opgevreten.
Complete kopijboeken, zoals ze uit de vroeg-negentiende-eeuwse kantoorboekhandel kwamen, zijn schaars, zo laat een rondgang door de wereldwijde bibliotheekcatalogi zien. Het exemplaar dat ik hier voor me heb is van 1832 of eerder, de vroegste datering van een doorslag is in elk geval uit dat jaar. We zien een stevige halfleren map, quartoformaat, met gemarmerde platten. De voorkant leert ons dat we te maken hebben met de H. Dixon’s improved manifold writer for writing and copying letters, invoices, &c. with durable pen and ink, verschenen ‘Under the immediate patronage of His Royal Highness the Duke of Sussex’. Voorin de map zit een vakje met een metalen plaat (om onder de te schrijven brief, het carbonpapier en het doorslagpapier te leggen ter bescherming van het papier eronder) en een vloeiblad, en in een leren lusje zit de metalen stift (want met een ganzenveer kun je niet doordrukken). In een ‘Carbonic book, to preserve the carbonic leaves in’ zitten inderdaad nog een stuk of vijftien velletjes carbonpapier, de meeste ongebruikt. Het volgende onderdeel is het boekje met de doorslagvelletjes, met een prachtig gemarmerd omslag. Op het vakje met de metalen plaat en het vloeiblad zit de gebruiksaanwijzing geplakt, in het Frans en het Engels.
Het kopijboek was geen succes bij de familie die dit exemplaar in gebruik had: slechts weinige bladzijden zijn beschreven. Vier zijn er gevuld met een reisverslag, zes met twee brieven uit 1832 resp. 1834 en nog eens vier met schrijfoefeningen van kinderen. Daarna werd de map blijkbaar ergens opgeborgen, om bijna twee eeuwen later weer te voorschijn te komen. Zelfs het groene lint om de map dicht te binden is nog in een nette staat.

Het bovenstaande is samengesteld uit twee artikelen, eerder op 4 januari resp. 13 februari 2012 gepubliceerd op www.textualscholarship.nl en hier minimaal redactioneel aangepast.

vrijdag 1 september 2017

Baudelaire in het veilinghuis: een ‘originele editie’ van Les Fleurs du mal? [2009]


Berichten over dure boeken op veilingen in de pers: meestal is het bladvulling. Zoals het stukje van net vijftig woorden in NRC Handelsblad, dat er op een veiling in Parijs op 1 december 2009 een ‘originele editie’ uit 1857 van Les Fleurs du mal van Charles Baudelaire is verkocht voor 775.000 euro.
       Een ‘originele editie’? Eentje met feestmuts en een pikante foto van Carla Sarkozy? ‘Edition originale’ zal er in het persbericht van Agence France-Presse hebben gestaan: en dat is correct vertaald ‘eerste druk’. Waarom is deze eerste druk zo bijzonder dat hij net zoveel kost als een bescheiden bankiers-bonus? De website van het in het berichtje niet genoemde Parijse veilinghuis Gros & Delettrez geeft, eenmaal gevonden, helderheid. In een aparte Baudelaire-catalogus met 176 lots wordt lot 80 uitgebreid beschreven. Deze ‘édition originale’ van Les Fleurs du mal is opgedragen aan Narcisse Anselle, Baudelaire’s vriend en latere curator, en bovendien heeft de auteur er een aantal handschriftelijke correcties in aangebracht. Een ‘gewoon’ exemplaar van deze eerste druk, die in elfhonderd exemplaren verscheen, bracht, ter vergelijking, in juni 2009 € 11.000 op bij Christie’s in Parijs.
Bij de New Yorkse Christie’s-collega’s werd op 4 december 2009 een exemplaar van Edgar Allan Poe’s bundel Tamerlane and other poems uit 1827 geveild voor omgerekend bijna € 450.000, zo meldt de teletekst van de VRT, en ook zij noemen het veilinghuis niet. Maar nu wordt in het berichtje wel aangegeven waarom dit zo’n bijzonder boek is: er waren er tot nu toe maar twaalf van bekend. Wie een mooie beschrijving van een boek wil lezen kan hier terecht, maar dat mag dan ook wel met een verwachte opbrengst waarvan het opgeld een aanzienlijk deel van het jaarsalaris van de medewerker betaalt die zich met dit boek bezighield. Deze Tamerlane is niet in vetvrij papier bewaard in een brandkast, maar gelezen, verplaatst en gebruikt. Dat heet in de beschrijving heel mooi: ‘An entirely unsophisticated copy’.
De catalogus van Christie geeft een overzicht van alle acht de voormalige eigenaren en van de huidige vindplaatsen van de overige twaalf exemplaren. De British Library heeft er een, de rest is in de Verenigde Staten, maar een van deze elf is kwijt. Er zijn waarschijnlijk maar vijftig exemplaren van Tamerlane gedrukt, en dit boek is het enige dat van de drukker-uitgever, Calvin F.S. Thomas, bekend is.
       Hoe zit het eigenlijk met Nederlandse negentiende-eeuwse auteurs op veilingen? Lot 2861 van de laatste veiling van Bubb Kuyper in Haarlem, eind november 2009, bestond uit 13 boeken: het debuut van François HaverSchmidt/Piet Paaltjens in de Leidse Studenten-Almanak voor het jaar 1856, een tweede druk van Snikken en Grimlachjes uit 1871 en nog 11 boeken van en over HaverSchmidt. Opbrengst inclusief opgeld: € 260. In lot 2869 zat van J. Kneppelhout een eerste druk van de Studenten-typen uit 1841, een van De studenten en hun bijloop (1844) en nog 3 andere Klikspanen, samen voor nog geen € 140. Een net exemplaar van de beroemdste Nederlandse roman uit de negentiende eeuw, Max Havelaar, samen aangeboden met een eerste druk van Minnebrieven (1861) en Dik van der Meulens Multatuli-biografie, bracht als lot 2879 € 660 op en was het duurste negentiende-eeuwse literaire boek op de veiling.
       De 176 lots van de Parijse Baudelaire-veiling hadden een totale opbrengst van 4 miljoen euro. Er zaten nog meer leuke stukken bij, zoals het opdracht-exemplaar van Baudelaires roesboek Les Paradis Artificiels. Opium et Haschisch (1860) aan, nota bene, zijn moeder, dat ongeveer de helft van de Les Fleur du mal deed, en een brief uit 1845 van Baudelaire aan Narcisse Ancelle die als ‘zelfmoordbrief’ bekend staat, geschreven tweeëntwintig jaar vòòr de werkelijke en alsnog vroege dood van de zesenveertigjarige Baudelaire. Deze brief bracht € 65.000 euro op. Voor 1 procent van dit bedrag waren bij Bubb Kuyper drie brieven van Willem Frederik Hermans aan Jaap Goedegebuure te koop. Wat zou de Baudelaire-fan Hermans hiervan nou gevonden hebben?

Eerder, op 7 december 2009, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl en hier licht redactioneel gewijzigd. Van de links die ik bij het artikel publiceerde werkt alleen de Poe-verwijzing nog: www.christies.com op 1 september 2017.