dinsdag 26 maart 2019


Over smaak [2010]

Over smaak valt heel goed te twisten. Dat denk ik wel vaker, maar zeker toen ik de foto zag die Vincent Mentzel in 2003 van Jan Siebelink maakte. In het weekeinde van 21 en 22 augustus 2010 wijdde NRC Handelsblad een ‘uitneembare fotospread’ van acht pagina’s aan de fotograaf, die ook commentaar leverde bij zijn foto’s. Mentzel portretteerde de schrijver met, volgens het bijschrift, ‘alles wat hem dierbaar was: zijn honden, zijn auto, de schoenen van Jan Jansen. Zijn vrouw was niet thuis.’ Een exemplaar van Siebelinks boek Margaretha uit 2002 staat op de motorkap van de auto, die, net als de honden en de schoenen, op besneeuwd plaveisel staat.

Siebelink vindt dus whippets mooi, want dat zijn de honden op de foto. Ik vind whippets niks, met die amechtige ribbenkasten, die kromme ruggen en die kleine koppen. Maar het gaat me eigenlijk om de auto. Het is een Mazda. Schrijvers moeten niet in Mazda’s rijden, en als ze dat wel doen, dan moet het zijn omdat schrijvers ook af en toe een betrouwbare auto nodig hebben, niet omdat ze hem mooi vinden.

Siebelink vindt dus deze Mazda mooi. Het Japanse merk Mazda maakt betrouwbare suffe auto’s. Een deel van de modellen, in het kleinere segment, valt na het dienstbare leven ten prooi aan jongens met petjes die een spoiler achterop zetten, luidruchtige uitlaten monteren, stickers met tribal motieven op de ramen plakken en bekeuringen verzamelen. De Mazda waarmee Siebelink op de foto staat is weer van een andere categorie: het is een MX-5 roadster uit 1996, een vriendelijk geprijsde cabriolet op de basis van een kleine middenklasser, en het is een auto die bij mijn automobiele geestverwanten van het BBC-autoprogramma Top Gear in de categorie hairdresser’s cars valt.

Ik moet aan dit verhaal nog een draai geven die iets met ons vakgebied te maken heeft. Die draai vind ik in de voorlaatste roman van Siebelink, Suezkade uit 2008. De leraar Marc Cordesius is de held uit dit boek. Hij is zeer belezen in de wereldliteratuur en in de filosofie, hij is zeer begaan met een al te magere allochtone leerlinge – en hij rijdt in een Mazda MX-5 roadster. Daar stapt hij af en toe in om door Den Haag te rijden: ‘Dat zou een aangenaam ritje worden.’ Ook gaat hij op het einde van het boek levensmoe scheuren op de Duitse Autobahn met de ‘maximumsnelheid van tweehonderdveertig’.

Mocht Siebelinks bestseller een klassieker worden en iemand zou die klassieker over honderd jaar mogen annoteren, dan zou zij of hij bij deze passage kunnen aantekenen dat een MX-5 de genoemde maximumsnelheid in het echte leven nimmer heeft gehaald. Siebelink verwart de topsnelheid met het hoogste cijfer op de snelheidsmeter. Hij wil dat we, net als hij, zijn held sympathiek vinden vanwege diens verfijnde smaak op het gebied van literatuur, filosofie en auto’s. Maar die auto verpest het allemaal. Siebelinks held is een Ivanhoe met een plastic zwaard, een Ben Hur in een zeepkist achter een quadriga van ezels.

Eerder, op 17 september 2010, gepubliceerd op www.textualscholarship.nl. Daar staat ook de foto van Mentzel, die ik hier weglaat maar die te vinden is op https://vincentmentzel.nl/werk/jan_siebelink/. Ook heb ik een zin weggehaald die alleen nut heeft met de url die daarin werd vermeld, maar die link loopt nu dood.
Het stuk had nog een interessant gevolg, want ruim een jaar later, eind 2011, werd ik gebeld door Anton de Goede van het VPRO-programma De Avonden. Ik veronderstelde dat het over Willem Frederik Hermans zou gaan, want er was net weer een deel verschenen. Maar nee: de vraag was op ik in het programma wilde optreden om een discussie aan te gaan met een autojournalist een boek had gepubliceerd over de psychologie achter de keuze van mensen voor een bepaald merk of model auto. Titel: Wat je rijdt ben je zelf. De autojournalist, Erwin Wijman, was het niet eens met mijn opmerkingen over het door mij genoemde Mazda-model en had daar een passage in het boek aan gewijd. Hij veronderstelde dat ik, ‘Gielink’ (want hij beheerst alle trucs van het vak, die Wiemans), ‘stikjaloers’ op Siebelink was. Ik kon De Goede duidelijk maken dat die meneer mijn opmerkingen te serieus nam door aan te nemen dat ze over auto’s gaan en niet over een schrijver, en dat ik daarom niet zou meewerken aan het programma. Ik ben maar niet begonnen over Hermans, hoewel het toch wel vreemd was en blijft dat zo’n programma wel aandacht wilde besteden aan een flutboek over auto’s maar niet aan alweer een deel van de mooiste en beste Volledige Werken-editie van een Nederlandse auteur ooit.


vrijdag 22 maart 2019

Weer een boek uit


‘They spelled my name wrong again’ zingt mijn muzikale held Loudon Wainwright iii. Mijn naam, van voren en van achteren, is een stuk gemakkelijker te spellen dan de zijne, maar toch gaat het ook bij mij vaak fout. Een tijd geleden heb ik alle fout gespelde naamkaartjes weggegooid die ik ooit op binnen- en buitenlandse congressen kreeg – het was een aardig doosje vol. Als ik mezelf googel in allerlei varianten kom ik van alles tegen: Gilkens, Gielkens, Gieskes, Gielkes. Ik lig er niet echt wakker van.

Maar soms is het wel vreemd. Ik vond mezelf nu weer in een literatuurlijst in een zojuist verschenen biografie. Daar kom ik als ‘Gielkes’ voor. Gelukkig ontdekte ik, toen ik de literatuurlijst wat beter bestudeerde, waar die kwijtgeraakte ‘n’ gebleven was. Twee pagina’s eerder vond ik namelijk de naam ‘Bokhoven’. Ik weet toevallig wie dat is, want Niels Bokhove kom ik wel eens tegen, die woont hier een halfuurtje fietsen verderop. Niels heeft dan wel in dit boek een iets te lange naam gekregen, maar hij kan zich troosten met het feit dat zijn naam vijf literatuurverwijzingen hoger wél correct gespeld wordt. Hij zal het wel met mij eens zijn dat het vreemd is dat tussen zijn echte en zijn ten onrechte uitgebreide naam nog een paar auteurs worden genoemd met namen als Borgers, Boyens, Braches en De Boer, in die volgorde. Maar er zit systeem in: Bakx komt in deze literatuurlijst na Bartels, met een Baumgarth ertussen, en Braas komt na Brinkgreve, met een Brinkman, een Den Boef, een Bool, een Boot en een Bosch ertussen, weer in die volgorde. Tussen Huig en Huizinga staan Huussen en Huygen. Enz.

Nu we het toch over het nawerk van een wetenschappelijke publicatie hebben: hoe noemt u eigenlijk zo’n alfabetische lijst van personen die in een biografie voorkomen? Personenregister – dat is het. In de pakweg vijfentwintig Nederlandstalige boeken die ik uit mijn biografieënkast trok staat dat woord ook, soms ook alleen ‘register’. Namenregister komt ook voor, ook prima. In een van die boeken staat ‘Persoonsregister’, maar dat komt omdat de biograaf, toen dat register in de maak was, net even in een tuin stond over te geven vanwege het oorlogsverleden van zijn onderwerp. Ik heb de indruk dat dat wel vaker gebeurt, die afwezigheid van de auteur wanneer er een literatuurlijst of een register gemaakt moet worden. Dan komen opeens familieleden of stagiairs in beeld, liefst een dag voordat het boek naar de drukker moet.


In dit boek is vermoedelijk een stagelopende student van een universiteit waar veel Engels wordt gesproken aan het werk gezet, want het personenregister heet hier ‘Index’. Aan deze ‘index’ gaat de volgende opmerking vooraf: ‘Levensdata voor zover beschikbaar’. Het is dan wel jammer dat de voornaam en de levensdata van Johann Peter Eckermann even niet beschikbaar waren op de dag dat dit register werd gemaakt, of die van Carl Gustav Jung en Joan Collette. Zij, en misschien nog wel meer personen, moeten het met alleen een achternaam doen. Maar gelukkig weet de auteur van de ‘index’ wel dingen die mij niet bekend waren, zoals het geboortejaar van Olivier B. Bommel. Dat was 1941, lees ik. De naam van diens geestelijke vader, Marten Toonder, ontbreekt vreemd genoeg. Maar niet die van zijn collega-tekenaar Felix Hess, en ook die is volgens de ‘index’ in 1941 geboren. Op de pagina waar deze naam naar verwijst blijkt dat deze Felix Hess veertien jaar vóór het genoemde geboortejaar al aan een speelfilm meewerkte. Respect! Jammer is dan weer, als we het toch over stripfiguren en aanverwante zaken hebben, dat er in de ‘index’ geen levensdata worden vermeld van de volgende personen: de airedaleterriër Cleo en de boxer Bobby. En ook die van Lucas Bols en Wynand Fockink mis ik, die samen in één drankkegel worden genoemd op p. 99. Er staat overigens Wynand met een lange IJ, en in de ‘index’ krijgt hij nog een extra C vóór de tweede K. Het zou dus kunnen dat iemand anders bedoeld is, want de verwijzing hier brengt ons op p. 255. Gelukkig staat er nog een Wijnand Fockink onder de W in de ‘index’, die ons weer bij Lucas Bols op p. 99 laat uitkomen.
Wat kost een fles jenever eigenlijk tegenwoordig? Het boek waar ik het hier over heb kostte me € 37. Ik koop al jaren meer biografieën dan flessen Bols, maar misschien moet ik daar maar eens iets aan doen.

Er staat wel, moet ik toegeven, een mooi citaat op het achterplat van dit boek, en het is van het onderwerp van deze biografie, de Utrechtse beeldend kunstenaar en politiek activist Erich Wichman: ‘Kunst mag zijn al wat gij wilt, maar het kunstwerk komt uit de werkplaats!’ Zou dat niet ook voor de wetenschap moeten gelden?

vrijdag 8 maart 2019


Malloot [2009]


Ik zeg altijd: ik verzamel niets, ik bewaar alleen het een en ander. Maar goed: er is een boek verschenen dat over mijn soort, dat van de bewaarder en verzamelaar, lijkt te gaan. Ik zeg ‘lijkt te gaan’, zodat u meteen weet welke tendens dit stukje heeft. Het boek heet Hebben en houden. Wat iedere verzamelaar en boekenliefhebber over zichzelf moet weten, het is geschreven door de socioloog Jaco Berveling en verschenen bij uitgeverij Aspekt in Soesterberg.
Zou ik dit boek hebben gekocht als ik het niet cadeau had gekregen? (Dankjewel, Joep!) Tijdens de Verzamelaarsjaarbeurs in Utrecht nog wel, waar de auteur zijn boeken zat te verkopen. Op het voor- en het achterplat van het boek staat dezelfde foto van een stapel boeken. En dat is natuurlijk niet zo gek bij een boek dat onder andere over het verzamelen van boeken gaat. Maar wat staan er voor boeken op Hebben en houden? Het zijn gloednieuwe boeken in elk geval, en ik kan een paar ruggen lezen: ‘Tyskland’ kan ik ontcijferen en een deel van een titel: ‘Jord och’. Het zijn dus Zweedse boeken. Heeft iemand dan bij de Ikea een Billy mét boeken gekocht? Nee: een korte zoektocht op Google-afbeeldingen met de zoekterm ‘pile of books’ heeft een verbijsterend resultaat: het allereerste plaatje dat verschijnt is de afbeelding op Hebben en houden. De vormgeefster van het boek heeft dus tien seconden geïnvesteerd in het zoeken naar een omslagillustratie voor een boek over, onder andere, bibliofilie. Als dat geen boekenliefde is.

De blurb van het boek zegt dit: ‘Honderdduizend suikerzakjes, dertigduizend boeken, twintigduizend T-shirts, ruim tienduizend bierblikjes, zesduizend uilen en bijna negentig paar sneakers. Er wordt wat verzameld in Nederland.’ En we weten meteen wat voor soort verzamelaars Berveling op het oog heeft. De ‘dertigduizend boeken’ zijn die van Martin Ros, die natuurlijk ook even voorbijkomt, net als, uiteraard, Boudewijn Büch, ‘de bekendste Nederlandse bibliofiel en verzamelaar van de 20ste eeuw’. Maar is Ros, was Büch een verzamelaar? Büch leek mij toch, net als in alles wat hij deed, een poseur, en zijn boeken waren het peperdure decor van de zoveelste pose. En Martin Ros kan ik sinds een televisieportret lang geleden niet anders meer zien dan met een plastic tasje met boeken voor een garagebox met duizenden van dat soort tasjes ruw en willekeurig opgestapeld. En dan lijkt hij meer op de geciteerde vergaarder van de tienduizend bierblikjes, die daar ongetwijfeld net zo lang – en misschien wel minder chaotisch – over kan vertellen als Ros over boeken. Of op de verzamelaar van xtc-pillen die onlangs in het nieuws was omdat zijn collectie (2400 verschillende) werd gestolen. Als dat eerder was gebeurd, had hij ongetwijfeld in Hebben en houden gestaan.

Bervelings profiel van de verzamelaar is dit: een malloot, een seksueel gefrustreerde gek met een slecht huwelijk en een nog slechtere vaderbinding, die daarnaast lijdt aan een genetisch bepaalde Hollandse schraapkoorts en bovendien aan een neurologische afwijking die hem obsessief allerlei spullen zijn huis in laat slepen totdat hij geen poot meer kan verzetten. Berveling is socioloog, en de lezer moet dan ook de indruk krijgen dat dit een wetenschappelijk boek is. Een lange bibliografie en interessanterige bronvermeldingen als ‘Hendrikse, 1995:17’ (Berveling, 2009:129) moeten ons laten denken dat hier gedegen onderzoek is gedaan. Maar ik geloof er niets van: er is vooral verzameld, krantenknipsels namelijk, over mensen die aan Bervelings profiel voldoen. Echte verzamelaars, mensen met een wetenschappelijke insteek bijvoorbeeld die met hun verzamelingen bijdragen aan onze kennis van boeken, kunst en geschiedenis, komen in het boek nauwelijks aan bod. En natuurlijk worden weer de verzamelevergreens gedraaid: Gerard Reve, de Klondykes van Hermans, en ook de pop-upboeken-verzamelaar duikt op, die elk en elk jaar weer door elke journalist geïnterviewd wordt tijdens de boekenmarkt in Deventer.

In een kadertje (Berveling 2009:146) geeft de auteur antwoord op de vraag: ‘Hoe wordt dit boek wat waard?’ ‘Wat’ het boek eventueel waard wordt komen we overigens niet te weten, maar dat zal wel komen omdat er ‘iets’ had moeten staan: ‘Hoe wordt dit boek iets waard?’ dus. Het eerste advies van Berveling is: ‘Zorg dat u de eerste druk bemachtigt’. Dat is een vreemde raad in deze eerste druk, want die heb ik dus al. Het tweede advies luidt: ‘Laat de auteur het boek signeren (geen probleem, ik doe dat voor u)’. Afgezien van het praktische probleem van dit aanbod als de koper in Steenoven woont en de auteur in Gaarkeuken: Berveling weet niet dat een gesigneerd boek maar heel zelden een meerwaarde heeft. Tenzij het, bijvoorbeeld, door de auteur is opgedragen aan iemand die een vervelend stukje over het boek in kwestie heeft geschreven. Ten derde: ‘Let op dat het boek in prima staat blijft’. Dat is het gemakkelijkst te bereiken, voeg ik daar aan toe, door het boek nooit meer te lezen, maar dat lijkt mij in dit geval geen probleem. En tenslotte adviseert Berveling: houd trends en modes in de gaten en heb geduld, en ooit zal dat boek van die Berveling veel geld waard zijn. Zou het humor zijn?
Ergens in het boek (Berveling 2009:?) noemt de auteur een verzamelaar met een speciale collectie: vervelende boeken. Die heeft vast nog wel een plekje in zijn kast.

Voor het eerst op 15 december 2009 gepubliceerd op www.textualscholarship.nl en hier met enkele redactionele aanpassingen herplaatst. - Aanvulling van vandaag, 8 maart 2019, over dat signeren van boeken: op Boekwinkeltjes zijn twee exemplaren van dit boek te koop: het een is gesigneerd en het andere niet. Het gesigneerde is het goedkoopste.