dinsdag 12 maart 2024

Over Elke Erb (1938-2024)

Op 22 januari 2024 overleed de Oost-Duitse schrijfster en vertaalster Elke Erb. Oost-Duits omdat ze, hoewel ze in 1938 in het westen van Duitsland (in de buurt van Bonn) werd geboren, in de ddr schrijver werd. Ze verhuisde er als kind met haar familie naar toe en werd er een schrijver met een onafhankelijke stem, die na de eenwording van Duitsland in 1989 onafhankelijk bleef. Ze was een aantal keren te gast op Poetry International in Rotterdam, voor het eerst in 1982. Dat ze daar werd uitgenodigd kwam ook, denk ik, een beetje door mij. In 1979 besprak ik in de mei/juni-aflevering van het kort daarvoor gereanimeerde recensietijdschrift Literair Paspoort Erbs prozabundel Der Faden der Geduld, een fraai, klein, in 1978 bij Aufbau-Verlag verschenen boekje. Ik had ook Martin Mooij, de oprichter en organisator van Poetry, op Erb attent gemaakt. Anderen zullen dat ook hebben gedaan.
                      
Het was een vreemde recensie, die slechts voor de volledigheid in mijn Volledige Werken thuishoort. Ik begon mijn bespreking met een citaat uit het lange, in het boekje afgedrukte gesprek met haar oudere en bekendere collega Christa Wolf (1929-2011): ‘Ich glaube eine ganze Anzahl dieser Texte nicht zu “verstehn”’. Voor die uitspraak was ik haar dankbaar, schreef ik in de recensie, want zo verging het mij ook. Ik citeerde een hoop uit Erbs teksten en bazelde er van alles om heen om duidelijk te maken hoe spannend ik ze vond. Het had ook korter gekund door Christa Wolf nog eens te citeren, die Erbs proza als ‘[i]nsistierend, hartnäckig, authentisch’ karakteriseerde.
Ik stuurde de recensie naar onze Oost-Berlijnse vriendin Hannelore Teutsch, die met Erb bevriend was. Zij liet de tekst aan Erb lezen. Die had de indruk dat mijn bespreking niet positief was en dat liet ze aan Teutsch weten, die dat weer aan mij doorbriefde. Op 16 januari 1980 (ik heb nog een concept/doorslag van de brief) stuurde ik een vertaling van de recensie, naar Erb en sprak mijn voornemen en de wens uit teksten van haar te vertalen en te publiceren. Ik kondigde ook een bezoek in Berlijn aan ergens datzelfde voorjaar, maar dat werd de herfst, zoals de opdracht van Elke Erb in Der Faden der Geduld verklapt, die ‘Oktober 80’ gedateerd is.

Aan het bezoek bij Elke Erb in de Wolliner Strasse in Berlijn-Mitte heb ik weinig concrete herinneringen, behalve dat wederhelft M. er ook bij was. Zij herinnert zich, net als ik, bijna vijfenveertig jaar later vooral de half verduisterde woonkamer en het sombere interieur met de loodzware halfdichte gordijnen. Erb had toen een jong zoontje – Konrad, nu zelf schrijver en muzikant en een vijftiger – maar of dat kind ook aanwezig was weten we niet meer. De – intussen vertrokken – vader van het jongetje was Erbs collega-schrijver Adolf Endler (1930-2009). Bij hem wilde ik ook eens op visite, maar dat bezoek eindigde bij zijn voordeur; een bezoek van Endler bij ons in Utrecht later was succesvoller – sort of. Daarover een ander keer.

Gemakkelijk kan de conversatie met Erb niet zijn geweest, want een vrolijke prater over koetjes en kalfjes was ze niet. En ik ook niet. Maar toch: tijdens de visite kregen we de uitnodiging met haar naar een voorstelling van een theaterstuk van Heiner Müller in het legendarische theater Die Volksbühne te gaan. Het internet weet dat dat Der Bau was, een kleine twee maanden eerder in première gegaan. Mijn herinnering aan het stuk heeft na al die jaren de vorm gekregen van het bijbehorende programmaboek, een dik pak papier op A4-formaat en gedrukt op ddr-papier. Ik gaf het boekwerk later weg aan iemand die zich met Heiner Müller bezig hield. Na afloop van de voorstelling hebben we ongetwijfeld nog zwaar geboomd totdat het tijd werd om vóór middernacht weer de grens naar West-Berlijn over te zijn.

Een tijdje later, maar wanneer precies kan ik niet meer reconstrueren, kreeg ik van Elke Erb het kleinste briefje (7,5 x 5,5 centimeter) dat ik ooit van iemand ontving, met een paar bijlagen, waaronder een vel papier met een paar woorden dat ze uit de typemachine van de dementerende dichter en vertaler Erich Arendt (1903-1984) had gehaald. Erb, Adolf Endler en anderen hadden mantelzorg georganiseerd voor Arendt, met wie wij sinds zijn eerste bezoek aan Nederland in 1976 bevriend waren en over wiens leven en werk ik een uitgebreide documentatie had verzameld. De spullen die Erb stuurde zijn nu onderdeel van het Arendt-archief in de Akademie der Künste in Berlijn. Ik schreef over het briefje en de bijlagen ooit een column (ook hier op mijn blog te vinden).

Als ik het wel heb, heb ik Elke Erb daarna nog een paar keer gezien op Poetry International. Ik had gehoopt, vanwege mijn brief aan Martin Mooij, dat ik gevraagd zou worden voor de vertaling van haar gedichten toen ze in 1981 voor het eerst in Rotterdam was, maar dat was niet zo. Geen kwaad woord desalniettemin over de vertaler die het toen wel mocht doen: mijn Utrechtse oud-docent Peter Wessels. In februari van datzelfde jaar 1981 had ik ook bij monde van redacteur Henk Bernlef het bericht gekregen dat het tijdschrift Raster een aantal vertalingen van gedichten van Erb die ik, wellicht na mijn bezoek aan Erb, had aangeboden, niet wilde plaatsen. Mijn archief is, constateer ik telkens weer als ik dit soort dingen opschrijf, niet compleet, want de vertalingen kan ik niet vinden en de brief waarmee ik ze aanbood ook niet.

Ik ontmoette Elke Erb voor het laatst even tijdens Poetry van 2013, maar toen deed mijn naam, zo leek het, geen belletje meer bij haar rinkelen.

De bron van de portretfoto van Elke Erb: https://www.sadk.de/mitglieder/klasse-literatur-und-sprachpflege/erb-elke