woensdag 28 mei 2025

MISLUKKINGSKUNSTEN EN ANDERE TWEELATTE BIOGRAFIETS

Het kan geen kwaad elke dag een kwartiertje of zo te besteden aan het bevragen van Google, zeker nu we gratis en voor niks ‘AI’-teksten bovenaan onze zoekresultatenlijst krijgen. Vragen stellen waarop je het antwoord al weet heeft de voorkeur, want dan weet je ook wat je te wachten staat wanneer je vraagt naar iets waarvan je geen verstand hebt. Ik vroeg dus, want u kent mij: ‘Wat is de slechtste biografie over Willem Frederik Hermans’. ‘AI’ doet even heel genuanceerd en verstandig:

‘Het is moeilijk te zeggen welke biografie van Willem Frederik Hermans de "slechtste" is, omdat de kwaliteit van een biografie afhangt van de persoonlijke interpretatie en voorkeur. Er zijn
echter enkele die meer controversieel of kritisch zijn beoordeeld.’

Maar dan komt dit:

‘Enkele biografieën die wellicht kritischer bekeken worden:
W.F. Hermans: Een Biografie, door Anneke Wouterse: Hoewel een uitgebreide en grondige biografie, wordt deze soms kritisch beoordeeld vanwege de mogelijk overmatige nadruk op Hermans' negatieve aspecten en zijn soms harde en onbeschouwende manier van communiceren.
Willem Frederik Hermans: De man achter de schrijver, door Oek de Jong: Deze biografie, die meer een analyse van Hermans’ werk is dan een traditionele biografie, wordt door sommigen gezien als te beperkt en minder volledig dan andere biografieën.’

Wanneer je de dezelfde vraag op een ander moment van de dag stelt, krijg je dit als antwoord:

‘Er zijn meerdere biografieën van Willem Frederik Hermans, en welke als “slechtst” wordt beschouwd is subjectief en afhankelijk van de individuele lezer. Sommigen vinden bijvoorbeeld de biografie van Bert Boeren (Willem Frederik Hermans: Een biografie, 2011) te veel gericht op Hermans’ privéleven en te weinig op zijn werk, terwijl anderen het vinden als een gedetailleerde en interessante benadering. Andere, minder uitvoerige biografieën, zoals die van Peter van den Broek, kunnen voor sommige lezers juist te summier zijn.’

Links bij de namen suggereren wellicht dat ja daar die biografieën kunt bestellen. Probeer het maar.

Zelfde vraag, even later:

‘Er zijn meerdere biografieën van Willem Frederik Hermans, en welke als "slechtst" wordt beschouwd is subjectief en afhankelijk van de criteria die je hanteert. Er is geen consensus over een specifieke biografie die als het meest mislukt wordt beschouwd. Hieronder staan enkele biografieën van W.F. Hermans die in de literatuur bekend zijn, en de redenen waarom ze wellicht als "niet zo goed" kunnen worden beschouwd: Hermans die in de literatuur bekend zijn, en de redenen waarom ze wellicht als "niet zo goed" kunnen worden beschouwd:
Oek de Jong, Willem Frederik Hermans: Een biografie:
Dit is een uitgebreide biografie die vaak als de meest gedegen beschouwd wordt. Oek de Jong maakt gebruik van een grote hoeveelheid archiefmateriaal, waaronder brieven en manuscripten, en komt met een genuanceerde en kritische blik op Hermans' leven en werk.
Various, Willem Frederik Hermans: Biografie:
Er zijn ook minder gedegen biografieën, die vaak in korte tijd geschreven zijn en minder diepgaand onderzoek doen. Deze biografieën kunnen bijvoorbeeld meer nadruk leggen op de controverse rond Hermans' werk, en zijn persoonlijkheid.’

Het word ‘beroerd’ schoot me te binnen in verband met een bepaalde Hermans-biografie, en daarom vroeg ik: ‘Wat is de beroerdste biografie over Willem Frederik Hermans’. Het antwoord begint weer verstandig begint en gaat dan los:

‘Er is geen biografie over Willem Frederik Hermans die algemeen als de “beroerdste” wordt beschouwd. De beoordeling van biografieën is subjectief en hangt af van de persoonlijke voorkeur en
verwachtingen van de lezer. Sommige mensen kunnen de ene biografie beter vinden dan de andere, maar er is geen consensus over welke biografie de “beroerdste” is.
Hieronder volgt wat algemene informatie over biografieën over Willem Frederik Hermans en wat je kunt verwachten:
Nieuwe biografie: Er verscheen een nieuwe biografie over Hermans in 2018, geschreven door Hein van Oorschot. Dit boek is een van de meest recente biografieën en bevat uitgebreid onderzoek en nieuwe inzichten.
Andere opties: Naast de biografie van Van Oorschot zijn er ook andere biografieën over Hermans, zoals die van John A.A. van der Griend en die van Henk Van Dijk.’

Maar ik ben de beroerdste niet en vraag: ‘Wat is de beste biografie van W.F. Hermans’. ‘AI’ zegt:

‘De meest volledige en grondige biografie van W.F. Hermans is waarschijnlijk de tweedelige biografie van Hans Otterspeer. Deze biografie is uitgebreid en biedt een diepgaande analyse van zowel Hermans’ leven als werk.’

Op dezelfde vraag even later:

‘De biografie van W.F. Hermans die als de beste wordt beschouwd, is de tweedelige biografie van M. Otterspeer, die in twee delen is verschenen: “De dierlijkste van de Grote Drie” en “De donkere kamer van Damocles”. Deze biografie is uitgebreid en gedetailleerd en biedt een diepgaand inzicht in het leven en werk van Hermans.’

En weer even later:

‘De meest uitgebreide en gedetailleerde biografie over Willem Frederik Hermans is de tweelatte biografiet van Willem Otterspeer. De biografie werd in 2013 en 2015 gepubliceerd.
Eerste deel: Het eerste deel, met de titel “De donkere kamer van Damokles”, behandelt de eerste helft van Hermans’ leven, van zijn geboorte tot en met zijn doorbraak als schrijver.’

Om het een paar minuten later weer eens te proberen met dezelfde vraag:

‘Er is geen officieel “beste” biografie van Willem Frederik Hermans, maar veel literaire experts en critici hebben verschillende werken geprezen. Een veelbesproken biografie is “Willem Frederik
Hermans, 1921-1995” van Martien J.G. de Jong, die ook een onvoltooide autobiografie van Hermans publiceerde. Andere belangrijke bijdragen zijn “Hermans. Zijn tijd, zijn werk, zijn leven” van Hans van Straten en “Het aardigste volk ter wereld: Willem Frederik Hermans in Brussel” van Jeroen Brouwers.’

Zullen we het met dezelfde vraag nog eens proberen?

‘De meest uitgebreide en veelzijdige biografie van Willem Frederik Hermans is waarschijnlijk de tweedelige biografie van Willem Otterspeer, die onder de titel ‘W.F. Hermans’ (1995-1999) verscheen.
Deze biografie wordt gekenmerkt door een grondige studie van Hermans' leven, werk en gedachten, en wordt door veel critici beschouwd als de meest volledige biografie.’

Of deze:

‘De meest uitgebreide en gedegen biografie van Willem Frederik Hermans is waarschijnlijk de tweeliggende biografie van Willem Otterspeer. Deze biografie is bekend om zijn grondige onderzoek en de persoonlijke inslag die Otterspeer brengt in zijn analyse van Hermans' leven en werk.’

En deze:

‘De meest uitgebreide en veelgeprezen biografie van W.F. Hermans is “De mislukkingskunsten” van Willem Otterspeer. Dit tweeluik, die jarenlang aan de biografie werd gewerkt, is een diepgaande
studie van Hermans' leven en werk. Een andere, meer persoonlijke, biografie is “De aardigste man ter wereld” van Freddy de Vree, die de lange vriendschap tussen de auteur en Hermans beschrijft.’

Ik ga binnenkort op vakantie, met het vliegtuig. Ik heb begrepen dat internationale vluchtschema’s tegenwoordig ook door ‘AI’ worden ondersteund. Ik laat u wel weten waar ik terecht ben gekomen.



donderdag 1 mei 2025

1 Mei 1978

Vandaag 47 jaar geleden was ik in Berlijn. Niet om 1 Mei te vieren (want dat heb ik nooit gedaan), maar gewoon, als een van de vele bezoeken aan Berlijn sinds 1973. Ik werkte net een kleine zes maanden als assistent van het Kabinet Duitsland van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Ik was nog niet beroepshalve met de geschiedenis van 1 Mei bezig, dat begon ergens midden jaren 1980. Waar we logeerden kan ik niet meer achterhalen, bij vrienden van kennissen waarschijnlijk, of andersom. Maar we hadden toevallig wel uitzicht op het opstellen van een 1 Mei-optocht. Van welke partij of groepering dat was zou ik niet meer weten, als ik het al geweten heb, de deelnemers werden in elk geval erg nerveus toen ik vanuit het raam foto’s maakte. Ik moest plechtig beloven dat ik niet van de geheime dienst was.

Had ik toen geweten, wat ik later allemaal zou leren, had ik nu wellicht kunnen vertellen dat het om de KPD/ML ging, of om de KPD/ML-Zentralkomitee dan wel de KPD/ML-Revolutionärer Weg of de KPD/ML-Neue Einheit. De KPD was de afkorting van de traditionele Moskou-vriendelijke communistische partij van Duitsland, maar die afkorting was in de jaren 1950 verboden. Dat verbod duurde tot 1980, toen ging de KPD/ML gewoon weer KPD heten. Die vele KPD-afsplitsingen waren juist niet Moskou-vriendelijk, maar zochten hun heil in China of Albanië. De DKP was van Moskou, het filiaal de de Oost-Duitse SED. Lees het maar na in het Duitse Wikpedia-lemma dat aan de KPD/ML etc. is gewijd. In de jaren 1980 en 1990 ordende ik de Duitse pamflettencollectie van het IISG, ik kon daardoor en daarna de leuzen en de typografieën van de diverse clubs – het zijn er nog tientallen meer –dromen. Ik was wel, in oktober 1978, al brutaal genoeg om in een ingezonden brief de Volkskrant te wijzen op het door elkaar halen van DKP en KPD. Schande!

We staken later die ochtend de grens over naar Oost-Berlijn, want er was een schrijvers- en kunstenaarsmarkt ergens in een gebouw aan het Alexanderplatz, bij de televisietoren. Rond die televisietoren was ook de 1 Mei-parade geweest, maar de tribunes werden alweer afgebroken toen wij arriveerden. Ook een tekenwedstrijd voor kinderen was afgelopen. Ze hadden grote vlakken asfalt met kleurkrijt gevuld, maar er was niet heel veel meer van over: de brandweer stond het plein schoon te spuiten.


We hadden netjes aan de grens het verplichte bedrag van 25 D-mark omgewisseld in Mark der DDR. De DDR had geld uit het Westen nodig om daar dingen te kopen die in het Oostblok niet voorhanden waren. En wij gebruikten onze DDR-marken weer om boeken te kopen die in het Westen niet altijd gemakkelijk te krijgen waren. Zoals de roman Leben und Abenteuer de Trobadora Beatrix nach Zeugnissen ihrer Spielfrau Laura. Roman in dreizehn Büchern und sieben Intermezzos (1974) van Irmtraud Morgner (1933-1990) en de verhalenbundel Berliner Traum. Fünf Geschichten (1977) van Klaus Schlesinger (1937-2001). Allebei, als ik het goed zie, nooit in boekvorm in het Nederlands verschenen. Een argument om deze boeken te kopen was ook het feit dat de beide auteurs aanwezig waren en hun boeken signeerden. Ik herinner me gezellige gespreken. Samen kostten de boeken 18,80 Mark der DDR, en toen bleef er nog 6,20 over, net genoeg voor wat proviand.


Ik had natuurlijk meer geld kunnen omwisselen, maar dat deed je gewoon niet om die foute staatskas niet te spekken. Dat is jammer, want een handtekening van Fritz Rudolf Fries (1935-2014) in een van zijn boeken was aardig geweest. En Ernst Busch (1900-1980) was er ook, dat van hem geen handtekening heb gescoord is natuurlijk vreemd. Toch kocht ik nog iets: een grafisch werk van Dieter Goltzsche (geboren in 1934, in december j.l. 90 geworden). Bij een vorig bezoek aan Berlijn hadden we hem in zijn atelier in Köpenick bezocht, maar daar hadden we niets gekocht. Omdat hij, toen we hem aan ons bezoek herinnerden, de indruk wekte dat hij het leuk zou vinden als we iets kochten, deed ik dat. Het was niet duur, maar wel te duur om met die kleine DDR-bankbiljetjes en dat blikken geld te kopen. Er werd iets geregeld. Als ik die meneer daar even volgde naar die kamer daar, zou hij het benodigde bedrag omwisselen, zonder administratie. Hij blij, de kunstenaar blij, wij blij op de Feestdag van de Arbeid.

maandag 31 maart 2025

 C 11

Er staan veel mooie auto’s in automuseum annex autohandel annex privé-verzameling Metropole in Druten, maar bij deze Voisin C 11 uit 1927 moest ik toch wat langer blijven stilstaan. Gabriel Voisin was een Franse vliegtuigbouwer die op een gegeven moment overstapte op auto’s. Het merk van de machines – zie de foto van het bijzonder, ook door Voisin ontworpen radiatorornament – bleef Avions Voisin.
Voisin en zijn auto’s waren een belangrijk onderwerp in de correspondentie tussen Willem Frederik Hermans en Rudy Kousbroek, toen die twee nog brieven aan elkaar schreven en plannen maakten voor een boek over auto’s en stroomlijn dat Machines in bikini moest gaan heten. Dat boek kwam er ook, maar het was een boekje en het werd gevuld door Hermans alleen en had niet veel te maken met de oorspronkelijke plannen.
Bij de correspondentie tussen de twee autoliefhebbers – in elk geval in het archief-Hermans, dat van Kousbroek ken ik niet – zaten veel bijlagen: plaatjes van en artikelen over auto’s, en ook een prachtige en uiterst zeldzame Voisin-prospectus. In de uitgegeven en door een prutser bezorgde briefwisseling is van al dat moois niets terug te vinden.
Wat zou het mooi zijn in elk geval dat Machines in bikini-gedeelte van de correspondentie over te doen, met veel afbeeldingen, misschien ook aangevuld met wat Kousbroek - zijn zoon heet niet voor niets Gabriël - over Voisin en diens en andere auto’s schreef. Zoals het boekje De archeologie van de auto uit 1989 (dat de bezorger-knurft niet eens noemt) met een foto van Kousbroek met Voisin en een van diens auto’s.


donderdag 23 januari 2025

Max


Natuurlijk ben ook ik meteen in de cabr-database gaan zoeken. Ik begon niet met mijn eigen achternaam maar met die van onze buurman van een aantal adressen geleden. Veel herinneringen heb ik niet aan die buurman en zijn vrouw. Ze woonden naast ons, waren gepensioneerd en deden niet veel anders dan voor het raam zitten. We kregen één keer een vakantiekaartje uit Oostenrijk, De hele tekst aan de linkerkant van de adreszijde bestond uit vier letters. ‘H.G.’ moest wel, concludeerden wij na een tijdje, ‘hartelijke groeten’ betekenen, daaronder stonden nog twee letters, die van de samengestelde achternaam van de buren. Ze kwamen ook één keer op visite, toen onze zoon geboren werd namelijk. Nog vóór de muisjes kreeg de buurvrouw een hartverzakking toen ze constateerde dat ik de baby overnam van zijn moeder – aan haar gezicht was te zien dat ze dat niet goedkeurde. Tijdens de beschuiten vroeg ze nog of er nog meer kinderen kwamen.


Jaren later, de buurman was al overleden of wij waren verhuisd, meende ik de buurman te herkennen op een foto in een van de delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van Loe de Jong, met een paar kameraden in zwart uniform stond hij voor het hoofdkwartier van de nsb aan de Maliebaan in Utrecht. Of niet natuurlijk, want misschien was het hem wel helemaal niet. Er zitten heel wat dossiers met de achternaam van mijn voormalige buurman in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, een aantal daarvan zouden best over hem kunnen gaan. Maar ik ga ze niet bekijken.


Ook niet dat van een andere voormalige buurman, een overbuur schuin tegenover. Van hem weet ik waarom hij drie dossiers heeft, maar ook die ga ik niet bekijken. Wel die van een aangetrouwde oudoom, over wie ik in het kader van de familiegeschiedenis eindelijk eens iets meer wil weten. Hij liet, net als de Philipsen in Eindhoven, zijn bedrijf voor de bezetter werken om zijn personeel aan het werk te houden en te beschermen.
Mijn eigen achternaam levert drie hits op, maar familieleden zitten daar niet bij, wel, vermoed ik, als ik op de meisjesnaam van mijn moeder zoek. Dat zullen neven of nichten van mijn opa zijn, maar dat moet ik nog eens uitzoeken. Maar of ik hun dossiers ga lezen?

Toch zou ik het interessant vinden als er ergens een dossier over mijn vader was. Niet omdat hij fout was tijdens de Duitse bezetting, maar hij werkte wel in Duitsland in de eerste helft van de jaren 1940 – zo heb ik het tenminste altijd begrepen. Dat zat zo: mijn vader, geboren in 1915, was, net als zijn vader en verdere voorvaderen, slager in Zuid-Limburg. Na de dood van zijn vader in 1949 was de slagerij aan de Pannesheiderstraat in Kerkrade, in de wijk Bleijerheide, ook een aantal jaren die van mijn ouders. Ze woonden boven, waar twee van de drie kinderen werden geboren, het tweede, in 1952, was ik. Duitsland was niet ver, achter de slagerij lag de grens enkele tientallen meters verderop, en als je met je rug naar het pand stond en je keek naar rechts kon je bijna de grensovergang zien, zeshonderd meter is de afstand zegt Google Maps. Die kant liep of fietste mijn vader op om ergens aan de andere kant van de grens bij een slagerij of een slachthuis te gaan werken. Meer heeft hij ons kinderen nooit verteld. Gebeurde dat werken in het kader van de Arbeitseinsatz? Zou dat ergens te vinden zijn? In elk geval niet in het uiterst zuinige familiearchief, waar eigenlijk alleen het diploma ‘Vakbekwaamheid als runder-, varkens- en lamsslager’ bewaard is dat mijn vader eind 1941 behaalde.


Het enige document in het familiearchief dat potentieel betrekking heeft op werken voor de Duitse bezetter is een Identiteitskaart op naam van Max, geboren in 1927, een Belg zegt de kaart, en ook dat Max een ruin was en een trekpaard. Max was de werkknol van mijn opa van moederskant, die een café en een depot van de Gulpener Bierbrouwerij runde. De identiteitskaart werd op 4 januari 1944 uitgereikt door de Provinciale Voedselcommissie voor Limburg namens het Bedrijfschap voor Vee en Vleesch, ze vermeldt ook nog dat Max was opgenomen in de registratie van de Duitse Wehrmacht. Of Max in dat verband nog actief geworden is moet nog nader worden onderzocht.

vrijdag 13 september 2024

Bij de geboortedag van Herman Gorter, 150 jaar geleden [2014]

Toen ik gisteren, 26 november 2014, op de dag dat Herman Gorter honderdvijftig jaar geleden werd geboren, de net bij Van Oorschot verschenen uitgave van de brieven van Herman Gorter aan zijn twee geliefden Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos kocht, vertelde de boekhandelaar me dat iemand eerder op de dag het boek ook had aangeschaft, en wel met de verzuchting: ‘Eindelijk, na al die jaren!’ En dat is maar al te waar, want deze brieven hadden al veel eerder kunnen verschijnen. De originelen ervan worden bewaard in een openbare instelling, in het Letterkundig Museum (LM) in Den Haag, en ze zouden daar voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Maar dat zijn ze al tientallen jaren niet, omdat ze alleen voor wijlen Enno Endt resp. zijn weduwe toegankelijk waren en zijn of alleen met hun toestemming geraadpleegd konden en kunnen worden. Gorter is in 1927 overleden en dus al veel langer dan zeventig jaar dood, en dan zouden, volgens de website van het LM, zijn papieren vrij raadpleegbaar moeten zijn.


De afgelopen jaren heb ik regelmatig tevergeefs pogingen gedaan toegang te krijgen tot de brieven van Gorter aan Ada Prins, en omdat ik niet de enige ben die in de loop van de tijd te maken heeft gehad met dit soort obstructie, vertel ik hier plaatsvervangend voor alle gedupeerden mijn verhaal:

In het najaar van 2007 meldde ik me, als medewerker van het Huygens Instituut in Den Haag, bij het Letterkundig Museum met de mededeling dat ik van plan was om namens mijn instituut een editie te maken van de brieven van Gorter aan Ada Prins. Datzelfde LM had mij, toen ik er in 2001 over mijn plannen met de brieven van Gorter ging praten, geadviseerd te wachten tot Enno Endt was overleden, want dan zou de claim op het uitgeven van de brieven vervallen die bij Enno Endt berustte. En als iemand met zoiets bezig is, dan wil het wetenschappelijke fatsoen dat je daar afblijft. Hoewel Endt al tientallen jaren met zijn editieplannen rondliep en het genoemde fatsoen al veel te lang op de proef was gesteld, deed ik wat het LM had geadviseerd: na zijn dood deponeerde ik mijn claim bij het LM. Maar toen ik de brieven op de studiezaal van het LM wilde gaan raadplegen, werd mij, zonder aankondiging vooraf, meegedeeld dat er een embargo op de brieven rustte; de reden: Lieneke Frerichs, de weduwe van Enno Endt, was met een editie bezig. Een twijfelachtige claim bleek dus ook nog een keer erfelijk. Nota bene: het gaat bij de brieven van Gorter aan Prins om materiaal dat na de dood van Prins zonder bijzondere en beperkende bepalingen via de erfgenamen van Ada Prins in het LM terecht is gekomen. En dat dus, ik herhaal het maar, voor iedereen toegankelijk zou moeten zijn.

Ik liet de kwestie een tijd rusten. Na een klacht bij het bestuur van het LM in 2010, mede namens de directie van het Huygens Instituut, werd het embargo op inzage weliswaar opgeheven, maar het LM gunde Frerichs nog een ‘redelijke termijn’ om haar editie af te ronden. Toen die ‘redelijke termijn’ een jaar of drie had geduurd en er nog steeds geen editie in zicht was, meldde ik me weer bij het LM. Ik kreeg uiteraard geen toestemming om de brieven te publiceren. Ik had dat antwoord verwacht en drong niet verder aan, maar ongevraagd werd mij meegedeeld dat de brieven onder embargo waren en ze niet geraadpleegd konden worden. Dat gebeurde, zo kreeg ik te horen, op verzoek van Lieneke Frerichs. Die dus, om de situatie nog maar eens helder te formuleren, als direct belanghebbende anderen verhindert om de brieven van Gorter aan Ada Prins te raadplegen, zonder dat ze formele zeggenschap heeft over deze brieven. Ik weet niet wat ik erger moet vinden: dat een ‘collega’ zoiets doet, of dat het LM dergelijk gedrag faciliteert.

Over mijn verwijzing naar de eerdere uitspraak van zijn bestuur haalde de directeur van het LM, Aad Meinderts, zijn schouders op, en na een nieuwe klacht deed het bestuur van het LM hem dat na; een toelichting op deze koerswijziging kreeg ik niet. Een van mijn vele vragen aan het bestuur ging over het aanvankelijke argument van het LM, dat inzage van de brieven aan Ada Prins niet mogelijk was zolang Frerichs bezig was met haar editie; intussen deed zich namelijk het geval voor dat ik – met toestemming van het Letterkundig Museum – bezig was met een editietje van een aantal brieven uit de Gorter-collectie van het LM. Toen ik hoorde dat Frerichs deze brieven wilde gebruiken voor een artikel en voor haar editie, heb ik het LM maar eens – tegen alle fatsoen in, ik geef het onmiddellijk toe – gevraagd zijn eigen regels toe te passen en Frerichs inzage en gebruik van de betreffende brieven te ontzeggen; het opmerkelijke antwoord van Aad Meinderts: ‘hier ga ik niet tussen zitten. Dat lijkt mij niet verstandig. LM is geen partij.’ Het bestuur van het LM wilde mij vervolgens niet uitleggen waarom dezelfde regels in twee gevallen verschillend worden toegepast, maar wel allebei in mijn nadeel. En dan nog dit: in een van de brieven die ik van de voorzitter van het bestuur van het LM kreeg werd het embargo dat ik op de brieven van Gorter aan Ada Prins al had in een vage zin uitgebreid tot ander materiaal, maar toen ik om een overzicht vroeg – ik had geen idee over welk materiaal het ging – kon men mij dat niet geven.

In een van mijn klachtenbrieven aan het bestuur van het LM vroeg ik naar de wettelijke archiefbepalingen die door het LM worden gehanteerd bij het ter beschikking stellen van archiefmateriaal. Het nogal ontluisterende antwoord van de jurist die voorzitter is van het bestuur van het LM: dat gebeurt niet volgens bepaalde wettelijke regels. Mijn conclusie is dus: het LM doet maar wat, het laat persoonlijke voorkeuren en willekeur bepalen of het een boodschap heeft aan de taak die het met overheidsgeld pretendeert uit te oefenen: het beheren en ter beschikking stellen van literair archiefmateriaal ten behoeve van gebruik door het algemeen publiek en de wetenschap in het bijzonder. Vooral dat laatste gaat mij aan hart: serieus Gorter-onderzoek is op deze manier onmogelijk.

Herman GorterGeheime geliefden. Brieven aan Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2014. 672p. € 49,- ISBN 978 90 282 6035 1; www.vanoorschot.nl

Dit stuk werd in november 2014 gepubliceerd op de intussen gearchiveerde website nederlandsepoezie.eu. Ik heb bij deze herpublicatie alleen de naam van de toenmalige directeur van het huidige Literatuurmuseum toegevoegd. Mijn voormalige werkplek, het Huygens Instituut, heeft intussen ook een andere naam: Huygens ing. Het verhaal is eigenlijk nog veel langer, de voormalige conservator van het Literatuurmuseum Sjoerd van Faassen speelt daarin een belangrijke en kwalijke rol. Daarover wellicht een andere keer. En helaas was de steun van mijn werkgever ook minimaal. Het Literatuurmuseum weet intussen dat ik gelijk had met mijn klachten, maar excuses heb ik nooit gekregen.

maandag 1 april 2024

Weg

Vandaag een jaar geleden kwam ik terug van weg geweest. Ik had waar ik was een werkplek gevonden in een mooie, heldere en lege kamer, zonder al het papier dat thuis altijd in de weg ligt. Alleen mijn laptop op het bureau, vitrinekasten rondom met af en toe een smaakvol voorwerp en aan een stuk vrij gebleven muur een abstract, monochroom kunstwerk, grijswit op gebroken wit een cirkelvorm. Ik keek er met plezier naar en bedacht dat ik er ook zo een wilde hebben. De volgende keer dat ik van mijn werk zou opstaan wilde ik kijken wie de kunstenaar was.

Het was een rustige werkomgeving. Af en toe hoorde ik gepraat ergens anders in huis. Wat een aardige mensen, dacht ik, dat ze me hier zo in alle rust laten werken.

Van het kunstwerk maakte ik ook een paar foto’s, maar dat was veel later, een paar dagen nadat ik uit het kunstmatige coma was ontwaakt waarin ik had verkeerd nadat er op 23 maart 2023 iets verkeerd was gegaan bij een darmoperatie. Negen dagen later, op 1 april dus, werd ik weer wakker en leek ik, ondanks mijn afwezigheid, toch van alles te hebben meegemaakt. Zoals het verblijf in die prettige werkruimte. Ik had het daar vreemd gevonden dat er af en toe opeens een paar dames in witte kleren de kamer binnenkwamen en rustig overleggend via een andere deur weer verdwenen, maar na 1 april begreep ik waarom dat was: ik lag nu in een rustige, wit geschilderde en vrij lege kamer op de intensive care. Omdat ik alleen lag gebeurde er weinig, af en toe kwam er verplegend personeel binnen dat even keek of alles in orde was.

Het mooie kunstwerk bleek ook hier aanwezig: het ventilatierooster hing boven mijn bed.




dinsdag 12 maart 2024

Over Elke Erb (1938-2024)

Op 22 januari 2024 overleed de Oost-Duitse schrijfster en vertaalster Elke Erb. Oost-Duits omdat ze, hoewel ze in 1938 in het westen van Duitsland (in de buurt van Bonn) werd geboren, in de ddr schrijver werd. Ze verhuisde er als kind met haar familie naar toe en werd er een schrijver met een onafhankelijke stem, die na de eenwording van Duitsland in 1989 onafhankelijk bleef. Ze was een aantal keren te gast op Poetry International in Rotterdam, voor het eerst in 1982. Dat ze daar werd uitgenodigd kwam ook, denk ik, een beetje door mij. In 1979 besprak ik in de mei/juni-aflevering van het kort daarvoor gereanimeerde recensietijdschrift Literair Paspoort Erbs prozabundel Der Faden der Geduld, een fraai, klein, in 1978 bij Aufbau-Verlag verschenen boekje. Ik had ook Martin Mooij, de oprichter en organisator van Poetry, op Erb attent gemaakt. Anderen zullen dat ook hebben gedaan.
                      
Het was een vreemde recensie, die slechts voor de volledigheid in mijn Volledige Werken thuishoort. Ik begon mijn bespreking met een citaat uit het lange, in het boekje afgedrukte gesprek met haar oudere en bekendere collega Christa Wolf (1929-2011): ‘Ich glaube eine ganze Anzahl dieser Texte nicht zu “verstehn”’. Voor die uitspraak was ik haar dankbaar, schreef ik in de recensie, want zo verging het mij ook. Ik citeerde een hoop uit Erbs teksten en bazelde er van alles om heen om duidelijk te maken hoe spannend ik ze vond. Het had ook korter gekund door Christa Wolf nog eens te citeren, die Erbs proza als ‘[i]nsistierend, hartnäckig, authentisch’ karakteriseerde.
Ik stuurde de recensie naar onze Oost-Berlijnse vriendin Hannelore Teutsch, die met Erb bevriend was. Zij liet de tekst aan Erb lezen. Die had de indruk dat mijn bespreking niet positief was en dat liet ze aan Teutsch weten, die dat weer aan mij doorbriefde. Op 16 januari 1980 (ik heb nog een concept/doorslag van de brief) stuurde ik een vertaling van de recensie, naar Erb en sprak mijn voornemen en de wens uit teksten van haar te vertalen en te publiceren. Ik kondigde ook een bezoek in Berlijn aan ergens datzelfde voorjaar, maar dat werd de herfst, zoals de opdracht van Elke Erb in Der Faden der Geduld verklapt, die ‘Oktober 80’ gedateerd is.

Aan het bezoek bij Elke Erb in de Wolliner Strasse in Berlijn-Mitte heb ik weinig concrete herinneringen, behalve dat wederhelft M. er ook bij was. Zij herinnert zich, net als ik, bijna vijfenveertig jaar later vooral de half verduisterde woonkamer en het sombere interieur met de loodzware halfdichte gordijnen. Erb had toen een jong zoontje – Konrad, nu zelf schrijver en muzikant en een vijftiger – maar of dat kind ook aanwezig was weten we niet meer. De – intussen vertrokken – vader van het jongetje was Erbs collega-schrijver Adolf Endler (1930-2009). Bij hem wilde ik ook eens op visite, maar dat bezoek eindigde bij zijn voordeur; een bezoek van Endler bij ons in Utrecht later was succesvoller – sort of. Daarover een ander keer.

Gemakkelijk kan de conversatie met Erb niet zijn geweest, want een vrolijke prater over koetjes en kalfjes was ze niet. En ik ook niet. Maar toch: tijdens de visite kregen we de uitnodiging met haar naar een voorstelling van een theaterstuk van Heiner Müller in het legendarische theater Die Volksbühne te gaan. Het internet weet dat dat Der Bau was, een kleine twee maanden eerder in première gegaan. Mijn herinnering aan het stuk heeft na al die jaren de vorm gekregen van het bijbehorende programmaboek, een dik pak papier op A4-formaat en gedrukt op ddr-papier. Ik gaf het boekwerk later weg aan iemand die zich met Heiner Müller bezig hield. Na afloop van de voorstelling hebben we ongetwijfeld nog zwaar geboomd totdat het tijd werd om vóór middernacht weer de grens naar West-Berlijn over te zijn.

Een tijdje later, maar wanneer precies kan ik niet meer reconstrueren, kreeg ik van Elke Erb het kleinste briefje (7,5 x 5,5 centimeter) dat ik ooit van iemand ontving, met een paar bijlagen, waaronder een vel papier met een paar woorden dat ze uit de typemachine van de dementerende dichter en vertaler Erich Arendt (1903-1984) had gehaald. Erb, Adolf Endler en anderen hadden mantelzorg georganiseerd voor Arendt, met wie wij sinds zijn eerste bezoek aan Nederland in 1976 bevriend waren en over wiens leven en werk ik een uitgebreide documentatie had verzameld. De spullen die Erb stuurde zijn nu onderdeel van het Arendt-archief in de Akademie der Künste in Berlijn. Ik schreef over het briefje en de bijlagen ooit een column (ook hier op mijn blog te vinden).

Als ik het wel heb, heb ik Elke Erb daarna nog een paar keer gezien op Poetry International. Ik had gehoopt, vanwege mijn brief aan Martin Mooij, dat ik gevraagd zou worden voor de vertaling van haar gedichten toen ze in 1981 voor het eerst in Rotterdam was, maar dat was niet zo. Geen kwaad woord desalniettemin over de vertaler die het toen wel mocht doen: mijn Utrechtse oud-docent Peter Wessels. In februari van datzelfde jaar 1981 had ik ook bij monde van redacteur Henk Bernlef het bericht gekregen dat het tijdschrift Raster een aantal vertalingen van gedichten van Erb die ik, wellicht na mijn bezoek aan Erb, had aangeboden, niet wilde plaatsen. Mijn archief is, constateer ik telkens weer als ik dit soort dingen opschrijf, niet compleet, want de vertalingen kan ik niet vinden en de brief waarmee ik ze aanbood ook niet.

Ik ontmoette Elke Erb voor het laatst even tijdens Poetry van 2013, maar toen deed mijn naam, zo leek het, geen belletje meer bij haar rinkelen.

De bron van de portretfoto van Elke Erb: https://www.sadk.de/mitglieder/klasse-literatur-und-sprachpflege/erb-elke