Vergetelheid [2012]
Dit moet een stukje worden over een
velletje papier uit mijn eigen archief, maar ik weet niet meer waar ik het
velletje – de fotokopie van een typoscript eigenlijk – heb gelaten. Zou het de
leeftijd zijn, of geheugenverlies, Alzheimer, dementie? Zou het toeval zijn dat
ik het typoscript, 1 pagina omvattend, zocht naar aanleiding van de berichten
dat Gabriel Garcia Márquez al een hele tijd aan het dementeren is, zoals zijn
broer bekendmaakte? Wat meteen weer ontkend werd door anderen die claimen hem
te vertegenwoordigen: hij is niet dement, hij is gewoon wat vergeetachtig. Hij
leeft zeker ‘in zijn eigen wereld’, zoals ooit van officiële zijde werd
meegedeeld toen de voormalige koningin der Nederlanden Juliana aan het
dementeren was.
Zou het in dit verband ook toeval zijn
dat het onvindbare typoscript werd geschreven door de Duitse dichter en
vertaler Erich Arendt (1903-1984)? Hij was degene die mij adviseerde om Honderd
jaar eenzaamheid van Garcia Márquez te lezen als hét boek over Zuid-Amerika.
Hij kon het weten, want hij had negen jaar in Colombia gewoond. Arendt was als
jongeman een communistische onderwijzer die ook gedichten schreef. Hij
debuteerde in 1926 in het expressionistische tijdschrift Der Sturm. In 1933
emigreerde hij net op tijd: als toerist met ski’s op zijn schouders over de
Zwitserse grens. Vanuit Zwitserland emigreerde hij naar Mallorca en in 1936
naar het Spaanse vasteland, waar hij tijdens de Spaanse Burgeroorlog, als
journalist en zonder wapen, meereisde met de Catalaanse divisie Carles Marx.
Hij schreef in die jaren journalistieke reportages voor Spaans- en
Catalaanstalige kranten.
Na de
overwinning van de fascistische opstandelingen op de republikeinse Spaanse
regering kwam Arendt in een Frans interneringskamp terecht, waar hij hulp kreeg
en een plek vond op een schip naar Latijns-Amerika. Uiteindelijk belandde hij
in 1941 in Colombia, waar hij tot 1950 zou wonen. In dat jaar verhuisde hij
naar Oost-Duitsland, waar hij tot zijn dood zou blijven wonen en een
gewaardeerd dichter zou worden en ook vertaler van grote Spaanstalige
schrijvers als Pablo Neruda, Rafael Alberti en Miguel Hernández. In 1974 leerde
ik hem als student Duits in Utrecht kennen, waarheen hij was uitgenodigd door
onze docent Gregor Laschen.
Erich
Arendt was jong van hart en had geen enkele moeite om vriendschap te sluiten
met mensen die vijftig jaar jonger waren. En zo kwam het dat enkelen van ons
hem vaker gingen opzoeken in Berlijn en in zijn buitenverblijf in Wilhelmshorst
bij Potsdam, dat hij van zijn naar het Westen vertrokken collega en
leeftijdgenoot Peter Huchel had gekregen. Daar in Wilhelmshorst grasduinde ik
tussen zijn bergen papier om sporen te vinden van zijn publicaties, want ik was
een documentatie over Arendt aan het opbouwen. Hij vertelde daar en elders
vaker over zijn tijd in Spanje en noemde voor het eerst namen van tijdschriften
waarin hij gepubliceerd had. In de fenomenale Burgeroorlog-collecties van het
IISG in Amsterdam, waar ik toen werkte, kon ik in linkse kranten als Treball en La
Rambla veel van Arendts
publicaties vinden en hij las ze na ruim veertig jaar voor het eerst weer.
De
laatste keer dat ik, samen met mijn echtgenote, Erich Arendt opzocht was in
oktober 1982. Hij woonde nog waar we hem vaak hadden bezocht, in de
Raumerstraße in de wijk Prenzlauer Berg, maar na de scheiding van zijn
levensgezellin, de kunstenares Hannelore Teutsch, was de gezelligheid uit het
huis verdwenen. Hij was niet lang daarvoor getrouwd met een dame die vooral
voor hem moest zorgen. Arendt was namelijk al geruime tijd aan het dementeren,
en het huwelijk moest ervoor zorgen dat hij niet in een verzorgingstehuis
terecht kwam. Maar twee maanden na ons bezoek pleegde de nieuwe echtgenote
zelfmoord en Arendt kwam alsnog in een tehuis terecht, waar hij in september
1984 overleed. Zijn graf is op de Dorotheenstädtischer Friedhof in Berlijn,
Bertolt Brecht ligt een stukje verderop. Jammer is dat er een verkeerd
sterfjaar op de steen van Arendt staat.
Ons
bezoek in oktober 1982 was kort, want er viel niet veel te aan elkaar te
vertellen. Ik weet niet meer of er een spoor van herkenning bij hem was, maar
er was ongetwijfeld koffie met taart, misschien ook wel een glas rode wijn,
zoals die andere keren. In de nu vrijwel kale woonkamer stonden een tafel en
wat stoelen, en ook een gesloten kast waarin een rijtje door Arendt geschreven
of vertaalde boeken stond. In het kader van de gebruikelijke uitwisseling van
cadeautjes kregen wij een van de boeken, een zoveelste druk van een bloemlezing
uit de gedichten van Neruda, uitgegeven in de Bibliothek Suhrkamp-reeks van de
gelijknamige uitgeverij. Dat boek moest natuurlijk van een opdracht worden
voorzien. Arendt signeerde altijd graag en uitbundig, maar nu wist hij niet
meer hoe hij dat moest aanpakken. Zijn vrouw dicteerde wat hij moest
opschrijven, en dat deed hij ook braaf.
Er is nog
een spoor van ons bezoek aan Arendt, en wel in de dagboekachtige aantekeningen
van de Oost-Duitse woord- en zingeweldenaar Adolf Endler (1930-2009), die in
1994 werden gepubliceerd als Tarzan
am Prenzlauer Berg. Sudelblätter 1981-1983. Endler bericht in zijn
aantekeningen veel en uitgebreid over zijn wandelingetjes met de dementerende
Arendt. Diens obsessie op dat moment: zijn debuutbundel, een bundeling van de
reportages die hij tijdens de Spaanse Burgeroorlog had geschreven. Endler geeft een gesprek met Arendt weer:
‘Man wird es schon finden in der nächsten Zeit,’ versuche
ich ihn zu beruhigen, ‘irgendwo in Spanien vielleicht, in Moskau! Der Jan
Gielkens fahndet ja nach Ihren frühen Publikationen!’[D]aß dieser junge alte
Freund Jan Gielkens mit seiner Frau vor etwa zehn Tagen hier im Prenzlauer Berg
und bei ihm zu Besuch war, das hat Arendt vollkommen vergessen: ‘Jan Gielkens,
ja, Jan Gielkens, richtig, wann kommt der denn? Ja, mit dem muß ich darüber
sprechen. […] Der Jan Gielkens, wann kommt er endlich?‘ – Ich wage nicht,
Arendt darüber aufzuklären, daß der schon langst dagewesen ist.
Arendt
had de kopieën van zijn Spaanse en Catalaanse artikelen overigens al lang van
mij gekregen, net als een kopie van zijn debuutbundel, die ik in Spaans archief
had gevonden.
We zijn
bijna weer bij het typoscript dat ik niet kan vinden en maken het cirkeltje
rond. Adolf Endler was namelijk ooit getrouwd met zijn collega-schrijfster Elke
Erb (*1938). De mantelzorg voor Erich Arendt was goed georganiseerd, want ook
Erb ging regelmatig bij hem op bezoek. Bij een van die bezoeken schreef ze een
tekst over die in Arendts schrijfmachine zat: een paar woorden van een gedicht
verspreid over een blad papier: de laatste pogingen van een dichter om op zijn
manier orde in het leven te scheppen. Ze stuurde me het afschrift en nog ander
materiaal, het begeleidende briefje was, helemaal Elke Erb, zeven bij vijf
centimeter groot. Ik schonk het afschrift later, met mijn hele
Arendt-documentatie, aan de Akademie der Künste in Berlijn, waar zich de
nalatenschap van Erich Arendt bevindt. Ik bewaarde een fotokopie van het
afschrift van het getypte vel, maar die kopie kan ik dus nu even niet vinden.
Ouderdom zeker, of geheugenverlies, Alzheimer, dementie – of schreef ik dat
hierboven al?
Eerder gepubliceerd op www.textualscholarship.nl op 11 juli 2012 en hier
heel licht redactioneel gewijzigd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.