zaterdag 24 december 2016

Alweer een brief van één uit het volk [1994]


Als hij er nog zou zijn, zou hij ze dezer dagen in grote hoeveelheden hebben gekregen: brieven met een aanhef als: ‘U zult wel denken, alweer een brief van één uit het volk.’ Joop den Uyl werd op 9 augustus 1919 geboren, morgen zou hij zijn vijfenzeventigste verjaardag hebben gevierd. In de inventaris van het archief-Den Uyl, dat zich op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam bevindt, staan de (met toestemming vooraf toegankelijke) nummers 260 tot 282 opgevoerd als ‘Ingekomen brieven van tegenstanders en aanhangers en uitnodigingen. Met doorslagen van fractiemedewerkers en fractieleden. 1978-1987’. Ze betreffen de periode van na de val van het kabinet-Den Uyl in december 1977 tot aan Den Uyls dood in december 1987, van die eindeloze aanloop dus naar het tweede kabinet-Den Uyl.

In augustus 1894 werd de Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij (sdap) opgericht. Honderd jaar sociaaldemocratie betekent ook honderd jaar socialistenhaat en honderd jaar tegenstand tegen de sociaaldemocratie. Met die twee jubilea op de achtergrond hadden daarom vooral de brieven van tegenstanders in de archief nummers die ik kon doorbladeren mijn aandacht. In mijn achterhoofd zat daarbij voortdurend de stem van mijn vader, een met kvp en cda geïmpregneerde middenstander uit de oostelijke mijnstreek. Hij schold graag op Den Uyl, maar hij schreef geen brieven aan die bron van alle kwaad. Anderen deden dat wel.

Vooral in het begin van de oppositieperiode na 1977 treedt Den Uyl zoveel op de voorgrond dat hij het een en ander te verduren krijgt. Brieven hebben een aanhef als ‘Den Uyl, oppositie- en klerelijder’ en dan een inhoud als deze: ‘Naar ik heb vernomen staat u te trappelen om weer minister-president te worden. Het is niet te hopen voor land en volk want u hebt er een geweldige puinhoop van gemaakt.’ De afzender is vaak, na hoogst actueel en in vijftien jaar nauwelijks veranderd geargumenteer over buitenlanders, woningen en kinderbijslag, ‘Een Nederlander’. Als de kruisraketten in de actualiteit zijn valt het woord landverrader nogal eens, ook is Den Uyl een ‘rooie klootzak’, een ‘schijnheilige hond’, een ‘onfatsoenlijke brulaap’ of een ‘Nare vervelende smerige opschepperige communistenknecht’.

Echte dreigbrieven zijn er ook. De ‘Verzetgroep N.-Holland’ meldt als nieuwjaarsgroet voor 1980 dat ze oud-verzetsstrijders zijn en dat ze hun wapens uit het vet hebben gehaald. De ‘Nieuwe Partij voor Bescherming van Volksverlakkerij’ schrijft met veel spelfouten dat: ‘Wat aldo morro en zoveel anderen is overkomen dat zou U ook wel eens kunnen overkomen.’ Ook een hakenkruis duikt hier en daar op. Het spreekt vanzelf dat deze brieven meestal anoniem zijn, maar er is ook iemand die met naam, adres en telefoonnummer het volgende meldt aan de ondanks alles ‘Geachte heer Den Uyl’: ‘Indien u uw leven wilt leiden/lijden zoals u verkiest, geef ik u in overweging om vóór donderdag 24 januari a.s. al uw funkties in de politiek neer te leggen.’

Joop den Uyl en zijn medewerkers antwoordden, zoals de bij de correspondentie gevoegde antwoordbrieven laten zien, op alle brieven waarop een antwoord mogelijk was. Bij brieven die instemming betuigden, bij felicitaties, bij verzoeken om spreekbeurten, foto’s met handtekeningen en bijdragen aan boeken, waar veel van de gemengde correspondentie over gaat, was dat antwoorden niet zo’n probleem. Dat was het ongetwijfeld wel bij verreweg het interessantste gedeelte van de correspondentie, namelijk de brieven van onbezoldigde filosofen, dwalenden, psychiatrische patiënten, verwarden van geest – ik zal ze ongenuanceerd en kortheidshalve maar gekken noemen. Zij geven hun vertrouwen aan de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid als ze waarschijnlijk al aan de koningin en de minister-president hebben geschreven en als alle familieleden, Riaggs en therapeuten allang niet meer kunnen en willen helpen. Ze leggen hun levensverhalen, problemen en ziektegeschiedenissen voor aan iemand die ook niet meer kan doen dan vriendelijk terugschrijven (‘Ik overzie de problematiek niet in die mate dat ik u van advies zou kunnen dienen’) en doorverwijzen naar bijvoorbeeld de Ombudsman.

Maar de al dan niet prettig gestoorde brieven zijn vaak mooier dan alle steunbetuigingen, dreig- en scheldbrieven bij elkaar, die zo vol zijn van inhoud, mening, bedoeling en berekening. Dat allemaal ontbreekt in deze brieven en daarmee ook meestal de grammatica en de logica. Wat overblijft is oprecht gemeende taal. ‘Ik laat van deze brief een fotocopie maken, die ik gelijktijdig naar de wereldpers stuur’, schrijft een filosoof aan het begin van een brief van vijfendertig kantjes, een andere weet aan het eind van zijn lange brief: ‘Het is blijkbaar daverende onzin.’ Aan het eind van een brief die heel gezellig en met een verwijzing naar een televisieprogramma begint (‘“Hallo meneer Den Uyl”. Mijn vriendin kwam dus helemaal niet voor de televisie en hoe dat verder zit weet ik ook niet’), ruikt de schrijfster onraad: ‘Als u mij echt niet kent en echt nergens vanaf weet, wilt u dan echt niet reageren? Ik zie u daar namelijk wel voor aan. Uit zorg. Maar dan is het echt beter dat u dat niet doet.’

Sommige brieven beginnen verraderlijk, zoals een brief uit 1980 aan ‘Geachte partijgenoten’: ‘De komende verkiezingen zal mijn stem niet uitgaan naar uw partij omdat ik de mening ben toegedaan dat uw leider de heer den Uyl niet serieus staat ten aanzien van de volgende onderwerpen: A. de vaderlandse economie, B. werkloosheid, C. veiligheid en criminaliteit, D. het abortusvraagstuk.’ Maar dan gaat de schrijver verder met zijn opsomming: ‘E. een kiezer, F. een nint […]). Bovendien wekt Uw leider bij mij de indruk dat hij de Negende Symphonie van Ludwig van Beethoven beoordeelt als kattepis.’ Ook bij briefschrijvers die je zo op het eerste gezicht tamelijk normaal moet noemen, heerst soms verwarring. ‘Aan de weled. hr. voorzitter der fractie partij van de arbeid’, schrijft een Rotterdammer die niet van hoofdletters houdt, om deze fractievoorzitter vervolgens aan te spreken met ‘zeer geachte heer bolkenstein’.

Eerder, op 8 augustus 1994, gepubliceerd in NRC Handelsblad (Achterpagina), en hier marginaal redactioneel gecorrigeerd. Bij het artikel stond indertijd een portretfoto van Den Uyl door Vincent Mentzel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.