woensdag 22 november 2017

Leidse puinhoop (2)

Verleden week haalde ik, wat de kwestie van de gang van zaken rond het proefschrift van Onno Blom over Jan Wolkers betreft, het promotiereglement van de Universiteit Leiden erbij. Ik vroeg me al af hoe dat zit met de tweede promotor, Yra van Dijk. Was die er meteen al bij of pas bij de tweede commissie? (Een tweede promotor is overigens geen co-promotor, die wordt pas benoemd wanneer er geen tweede promotor wordt aangesteld.)
Dan de samenstelling van de commissies nog een keer. Gebleken is intussen dat de tweede commissie niet wist dat er ook een eerste was. Dat betekent dat de promotor, de tweede promotor en de decaan in samenspraak hebben besloten dat niet verteld mocht worden dat er al eens een oordeel was geveld over het proefschrift en vooral natuurlijk dat dat oordeel negatief was. Hoewel vertrouwelijkheid eigenlijk een vanzelfsprekende zaak is in dit soort commissie – en ze staat ook in het promotiereglement – is het toch een interessante vraag hoe bijvoorbeeld Rick Honings daar mee omging, die de bezwaren tegen het proefschrift uit de eerste commissie, die ook de zijne waren, dus niet nog eens kon herhalen, ook al waren ze eigenlijk onontbeerlijk voor een fatsoenlijke discussie. Hetzelfde geldt voor de tweede promotor, gesteld dat dat in beide commissies dezelfde persoon was.
Nog curieuzer is de positie van de secretaris van de tweede commissie, Wim Willems, die – zo staat het in het reglement - die functie namens de decaan uitoefende. De decaan wist dus van de eerste commissie, maar zijn plaatsvervanger in die commissie niet! Nog zo’n vraag over weten en niet-weten: een decaan doet in Leiden alles wat hij in verband met promoties doet – kijk maar in het promotiereglement – namens het zogenoemde College voor Promoties. In de berichtgeving over de kwestie heb ik dit gremium nog niet genoemd zien worden, terwijl het toch wel interessant zou zijn om te weten of de decaan over zijn beslissing een vervangende commissie te benoemen – die, zoals we intussen weten, hoogst ongebruikelijk is – met het College voor Promoties heeft overlegd. En omdat het College voor Promoties ook de Raad van Decanen is (of andersom), maakt daar ook de rector-magnificus van de universiteit deel van uit. De vraag is dus: heeft het College van Bestuur van de Universiteit Leiden zich nog met deze promotie bemoeid? Dan zou er nog een zaaltje vol mensen zijn die wisten wat de commissie die over de kwaliteit van een proefschrift moest beslissen niet wist.
Een belangrijke vraag, ook zonder promotiereglement, is wat er tussen de eerste en commissie is gebeurd. In een van de stukken in NRC Handelsblad staat, met Otterspeer als bron: ‘Onno Blom paste zijn manuscript aan, hij kortte het met een kwart in.’ Als we ervan uitgaan dat het altijd de bedoeling was dat proefschrift en publieksboek hetzelfde product moesten zijn, is het interessant om te kijken wat de voorziene omvang van het publieksboek was, toen het verschijnen begin maart 2017 in de herfstaanbieding van De Bezige Bij werd aangekondigd: 1168 pagina’s. Dat is 6 pagina’s meer dan nu (1114 + 48 p. illustraties). Even dik zou je kunnen zeggen. Het exemplaar dat als verplicht proefschriftexemplaar is ingeleverd bij de Leidse Universiteitsbibliotheek is overigens 1119 pagina’s dik, en dat moet betekenen dat er, zoals dat niet ongebruikelijk is, een paar pagina’s aan het publieksboek zijn toegevoegd om aan de eisen van het promotiereglement te voldoen. Maar hoe zit dat dan met dat verdwenen kwart?
Het zijn zo maar wat vragen op de woensdagochtend. Onder de goede inzenders verloot ik een reep chocola.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.