vrijdag 9 maart 2018

Het is niet alle dagen feest. Over 1 Mei, de geschiedschrijving en het collectieve geheugen [2001]


Het is niet alle dagen feest, zeker niet als het om 1 Mei gaat, want ‘Het lentefeest der arbeiders’[1] is er maar één keer per jaar, het is er pas ruim een eeuw en het is er niet voor iedereen. Deze drie aspecten hebben ervoor gezorgd dat de geschiedenis van 1 Mei een wat wankele plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen.

Wat het collectieve geheugen over bepaalde historische gebeurtenissen weet kan vaak worden afgeleid uit de berichtgeving in de media. Aan de hand van wat er de laatste jaren op en rond 1 Mei in de media gebeurt mag je concluderen dat het collectieve geheugen nauwelijks iets weet over de geschiedenis van 1 Mei. De televisiejournaals volgen − als er tenminste een brandende kwestie is waarover spannende uitspraken te verwachten zijn – een sociaaldemocratische minister-president, minister of staatssecretaris bij zijn bezoek aan een sociaaldemocratisch bejaardentehuis. De actualiteitenrubrieken op de radio bezoeken hetzelfde bejaardentehuis en interviewen wat bewoners in de recreatiezaal, die meedelen dat 1 Mei toch niet meer is wat het vroeger was maar dat ze het toch nog elk jaar vieren. De kranten doen het op 2 mei allemaal nog eens dunnetjes over. Berichten uit het 1 Mei vierende buitenland zijn meestal handig samengebracht in één artikel. De Telegraaf van 2 mei 2000 bijvoorbeeld meldt onder de kop ‘Geweld en gebed op Dag van de Arbeid’ dat ‘De 1 Meiviering, waarmee gisteren over de hele wereld de Dag van de Arbeid werd gememoreerd, [...] in verschillende steden uit de hand [is] gelopen. In Londen en Hamburg werd geweld gebruikt. In Zimbabwe, waar de afgelopen weken zeker 15 doden vielen door geweld tegen blanke boeren, bleven de straten leeg nadat de vakbonden hadden opgeroepen thuis te blijven en “te bidden voor vrede”.’ In Berlijn vierden neonazi’s ook 1 Mei en ‘werden uitgejouwd en uitgefloten door linkse actievoerders en autonomen. Er werden honderden arrestaties verricht.’ De Spits, ook van De Telegraaf, meende in zijn gratis berichtgeving (‘Veel rellen op Dag van de Arbeid’) dat er niet honderden maar slechts tientallen arrestaties werden verricht, maar die arrestaties hadden in die krant op zijn minst een reden: links en rechts raakten daar in Berlijn slaags. De Telegraaf maakte ook nog melding van onenigheid tussen linkse groeperingen in Parijs, waardoor de 1 Meiviering daar een chaos werd, en in Moskou kwamen ‘op en om het Rode Plein een kleine 15.000 verstokte communisten en vakbondsleden’ bij elkaar. Terwijl deze, ‘zwaaiend met rode vaandels, de gebruikelijke hogere pensioenen en uitkeringen eisten, heerste er elders in de stad vooral een ontspannen, feestelijke sfeer.’ In Italië hadden de vakbonden volgens De Telegraaf vanwege het katholieke ‘jubeljaar’ een stapje terug gedaan, ze lieten volgens de krant paus Johannes Paulus II een openluchtmis voor 200.000 mensen houden, waarin de ‘kerkvader’ wees op de gevaren van globalisering. Een foto bij het artikel toont de blinde Italiaanse zanger Andrea Bocelli, die de ring (‘de hand’ volgens De Telegraaf) van de paus kust. Bocelli trad op tijdens de mis.
De berichtgeving in De Telegraaf is interessant niet alleen vanwege de koude-oorlog-toon die er nog steeds uit spreekt. Het gevaar komt immers nog altijd van links, ook als er op het Rode Plein een enkele (1 op de 100.000 Russen namelijk = 160 mensen op het Malieveld in Den Haag) communistische bejaarde, invalide of werkeloze (ze eisen volgens het bericht immers uitkeringen en pensioenen) met een rode vlag zwaait en het wordt pas ‘ontspannen en feestelijk’ als de communisten niet in de buurt zijn. Het bericht bevat daarnaast ook niets dan historisch incorrecte gegevens en conclusies.

‘Dag van de Arbeid’

Ten eerste de uitdrukking ‘Dag van de Arbeid’. Het zou aanbeveling verdienen deze term niet meer te gebruiken, want het is historisch gezien een foute term. ‘Fout’ in de betekenis van ‘fout in de oorlog’. Het gebruik ervan is overigens niet aan De Telegraaf voorbehouden, want langzamerhand gebruikt iedereen, inclusief de politieke partijen die traditioneel 1 Mei vieren, deze oorspronkelijk nationaalsocialistische term. In Nederland dook de term ‘Dag van de Arbeid’ voor het eerst aan het einde van de jaren dertig op in publicaties van de Nationaal-Socialistische Beweging, die, omdat ze vond dat ze de traditie van de socialistische arbeidersbeweging voortzette, ook 1 Mei ging vieren. In Duitsland werd immers sinds de machtsovername door Hitler in 1933 ook heftig 1 Mei gevierd door de nationaalsocialisten en de NSB volgde dat voorbeeld vanaf 1934.[2] De nationaalsocialisten legden in hun propaganda de nadruk op het belang van de arbeid, terwijl de socialistische vakbonden de belangen van de arbeiders behartigden. Merkwaardigerwijs is 1 Mei in Nederland nooit dichter bij het uitroepen tot nationale feestdag geweest dan gedurende de Duitse bezetting. Tijdens de gezamenlijke nationaalsocialistische 1 Meiviering van de NSB en het Nederlandsch Arbeids Front (NAF)[3] in 1944 kondigde NAF-leider Henk Woudenberg aan dat met ingang van 1945 1 Mei een nationale feestdag zou zijn, maar daar kwam het, zoals bekend, niet meer van. Hoe de term ‘Dag van de Arbeid’ ondanks dit bruine aspect toch zo ingeburgerd kon raken is onduidelijk. Links Nederland had na het einde van de Tweede Wereldoorlog niet altijd zoveel zin om feestelijk te gaan doen op 1 Mei. Er waren stemmen die zeiden dat de nazi’s de Meivieringen voorgoed hadden bedorven. Bij de Communistische Partij van Nederland (CPN) was de vooroorlogse stemming bij Meivieringen weer sneller terug dan bij de Partij van de Arbeid (PvdA), maar dat kwam enerzijds omdat de CPN het vanwege de houding tijdens de bezetting de eerste jaren heel goed deed bij verkiezingen en anderzijds omdat de niet-socialistische delen van de uit sociaaldemocraten, sociaalliberalen en christendemocratische partijen en groeperingen samengestelde Partij van de Arbeid moesten wennen aan de overheersende cultuur van de Rode Familie. Het woord ‘feest’ werd wellicht in de naoorlogse periode minder passend gevonden, waardoor ‘Dag van de Arbeid’ steeds meer in zwang kwam. Hetzelfde fenomeen deed zich overigens voor in de Bondsrepubliek Duitsland en in België. Bij onze zuiderburen werd 1 Mei in 1947 een officiële feestdag onder de naam ‘Dag van de Arbeid’.[4]
Gebrek aan het besef dat 1 Mei in de meeste landen van Europa een nationale feestdag is en niet alleen een links feestje doet De Telegraaf formuleren dat de Italiaanse vakbonden een stapje terug deden om de paus een mis te laten opdragen. Maar in Italië is de eerste mei al sinds Mussolini – socialist voordat hij fascist werd – een nationale feestdag, die ook door katholieke organisaties uitgebreid wordt gevierd. De witgele en de rode affiches hangen in de aanloop naar 1 Mei gebroederlijk naast elkaar en ook in een jubeljaar heeft de paus geen extra ruimte van de vakbonden nodig om zijn 1 Mei te vieren. De katholieke kerk heeft overigens in de jaren vijftig van de twintigste eeuw bepaald dat op 1 Mei de heilige Jozef, die immers ook een werkman was, wordt geëerd. De Nederlandse katholieke vakbeweging heeft in navolging daarvan ook een aantal jaren 1 Mei gevierd.[5]
De opening van het Telegraaf-bericht van 2 mei 2000 – ‘De 1 Meiviering, waarmee gisteren over de hele wereld de Dag van de Arbeid werd gememoreerd’ –  suggereert dat er eens, lang geleden, een ‘Dag van de Arbeid’ werd gehouden, die vervolgens elk jaar wordt herdacht. Maar 1 Mei is geen verjaardagsfeestje: in werkelijkheid werd in 1889 tijdens een congres van de Socialistische Arbeiders-Internationale in Parijs besloten dat in 1890 op 1 Mei wereldwijd actie zou worden gevoerd voor de invoering van de wettelijke achturige werkdag. Het daaropvolgende socialistische congres, in augustus 1893 te Zürich, hernieuwde dat besluit, maar in de tussentijd was 1 Mei al een traditie geworden. Ook zonder dat internationale congressen daarover hadden besloten, was in 1891, 1892 en 1893 overal ter wereld 1 Mei gevierd en in de jaren daarna bleef men dat doen zonder dat er telkens een besluit werd genomen. 1 Mei past dus redelijk netjes in Eric Hobsbawms definitie van ‘invented traditions’: tradities die in relatief korte tijd ontstaan en die bestaan uit ‘a set of practices, normally governed by overtly or tacitly accepted rules and of a ritual or symbolic nature, which seek to inculcate certain values and norms of behaviour by repetition, which automatically implies continuity with the past.’ Het zijn ‘responses to novel situations which take the form of reference to old situations, or which establish their own past by quasiobligatory repetition.’[6]

Sinaasappelen en bananen

Wat het gebrek aan correcte informatie betreft vormt de 1-Mei-berichtgeving in De Telegraaf geen uitzondering. De toevoeging van een ideologische kleuring – de gevaarlijke bejaarden op het Rode Plein, het uitjouwen en uitfluiten van neonazi’s door linkse demonstranten als ‘geweld’ betitelen – brengt de ochtendkrant aardig in de buurt van de echte, zeg wetenschappelijke geschiedschrijving over 1 Mei. Want die is natuurlijk uitgebreid aanwezig. Het probleem van deze geschiedschrijving: ze kwam bijna altijd uit de socialistische beweging zelf en dat had nogal wat nadelen. Een zo’n nadeel was dat ze buiten de socialistische beweging nauwelijks werd gelezen en leverde dus ook maar een marginale bijdrage aan het collectieve geheugen en aan de knipselkranten van de media.
Een ander nadeel van een geschiedschrijving die aan een ideologie gebonden is, is dat ze bijna altijd nog een ander doel dient dan de geschiedschrijving zelf, namelijk dat van de propaganda. Het zou op deze plaats mogelijk zijn een wetenschappelijke verhandeling over dit thema te zoeken en te citeren, maar misschien voldoet een literaire verwijzing ook. In de amusante en na ruim veertig jaar nog steeds zeer leesbare detectiveroman Twee minuten stilte van Karel van het Reve vraagt een bezoekster van de bibliotheek van het fictieve maar naar het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam verwijzende ‘Instituut voor Oost-Europese Cultuurgeschiedenis’ literatuur over landbouw in arctische gebieden aan Lodewijk Prins, medewerker van het betreffende Instituut en verteller van het boek. Prins verwijst haar naar een publicatie in het ‘Slobodisch’ (lees: Russisch) over permafrost en landbouw: ‘Maar je moet voorzichtig zijn. Als het toevallig te pas komt vertellen ze de grootste waanzin. Dit werkje is van 1950 – misschien staat er wel in dat de imperialisten, Zionisten en fascistische titoïsten vergeefs getracht hebben de landbouw in het hoge Noorden te saboteren door het publiceren van “wetenschappelijke” studies over de eeuwige bevriezing, maar dat er nu, dank zij de kostbare aanwijzingen van het Grootste Genie der Mensheid [lees: Karl Marx; JG], sinaasappelen en bananen groeien, die veel groter, fraaier en smakelijker zijn dan alle imperialistische bananen bij elkaar.’ De bezoekster vraagt: ‘Is het werkelijk zo erg?’ Prins: ‘Nee. Dat wil zeggen soms wel. Soms is het nog veel erger.’[7]
Soms is het inderdaad heel erg. Het volgende voorbeeld komt niet uit de geschiedschrijving van 1 Mei, maar uit die van een ander cultureel fenomeen van de arbeidersbeweging. 1 Mei kan al een kleine honderd jaar niet zonder het volkslied van links, de ‘Internationale’. Ook over dit lied zijn – terecht overigens, want het is een uiterst interessant cultureel fenomeen − vele boeken geschreven, en weer komen ze bijna allemaal uit de linkse beweging zelf. De Franse Annales-historicus Marc Ferro, verbonden aan de Parijse École des Hautes Études en Sciences Sociales, meldt in een recent boek over de ‘Internationale’ zonder ook maar één bron te noemen dat ‘la IIe Internationale la [d.w.z. de ‘Internationale’; JG] choisit comme son hymne officiel en 1892.’[8] De Socialistische Arbeiders-Internationale, ook Tweede Internationale genoemde, de in 1889 geconstitueerde internationale koepel van socialistische organisaties, kon dat in 1892 moeilijk doen, want ten eerste hadden ze toen geen internationaal congres. (Wel bijvoorbeeld in 1893, 1896, 1900, 1904 en 1907, maar op geen van deze congressen stond de invoering van de ‘Internationale’ als clublied op de agenda.) En ten tweede: in 1892 kende slechts een handvol mensen het lied, waarvan de tekst (van de Franse textielschilder en dichter Eugène Pottier) in 1887 voor het eerst was gepubliceerd en de melodie in 1888 was gecomponeerd (door de als kind naar Frankrijk geëmigreerde Gentenaar Pierre De Geyter, houtbewerker en musicus). Pas in 1910 werd de ‘Internationale’ voor het eerst als programmaonderdeel, in de vorm van een veeltalige samenzang, op een internationaal socialistencongres uitgevoerd, en dat kon pas toen omdat de meeste vertalingen van het lied pas tussen 1900 en 1910 ontstonden. De Nederlandse vertaling van Henriette Roland Holst was overigens een van de vroegste − waarover straks meer.[9]
Als Marc Ferro zijn werk als historicus goed had gedaan, had hij de zojuist geciteerde bewering over de invoering van de ‘Internationale’ als internationale hymne van links niet kunnen doen. Hij had dan ook niet klakkeloos het in de Sovjet-Russische literatuur over Lenin verspreide verhaal overgenomen, dat dit andere ‘Groot Genie der Mensheid’ degene was die de ‘ Internationale’ in Rusland introduceerde. Hoewel Ferro het mythologische karakter van dit verhaal onderkent, stelt hij dat ‘En Russie, L’Internationale est arrivée dès 1889.’ Zonder verdere reserves geeft Ferro het verhaal door dat Lenin in 1889, negentien jaar oud dus en op een moment dat de melodie van Pierre Degeyter (zoals hij zich in Frankrijk noemde) nauwelijks de grenzen van diens woonplaats Lille is gepasseerd, ergens diep in de Russische provincie de ‘Internationale’ in het Frans aanheft.[10] Van Karel van het Reves eerder geciteerde roman Twee minuten stilte bestaat geen Franse versie, anders had Marc Ferro daar in vertaling de volgende waarschuwing kunnen lezen: ‘[A]ltijd blijven die zogenaamde feiten als een blok aan ons been hangen. Neem een biograaf die een allemachtig aardige afsluiting van een hoofdstuk zou hebben als het hem maar mogelijk was er een paar dingen in te laten voorvallen waarvan hij zeker weet dat ze niet gebeurd zijn. De kwaliteit van zijn werk lijdt daar in zekere zin onder. De kameraden echter hebben van de feiten geen last. Dat geeft soms een bovenaardse schoonheid aan hun redeneringen.’[11] Want, om met Ferro en zijn bronnen te redeneren: niets is vanzelfsprekender dan dat iemand die de leider van de roemrijke Sovjet-Unie zou worden het lied naar Rusland bracht dat later hét lied van de arbeidersbeweging zou worden. Het is te mooi om niet waar te zijn, moet Ferro gedacht hebben.
Dichter bij huis komt dit soort dingen ook voor. Een voorbeeld hiervan heeft weer met de ‘Internationale’ te maken (want iedereen heeft zo zijn eigen knipselmappen). In zijn Herman Gorterbiografie citeert Herman de Liagre Böhl, om aan te tonen dat de socialistische dichter geen ironie of relativeringsvermogen kende als het ging om de keuzes die hij in zijn leven had gemaakt, het volgende uit de memoires van de linkse journalist Henri Wiessing: ‘Laat ik […] aan de zomeravond in 1901 terugdenken, toen de verkiezingsuitslagen een massa SDAP-ers op de Nieuwezijds [Voorburgwal in Amsterdam; JG] tegenover het Handelsblad hadden doen samentroepen. Toevallig kwam in de menigte Herman Gorter naast Soep [de socialistische uitgever Abraham S.; JG] te staan, twee partijgenoten bij elkander. Het succes van de socialistische candidaten was zó overweldigend, dat de menigte plotseling de hymne van het Socialisme aanhief: “Ontwaakt, verworpenen der aarde.” Allen, ook Herman Gorter, zongen op de adem van hun ontroering mee, Gorter als de hoedeloze, sportieve, slanke figuur, wiens ogen met iets van de kakatoe telkens hoopvol opzij keken. Bij de altijd met groot volume gezongen regel “en d’Internationale zal morgen heersen op aard”, zei Soep naar boven toe tot Gorter: “Mórgen? Volgende week is óók goed!” “Schaam jij je niet!” viel de zo wreed uit zijn droom gewekte dichter, rood van kwaadheid, tegen zijn partijgenoot uit.’[12] De Liagre Böhl kon ongetwijfeld uit verscheidene anekdotes kiezen om Gorters gebrek aan zelfrelativering te verduidelijken, maar het is hem nauwelijks kwalijk te nemen dat hij voor deze koos, want alle elementen voor een goed verhaal zijn aanwezig: een paar socialisten van naam bij elkaar op bekend terrein, de aanleiding is verheugend en de kern van de anekdote is een lied dat iedereen kent. Maar er is een probleem: Herman Böhl heeft zijn bron niet gescreend. De Gorterbiograaf – geen kwaad woord overigens over deze biografie! – dacht over Henri Wiessing wat een andere Gorterdeskundige, Enno Endt, over Gorter zelf dacht toen het over de datering van diens epische gedicht Mei ging: ‘hij kan het weten’.[13] Gorter kon het wat de Mei betreft waarschijnlijk wel weten, maar de vraag is of Wiessing dat ook kon. De wetenschappelijke consument van Wiessings herinnering moet zich eigenlijk afvragen: was Wiessing zelf getuige van het tafereel met de heren Soep en Gorter? Zo ja, heeft hij er toen een aantekening over gemaakt? Of heeft hij het verhaal misschien van horen zeggen en hoorde hij het wellicht toen hij bezig was zijn memoires op te tekenen, ruim vijftig jaar na het vermeende voorval? Als we er de geschiedenis van de ‘Internationale’ in Nederland bijhalen, kunnen we constateren dat deze gebeurtenis niet op die manier op dat moment kan hebben plaatsgevonden. De tekst werd namelijk, voor zover bekend, pas op 29 maart 1902 voor het eerst gepubliceerd en gezongen, op een feestavond aan de vooravond van het partijcongres van de SDAP in Groningen. En mocht het al zo zijn, dat het lied wel eens eerder was gezongen, dan kon het nog niet zo bekend zijn dat een hele menigte sociaaldemocraten het uit volle borst meezong, inclusief het ‘altijd met groot volume gezongen’ refrein. Dat laatste is alleen al onmogelijk omdat de oorspronkelijke formulering van Henriette Roland Holst als volgt luidde: ‘En d’Internationale / Heerscht morgen op de aard!’. De door Wiessing geciteerde aanpassing is, vanwege de zingbaarheid, pas later ontstaan. Anders dan bij Ferro hebben we bij De Liagre Böhl niet te maken met een blindmakende liefde voor het socialisme, die een heldere kijk op een essentieel punt van een historisch verhaal verhindert, maar met een nauwkeurig werkende historicus die zich niet kan permitteren elk relatief marginaal punt te controleren. En als hij dat al had gewild, had hij niet, zoals hierboven gebeurt, naar een publicatie kunnen grijpen die gedetailleerd genoeg was om Wiessings lezing te kunnen rectificeren: die literatuur verscheen immers pas na het verschijnen van de Gorter-biografie.[14] Tropisch fruit in allerlei soorten en maten dus.

De geschiedschrijving

Ook al is de geschiedschrijving van 1 Mei er een die bijna zonder uitzondering uit de socialistische beweging zelf afkomstig is, ze is daarom niet minder aanwezig en kan ook niet in haar geheel naar de fruitafdeling van Karel van het Reve worden verwezen. Al in 1896 gaf de Franse socialist Gabrielle Deville een ‘Historique du Premier Mai’,[15] in Nederland publiceerde A.H. Gerhard een jaar later zijn eerder genoemde brochure Het lentefeest der arbeiders.[16] In 1901 schreef Johan Harttorff een artikel over de geschiedenis van 1 Mei voor het theoretische partijorgaan van de SDAP, De Nieuwe Tijd,[17] en zijn partijgenoot D. Boer publiceerde eveneens in het begin van de twintigste eeuw een brochure over het onderwerp.[18] In deze artikelen kwam het culturele aspect minder aan de orde dan de politieke inhoud en dat was ook het geval met de eerste dissertatie die aan 1 Mei werd gewijd. De Zwitser Friedrich Giovanoli besteedde in zijn in Duitsland uitgegeven proefschrift uit 1925[19] uitgebreid en uitstekend gedocumenteerd aandacht aan de achtergronden en de geschiedenis van 1 Mei. Giovanoli legde met zijn boek de basis voor alles wat later op dit gebied aan degelijke geschiedschrijving werd gedaan. Ook heel degelijk is de uit 1953 stammende, vaak herdrukte en in allerlei talen verschenen studie van de Fransman Maurice Dommanguet.[20] Vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw was er ruime aandacht voor de geschiedenis van 1 Mei vanwege de naderende eeuwfeesten van 1 Mei. Eeuwfeesten in meervoud, want de diverse ideologische richtingen binnen het socialisme hebben ook hun eigen varianten in de geschiedschrijving. De anarchistische en syndicalistische richting van het socialisme vierde al in 1986 dat de geschiedenis van 1 Mei honderd jaar oud was. Zij leggen namelijk het begin van de 1 Mei-beweging bij de gebeurtenissen van begin Mei 1886 in Chicago. In de Verenigde Staten waren vakbonden al jaren bezig actie te voeren voor de invoering van de achturige werkdag. Het jaarlijkse hoogtepunt van de acties viel op 1 Mei, omdat dat de datum was waarop in de VS traditioneel de arbeidscontracten werden verlengd. Een demonstratie (die ook gericht was tegen een plaatselijke fabriek waar kort daarvoor een aantal mensen was ontslagen omdat ze lid waren van een vakbond) op 4 mei 1886 op Haymarket Square in het centrum van Chicago liep uit op een bloedbad toen een bom zes politieagenten doodde. Acht anarchistische leiders (waarvan enkelen van Duitse afkomst waren) werden verantwoordelijk gesteld voor de aanslag, die, zoals later kwam vast te staan, was gepleegd door een provocateur. Vier van de acht aangeklaagden werden terechtgesteld. Het feit dat deze ‘martelaren van Chicago’ door een deel van de socialistische beweging wordt gezien als de aartsvaders van de Meibeweging leverde in 1986 een aantal tentoonstellingen en publicaties op.[21]
De volgers van de kalender van de parlementarisch georiënteerde socialisten herdachten in 1990 dat 1 Mei honderd jaar eerder voor het eerst werd gevierd. Dat leverde wereldwijd veel publicaties op, vooral ook omdat veel historici sinds 1985 aan het werk waren gezet door de Fondazione Giacomo Brodolini in Milaan, die in 1988 en 1990 grote congressen over de internationale geschiedenis van 1 Mei organiseerde en er een serie publicaties aan wijdde.[22] Het jubileum zelf in 1990 leverde in allerlei landen boeken, tentoonstellingen en andere aandacht op.[23] De gedrukte en audiovisuele media hadden behalve voor het jubileum vooral aandacht voor de Meivieringen na de val van het ‘IJzeren Gordijn’. De naderende opheffing van de DDR en het bijbehorende politieke systeem had er overigens toe geleid dat een grote tentoonstelling over 1 Mei in Oost-Berlijn en een begeleidend boek niet tot stand kwamen.[24]
Toen dit jubileum achter de rug was, had het centrum van het 1 Mei-onderzoek, de eerder genoemde Milanese Fondazione Giacomo Brodolini, een flinke kast met 1 Mei-boeken en plannen om dit onderzoek voort te zetten, maar een door deze stichting uitgegeven internationaal May Day Bulletin bloedde na een paar nummers dood. Dat was niet zo vreemd, want het meeste was zeker na de wereldwijde wetenschappelijke inspanning tussen 1985 en 1990 wel gezegd over het thema. De onderzoekers hadden massa’s gegevens, anekdotes en iconografisch materiaal opgedoken, soms waren ze ook dieper op gebruikte symbolen, op lokale bijzonderheden of op speciale aspecten (zoals bijvoorbeeld de vieringen van Italiaanse emigranten in de Verenigde Staten) ingegaan. Maar hoe mooi de plaatjes en hoe interessant de anekdotes ook waren, de hoop dat al dit verzamelde materiaal iets kon betekenen, bijvoorbeeld voor verder historisch internationaal vergelijkend onderzoek, bleek ijdel. Mei-affiches vergelijken of teksten van Mei-liederen naast elkaar leggen levert wellicht af en toe interessante kunsthistorische of literatuur- of muziekwetenschappelijke exercities op, maar iets dat fundamenteel en specifiek met 1 Mei te maken heeft, zal er niet uitkomen. Wie achter de diverse verschijningsvormen van de feestcultuur van 1 Mei kijkt, komt bij politieke of ideologische inhoudelijkheden terecht, en dan zal het fenomeen 1 Mei snel op de achtergrond verdwijnen of alleen als illustratiemateriaal dienen.

Een arctisch gebied?

De geschiedschrijving van het socialisme is, om met Karel van het Reve te spreken, een arctisch gebied met grote, fraaie en smakelijke sinaasappelen en bananen. De taak van de historicus die zich na de doodverklaring van het socialisme nog met dat socialisme wil bezighouden zou kunnen zijn om de permafrost weer tot eeuwige bevriezing te verklaren. Of, om het wat positiever te laten klinken: de permafrost voorstellen als permafrost en het ten onrechte aanwezige tropische fruit laten verdwijnen. Voor de geschiedschrijving van 1 Mei heeft dat, gezien het feit dat er al zoveel onderzoek is gedaan, nog nauwelijks meerwaarde, maar het kan geen kwaad het collectieve geheugen en de knipselmappen van de media af en toe te corrigeren. En hier en daar zijn zeker nog aanvullingen mogelijk als het om de diverse aspecten van de feestcultuur van 1 Mei gaat, maar ook over de politieke achtergronden van 1 Mei is nog het een en ander te vertellen. Over ‘foute’ Meivieringen bijvoorbeeld. Zoals hierboven al vermeld, hebben ook nationaalsocialisten 1 Mei gevierd, want ze voelden zichzelf in de traditie van de arbeidersbeweging staan. In de internationale geschiedschrijving over 1 Mei komen deze vieringen zelden voor, omdat de auteurs bijna altijd uit de socialistische beweging zelf komen. Het argument is in zo’n geval: ‘Het is niet onze Mei.’[25] Maar ook de Mei-vieringen van Jean-Marie le Pen’s ‘Front Nationale’ in Frankrijk horen bij de geschiedenis van 1 Mei, net zoals de oproep via het internet door het Nederlandse neonazistische Landelijke Actieplatform Nationalistische Studenten (LANS) aan ‘solidaristen’ om meer aandacht te besteden aan de ‘Dag van de Arbeid’. En wat de geschiedenis van de linkse 1 Mei betreft hoort daar ook bij dat de officiële Mei-parades in Oost-Berlijn net zo lang waren als de tribune met hoogwaardigheidsbekleders en dat de resultaten van de wedstrijd straattekenen voor kinderen in het centrum van datzelfde Oost-Berlijn vijf minuten na afloop van de wedstrijd door de brandweer werden weggespoten.[26] Een aardige bijkomstigheid van goede geschiedschrijving over 1 Mei en linkse culturele fenomenen in het algemeen zou kunnen zijn dat de traditionele 1 Mei-vierders en vooral de notabelen onder hen zich wat meer bewust worden van de lange en legitieme traditie van het linkse feestvieren. Als ze die traditie accepteren en geloofwaardig aan het publiek overbrengen, hoeven ze bang voor stemmenverlies, niet meer te verklaren dat ze 1 Mei maar een ‘oubollige’ toestand vinden en iets voor ‘fetisjisten’.27
Een zeer interessant onderwerp voor een onderzoekje zou kunnen zijn waarom 1 Mei in Nederland nooit een officiële feestdag is geworden. Daarvoor zijn allerlei algemene verklaringen te geven, bijvoorbeeld dat 1 Mei een echt socialistisch volksfeest was, terwijl er geen socialisten in de regering zaten die in het parlement een meerderheid hadden kunnen proberen te vinden om de eerste Mei tot nationale feestdag te maken. Maar zijn er in de loop van de tijd bij de SDAP en later de PvdA en in de kabinetten waar sociaaldemocraten deel van uitmaakten discussies gevoerd over een eventuele invoering van 1 Mei als nationale feestdag? In hoeverre heeft de aanwezigheid van 30 april, de geboortedag van prinses Juliana, die sinds haar eerste verjaardag in 1910 ook een feestelijk tintje kreeg en vanaf 1948 nationale feestdag was, een officiële status van 1 Mei verhinderd? Mijn stelling is: het koninklijk huis heeft tot nu toe elke poging om 1 Mei tot nationale feestdag te maken verhinderd. Zolang daarover geen ‘open bronnen’ te raadplegen zijn, hoort het beweren van het tegendeel thuis in de afdeling exotisch fruit van Karel van het Reve.

Noten

[1] Titel van een brochure over de betekenis van 1 Mei (Amsterdam 1897) van A.H. Gerhard, in 1894 medeoprichter van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP).
[2] De gegevens over de geschiedenis van 1 Mei in Nederland in dit artikel zijn te vinden in Jan Gielkens, Ger Harmsen, Luchien Karsten, Een dag is ’t van vreugde, een dag is ’t van strijd. Geïllustreerde geschiedenis van 1 Mei in Nederland. Amsterdam 1990.
[3] De in 1942 opgerichte koepelorganisatie van gelijkgeschakelde vakbonden.
[4] Zie voor de geschiedenis van 1 Mei in België: Geert van Goethem, De roos op de revers. Geïllustreerde geschiedenis van 1 Mei in België. Gent 1990.
[5] Opvallend is dat het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) in een persbericht van 20 april 2001 pleit voor een herwaardering van de ‘Dag van de Arbeid’ door middel van een herbezinning op het begrip arbeid. CNV-voorzitter Doekle Terpstra verwees bij een nadere uitleg in een actualiteitenprogramma op de radio op 21 april 2001 nadrukkelijk naar de rooms-katholieke traditie.
[6] In het voorwoord bij Eric Hobsbawm, Terence Ranger (red), The Invention of Tradition. Cambridge [etc.] 1983.
[7] Karel van het Reve, Twee minuten stilte. Amsterdam 1959, geciteerd naar de vijfde druk (1984) 83.
[8] Marc Ferro, L’Internationale d’Eugène Pottier et Pierre Degeyter. Parijs 1996, p. 38.
[9] Over de ‘Internationale’ en zijn geschiedenis zie: Jan O. Olsen [et al.], Pierre De Geyter: Het grote lied van een kleine man (1848-1932). Gent 1998, daarin (p. 71-88): Jan Gielkens, ‘Hoe De Internationale haar wereldreis maakte’. Een geannoteerde bewerking hiervan met bibliografie: id., Maranga mai te hunga mahi. De Internationale internationaal. Amsterdam 1998.
[10] Ferro, L’Internationale, p. 38. Ferro noemt zijn bron voor dit verhaal niet, maar hij legt het in de mond van een dame met de naam ‘D.I. Oulianova’. Bedoeld is waarschijnlijk Lenins jongere broer Dmitrij Il’ič Ul’janov. Diens herinneringen werden gepubliceerd in D.I. Ul’janov, Vospominanija o Vladimire Il’iče. Moskou 1964, de bij Ferro beschreven scène daar p. 39–40. Het verhaal komt ook voor in de inleiding van Inge Lammel, Gerhard Stübe (red.), L’internationale. Faksimile-Ausgabe des Autographs. Berlijn, Leipzig 1976.
[11] Van het Reve, Twee minuten stilte, p. 155-156.
[12] H.P.L. Wiessing, Bewegend portret. Levensherinneringen. Amsterdam 1960, p. 117; in Herman de Liagre Böhl, Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd. Herman Gorter 1864-1927. Amsterdam 1996, p. 230-231.
[13] Enno Endt, ‘“Ach, alle liefde is liefde voor denkbeelden, dat kan niet anders”. De Mei van Gorter, het ontstaan van een literair monument’. In: Vrij Nederland (bijvoegsel), 18 maart 1989, p. 21.
[14] Zie noot 7.
[15] In Le Devenir Social, afl. 4, p. 289-309.
[16] Zie noot 1.
[17] ‘De beweging voor verkorting van de arbeidstijd en de 1-Meiviering in Nederland’. In: De Nieuwe Tijd, 1901, p. 292-312 en 378-385.
[18] D. Boer, De Meibeweging (acht-uren dag). Haar ontstaan en doel. Den Haag z.j.
[19] Friedrich Giovanoli, Die Maifeierbewegung. Ihre wirtschaftlichen und soziologischen Ursprünge und Wirkungen. Karlsruhe 1925.
[20] Maurice Dommanguet, Histoire du Premier Mai. Parijs 1953.
[21] In de Verenigde Staten verscheen bij voorbeeld Philip S. Foner, May Day. A Short History of the International Workers’ Holiday 1886-1986. New York 1986, in de Bondsrepubliek Duitsland: Udo Achten [et al.] (red.), Mein Vaterland ist international. Internationale Geschichte des 1. Mai 1886 bis heute. Oberhausen 1986), met daarin p. 122-127: Ger Harmsen/Luchien Karsten, ‘1. Mei … En niet vergeten. Over 1 Mei in Nederland’. Achten had in een eerder boek al veel interessant materiaal tevoorschijn gehaald: Illustrierte Geschichte des 1. Mai. Oberhausen 1979, net als Harmsen en Karsten in hun uitvoerige artikel ‘De “eerste mei” als strijd- en feestdag in de Nederlandse arbeidersbeweging’, in: Bulletin Nederlandse Arbeidersbeweging, 1985, afl.. 7, p. 3-111. Een handzaam boekje over de gebeurtenissen in Chicago is Friederike Hausmann, Die deutschen Anarchisten von Chicago, oder Warum Amerika den 1. Mai nicht kennt. Berlijn 1998.
[22] De Brodolini-stichting publiceerde eerst het omvangrijke geïllustreerde boek Andrea Panaccione (red.), The Memory of May Day. An Iconographic History of the Origins and Implanting of a Workers’ Holiday. Venetië 1988, met daarin Jan Gielkens, Els Wagenaar, ‘Holland. “Long Live Labour! Onward the First of May!”’ (p. 156-171). Van dit boek was een jaar eerder een Italiaanse editie verschenen. Een congres in Lecce (Apulië) in 1988 leverde de bundel Gianni C. Donno (red.), Storie e Immagini del 1o Maggio. Problemi della storiagrafia italiana ed internazionale. Manduria [etc.] 1990, op, met daarin Jan Gielkens, ‘May Day Research in the Netherlands’ (p. 691-697), een congres in Milaan in 1990 de bundel Andrea Panaccione (red.), Il 1o Maggio tra passato e futuro. Convegno per il centenario del 1o Maggio promosso dal Comune di Milano. Manduria [etc.] 1990, met daarin Jan Gielkens, ‘Montagne, tulipani e alberi del Maggio. Qualche osservazione sull'iconografia Olandese del 1o Maggio’ (p. 359-371). Eveneens in 1990 verscheen Alceo Rosa (red.), Le metamorfosi del 1o Maggio. La festa del lavoro in Europa tra le due guerre. Venetië 1990, met daarin Jan Gielkens, ‘Il I Maggio in Olanda durante l’occupazione tedesca dal 1940-1945’ (p. 107-125). Van dit laatste artikel verscheen ook een Nederlandse versie: ‘“Ernstig staat het gezicht van de Mei”. De viering van 1 Mei in Nederland tijdens de Duitse bezetting’. In: De Gids, 153 (1990), afl. 5, p. 348-357.
[23] In Nederland verscheen het in noot 2 genoemde boek, maar ook de daar gedeeltelijk op leunende publicatie Ger Harmsen [et al.], 100 jaar meiviering in Groningen. Groningen 1990. In België verschenen de in noot 3 genoemde publicaties en 100 jaar 1 Mei. De geschiedenis van een strijddag. Antwerpen 1990. In Duitsland waren de belangrijkste publicaties Inge Marßolek (red.), 100 Jahre Zukunft. Zur Geschichte des 1. Mai. Frankfurt am Main, Wenen 1990, en Udo Achten, Wenn Ihr nur einig seid. Texte, Bilder und Lieder zum 1. Mai. Keulen 1990. In Frankrijk was al een jaar eerder verschenen Georges Séguy, 1er Mai. Les 100 printemps. Parijs 1989  – maar in dit boek van de voormalige secretaris-generaal van de communistische vakbond CGT gloort de permafrost herhaaldelijk.
[24] Wel verscheen een jaar eerder nog Friedrich Engels, Die II. Internationale und der 1. Mai. Berlijn-[DDR] 1989, een verzameling brieven, artikelen e.d. van Engels over het ontstaan van 1 Mei.
[25] Zoals gebruikt door een van de auteurs van het Nederlandse 1-Mei-boek (noot 2) bij de voorbereiding van het boek. Uiteindelijk is er in het boek wel aandacht aan besteed aan ‘foute’ Meivieringen.
[26] Zoals zelf meegemaakt op 1 mei 1978.
[27] Jan Marijnissen, fractievoorzitter van de Socialistische Partij in de Tweede Kamer, in een reactie op de oproep van het CNV om een herwaardering van 1 Mei (zie noot 5). Marijnissen was het overigens wel in algemene zin eens met de strekking van de oproep.

Eerder gepubliceerd in: Leidschrift. Historisch tijdschrift (Leiden), 16 (2001), afl. 2, p. 59-73, en hier minimaal redactioneel bewerkt. Er stonden geen plaatjes bij het artikel. Notenlinks doe ik later wel een keer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.