De geheime relatie van Willem Frederik Hermans en Gerard van het Reve.
Over vertrouwelijkheid en het gebruik van historische bronnen [2014]
‘Met
het schoolmeesterlijk geduld, mij eigen …’[1]
Ter inleiding
Er zijn professoren die beweren dat het schrijven van een biografie geen wetenschap is. Het is eigenlijk een literair genre, vinden ze. Hoewel ik het hier alleen maar over biografieën ga hebben, is een wat meer persoonlijke introductie op het onderwerp misschien eens het proberen waard. Ik was namelijk een paar dagen in Rome, en als je hotel dan een paar straten van het Largo di Torre Argentina verwijderd ligt, met zijn resten van vier Romeinse tempels, dan zijn de katten van Rome niet ver. Willem Frederik Hermans beschreef ze in 1955 in een columnachtig stuk in Het Vrije Volk. Er zijn nog steeds katten in de tempels, en ze worden nog steeds van voer en water voorzien door Romeinen en geaaid door toeristen. Maar hadden de katten toen al dat speciaal voor hen gebouwde platformpje waar ze in de zon op de catering en de aaiende handen kunnen liggen wachten? Wat Hermans in zijn stuk over Rome zegt vind ik overigens, nu ik er net (en voor het eerst) geweest ben, verrassend fris en overtuigend: het is volgens hem een stad van ‘eeuwenoude afbraak’.
Het spreekt vanzelf dat ook de gedachten aan Gerard van het Reve nooit ver zijn in dit middelpunt van de katholieke wereld. Ik stel me, in de richting van het Vaticaan wandelend, voor dat hij een paar meter voor me uit over de Via della Conciliazione loopt en verlekkerd naar de jonge gejurkte heren kijkt die, vaak met zijn tweeën of in het gezelschap van een oudere gejurkte heer, naar het Sint-Pietersplein onderweg zijn. Die gejurkte heren, van welke leeftijd dan ook, hebben overigens bijna altijd een zwart leren aktentas bij zich, die er bijna altijd heel erg leeg uitziet. Zit er wel iets in?
Maar goed: waarom was ik in Rome? Ik woonde er een workshop bij over de Amerikaanse schrijfster Willa Cather. De bedoeling was dat ik iets kwam vertellen over de vertaalgeschiedenis en de receptie van het werk van Cather in Nederland. Voordat je zo’n verhaal houdt, moet je je afvragen voor welk publiek je praat. Voor receptiespecialisten heb je een andere tekst dan voor Cather-adepten. Voor literatuurwetenschappers moet je anders spreken dan voor algemeen geïnteresseerden. Algemeen geïnteresseerden waren er niet, wel veel literatuurwetenschappers, vooral uit de Verenigde Staten, en bijna iedereen van het gezelschap was een Catherveteraan. Een van de gangmakers van de Cather-studie, over de tachtig intussen, noemde zijn dochter ooit Willa, en die is al over de veertig zo te zien: ze had ook een bijdrage tijdens de workshop.
Ik moest dus van tevoren de keuze maken: maak ik de Cather-adepten blij en vertel hun met het Nederlandse materiaal dat ik over Cather heb gevonden dat er van haar twaalf romans sinds 1927 zeven zijn vertaald, dat coryfeeën als Jeanne van Schaik-Willing en Martinus Nijhoff zeer positief over haar spraken en dat nog maar een paar jaar geleden een nieuwe vertaling verscheen, in een nawoord aangeprezen door niemand minder dan A.S. Byatt? Of moest ik vertellen dat er, ondanks deze positieve feiten, ook iets wringt in de Nederlandse Cather-receptie, want ze heeft er niet toe geleid dat Cather in Nederland een naam heeft die iemand iets zegt. En dat zou de Cather-gemeenschap natuurlijk graag anders zien. Als ik dus nog eens naar het centrum van de Cather-studie in de Amerikaanse staat Nebraska wil, kan ik beter iets positiefs zeggen. Toch?
Karel
van het Reve, bij leven broer van en Leids hoogleraar, heeft over dat naar de
mond van lezers praten iets moois gezegd in zijn roman Twee minuten stilte uit 1959, waarin hij communistische, dus
ideologisch bepaalde geschiedschrijving thematiseert bij monde van een van de
personages:
‘[A]ltijd
blijven die zogenaamde feiten als een blok aan ons been hangen. Neem een biograaf
die een allemachtig aardige afsluiting van een hoofdstuk zou hebben als het hem
maar mogelijk was er een paar dingen in te laten voorvallen waarvan hij zeker weet
dat ze niet gebeurd zijn. De kwaliteit van zijn werk lijdt daar in zekere zin
onder. De kameraden echter hebben van de feiten geen last. Dat geeft soms een
bovenaardse schoonheid aan hun redeneringen.’
Die kameraden, de
lezers dus, geloven die biograaf namelijk op zijn woord en bauwen hem na.
Hebben Willem Frederik
Hermans en Gerard van het Reve iets met Willa Cather te maken? Voor zover ik
weet niet. Maar misschien ook wel. Ik zou het u, beste lezer, kunnen wijsmaken,
want u gaat het toch niet controleren. U gelooft ook dat Willa Cather echt
heeft bestaan en dat ik in Rome was vanwege die workshop. Maar was ik dat wel?
Was ik echt nooit eerder in Rome? Was Hermans daar wel ooit, en Van het Reve?
Was Van het Reve wel katholiek? Schreef de andere Van het Reve wel een roman
die Twee minuten stilte heet? Als u
het precies wilt weten, moet u het zelf uitzoeken, want ik wil u niet vermoeien
met pietluttige voetnoten met bronvermeldingen en andere ‘verweesde feiten
zonder samenhang’, zoals een professor ooit zei. Wat ik bedoel is dit: met
historische feiten kun je doen wat je wilt, ook suggereren dat ze bestaan. Het
gaat er maar om dat u, de lezer, mij gelooft. Als u mijn al dan niet gebeurde
bezoek wilt dateren, helpt het misschien als ik u vertel dat ik op 15 juni 2014
meende een bekende Nederlandse priester over het Piazza Farnese te zien lopen,
in een heftige regenbui, ongeveer drie uur ’s middags, onder een grote paraplu
samen met een jongere gejurkte heer; allebei hadden ze zo’n dunne leren aktetas
bij zich. Hoe ver het ging en waartoe het leidde is niet bekend.
Ter
zake
Willem Frederik Hermans
(1921-1995) komt uit de halve biografie De
mislukkingskunstenaar naar voren als een womanizer.[2] Tot aan
zijn huwelijk met Emmy Meurs, die hij in 1949 leerde kennen, versleet hij een
behoorlijk aantal dames. Maar er zit een aspect aan het liefdesleven van
Hermans dat door zijn biograaf over het hoofd is gezien. Hermans had namelijk
in 1949 nog een andere ‘kennis’ van enig belang, een inmiddels tamelijk
beroemde zelfs, Gerard van het Reve (1923-2006). Tussen januari en juli 1949
zagen ze elkaar met grote regelmaat. De twee nog jonge schrijvers hadden in
1949 een intieme relatie: dat moet de conclusie zijn na het bestuderen van een
aantal agenda’s in het archief van Hermans. Agenda’s hield Hermans een groot
deel van zijn leven bij: de eerst bewaarde is uit 1934, toen hij dertien was,
de laatste dateert van 1994, een jaar voor zijn dood. Het zijn overigens meer
dan agenda’s, want ze bevatten in veel gevallen ook notities voor werk dat in
voorbereiding is, observaties, aforismen et cetera. Het jaar 1949 is een speciaal
jaar wat deze agenda’s/notitieboekjes betreft: er zijn er namelijk vier die het
jaartal 1949 dragen: een ervan is een feitelijke agenda, die het hele jaar
beslaat, de andere drie zijn aantekenboekjes, waaruit een deel van de inhoud is
verwijderd; de resterende pagina’s per deel vormen samen, wat de data betreft,
weer (bijna) een heel jaar. In deze drie boekjes staan notities van de
bovengenoemde soort.
Gerard
van het Reve, die met de voornaam Simon in 1947 furore had gemaakt met de roman
De avonden, komt voor in de
feitelijke agenda. Maar hoe komt hij er in voor? Op 28 januari1949 bij
voorbeeld staat de notitie: ‘½3 Simon v h Reve’. Niet vermeld wordt of dat
overdag of ’s nachts is. Nog geen week later, op 3 februari, gaat Hermans bij
Van het Reve eten, op 17 februari lijkt Hermans de gastheer voor eenzelfde
afspraak, en op 8, 14 en 20 april komt Hanny Michaelis, met wie Van het Reve
zijns ondanks eind 1948 getrouwd is, ook mee voor een etentje. Op 1 juli is er
weer een avondafspraak: ‘half zes v.h. Reve’, op de achttiende van dezelfde
maand staat in de agenda de raadselachtige mededeling ‘half vier Parkhotel’; twee
dagen later is de mededeling nog summierder: ‘4 uur’.[3]
Hermans
en Van het Reve hadden elkaar overigens al in 1947 leren kennen. De eerste
vermelding in de agenda van Hermans van dat jaar is van dinsdag 2 september:
‘v.h. Reve opbellen’.[4] Tijdens de rest van 1947 en de eerste helft
van 1948 zijn er om onbekende redenen weinig contacten in de agenda
terechtgekomen, maar nadat Hermans vijf maanden in Newfoundland en Canada heeft
gewerkt als houtcontroleur, is Van het Reve eind december 1948 een van de
eerste personen met wie hij na zijn terugkeer een afspraak maakt. Op 29
december ontmoeten ze elkaar om ‘1 uur’ (weer is het niet duidelijk of dat ’s
middags of ’s nachts is), en Oudjaar vieren ze samen.[5]
Maar
het zijn niet alleen de vermeldingen in de agenda’s, er gingen ook, tussen 1947
en eind jaren vijftig, tientallen brieven heen en weer, die niet alleen van
intieme vriendschap getuigen maar ook van geregelde irritatie, die uiteindelijk
uitmondt in het verbreken van het contact door Hermans, terwijl Van het Reve
nog een tijd doorgaat met het zoeken van toenadering.[6] Er zijn nog
meer – en niet eens subtiele – aanwijzingen voor de zeer intieme relatie tussen
de twee schrijvers. Zo waren de twee in 1950 – Van het Reve was, zoals we
zagen, eind 1948 met Hanny Michaelis getrouwd en Hermans zou in de loop van
1950 in het huwelijk treden met Emmy Meurs – van plan samen een roman te
schrijven over een stel waarvan de man onvruchtbaar is door een geslachtsziekte
en impotent, waarna de vrouw een relatie krijgt met een lesbienne, die haar
opstookt om de man te vermoorden. Zo’n boek kwam er niet, maar het is
veelzeggend dat juist de brief waarin over dit plan wordt geschreven niet in de
nagelaten papieren van de twee auteurs is bewaard, maar er kennelijk door Van
het Reve uit is verwijderd.[7] En dan is er natuurlijk nog die reeks
foto’s van Cas Oorthuys, die, sluw als een Sloveen,[8] de twee
auteurs betrapte bij een Amsterdams urinoir. Het is niet verwonderlijk dat
vooral Hermans in later jaren probeerde de publicatie van deze foto’s te
verhinderen.[9] Maar hoe ver deze relatie ging en waartoe ze leidde
is niet bekend.
Ter informatie
U denkt natuurlijk
intussen: wat is hier aan de hand? Waarom wisten wij daar niet van? Waarom
hebben de biografen van Hermans en Van het Reve [10] hierover gezwegen?
Het antwoord is: omdat het niet waar is. Of, genuanceerder gezegd: er is
waarschijnlijk geen reden om aan te nemen dat het waar is. Waarom dan dit
verhaal? Omdat ik wil laten zien dat het mogelijk is een min of meer plausibel
verhaal te vertellen zonder de feiten echt geweld aan te doen. Als het om twee
onbekende auteurs zou gaan, zou u het allemaal voetstoots aannemen. De
aanleiding is een passage in De
mislukkingskunstenaar. Daar wordt gesuggereerd dat Willem Frederik Hermans
in 1949 een kortstondige relatie had met de tekenares Fiep Westendorp (1916-2004).
Het was een tijd dat de schrijver, volgens de biograaf, allerlei vriendinnen had,
kort voordat hij zijn toekomstige vrouw Emmy Meurs ontmoette:
‘Maar
voor dit het geval was, had hij nog een andere “kennis” van enig belang, een
inmiddels tamelijk beroemde zelfs, Fiep Westendorp. / Fiep moet een frappante
gelijkenis vertoond hebben met Juus Hartman: ook zij was ouder dan Hermans (van
1916), kunstenares en kwetsbaar. Tussen april en juni 1949 zagen ze elkaar met
grote regelmaat. Fiep was bevriend met Roland Holst en Carmiggelt en maakte
wekelijkse illustraties voor Vrij Nederland en Het Parool. In de agenda van
1949 (bij 10 mei, maar het hoeft niet die datum te zijn): “Tentoonstelling
Fiep. Konijntje dat in giraffe klimt. Mannetje met koffer, kennelijk op reis.
In z’n handen een ijzeren aquarium met twee vissen.” Hoe ver het ging en
waartoe het leidde is niet bekend.’[11]
Dat is alles. Meer over
Fiep Westendorp staat er niet in De
mislukkingskunstenaar, zelfs niet in voetnoten, want die ontbreken bij deze
passage. U zult een paar zinnen uit het citaat herkennen, want ik gebruikte ze
eerder in mijn fictie over de intieme relatie van de twee schrijvers hierboven.
De vraag is nu: welke relatie heeft, letterlijk, de betere papieren? Wie is er
nu beroemder, Gerard van het Reve of Fiep Westendorp? Welke regelmaat van
ontmoetingen was nu groter, de drie of vier keer – want dat is de ‘grote
regelmaat’ van de Hermans-biograaf – in negen weken[12] tegenover
het dubbele aantal in dezelfde periode? En wat is meer: tientallen brieven in
de loop van veertig jaar, of helemaal geen correspondentie?[13] En
waar is het adres van Fiep in de agenda’s van Hermans, terwijl dat van Van het
Reve er van 1948 tot 1956 wel in staat?[14]
Een
biografie schrijven met literaire middelen is dus blijkbaar: fictie bedrijven
met zogenaamde feiten die je ontleent aan slordig gebruikte bronnen, die je
vervolgens naar je hand zet met suggestieve weglatingen en toevoegingen. De
toelichting ‘een inmiddels tamelijk beroemde zelfs’ bijvoorbeeld betekent
niets: Fiep Westendorp was niet ‘beroemd’ in 1949, dus de latere roem kan ook
niets met de zogenaamde relatie te maken hebben. En wat staat er eigenlijk in
de daaropvolgende zin? Leek Fiep nou op Juus (goed te controleren op foto’s –
nee, zou ik zeggen)? Wie was er van 1916? Hoe weten we dat Fiep kwetsbaar was?
Zijn kunstenaressen per definitie kwetsbaar? En waarom is het zo moeilijk om
precieze mededelingen te doen, correct te citeren en goede bronnen te geven?[15]‘Hoe ver het ging en waartoe het leidde is niet bekend’ luidt de laatste zin
van het citaat. Dat schrijf je alleen maar als je geen poot hebt om op te
staan. En als je een biografie schrijft onder het motto ‘Alles mag, als het
maar niet verveelt’.[16]
Ter
overweging
En dan de moraal van
dit verhaal, die helaas gepaard moet gaan met een paar open deuren. Het zou
leuk zijn als ik nu kon zeggen: tijdens mijn studie, lang geleden, heb ik
geleerd dat wetenschap een ernstige zaak is, dat je er niet met de pet naar
moet gooien, dat je eerlijk moet zijn tegenover je onderwerpen, tegenover de bronnen
van je onderzoek en over het werk van collega’s. Helaas kan ik me niet herinneren
dat iets dergelijks ooit tijdens mijn studie aan de orde is gekomen. Pas heel
laat begreep ik dat er integriteitscodes zijn waaraan je geacht wordt je te houden.
Intussen had ik overigens van goede leermeesters wel begrepen hoe het moest.
Een
van de wezenlijke aspecten van de wetenschap is de controleerbaarheid. In de
recente publicaties en discussies over sloppy
science aan Nederlandse universiteiten blijkt dat die mogelijkheid tot
replicatie telkens weer een brug te ver is – en dat wil ook wel eens het geval
zijn bij de een of andere biografie.[17] Precisie, nuance, eerlijke
omgang met bronnen – ze zijn altijd nodig in de wetenschap en dus ook bij het
schrijven van een wetenschappelijke biografie. Dat is ook het geval als je
vindt dat het schrijven van een biografie geen wetenschap maar literatuur is.
Daar komt in het hierboven geschetste geval nog bij dat het om een
persoonlijke, intieme aangelegenheid gaat, een relatie namelijk, en dat de
bronnen bij uitstek vertrouwelijke bronnen zijn: agenda’s, aantekenboekjes en
brieven namelijk, die – daar kunnen we bij Hermans tamelijk zeker van zijn –
nooit geschreven zijn met een later algemeen publiek voor ogen. Het gaat
bovendien bij Hermans om een persoon die nog geen twintig jaar dood is; Fiep
Westendorp overleed zelfs pas in 2004. Van de andere dames die in de biografie
de revue passeren – zoals Puck, Nike, Olga, Genia, Albertien en de naamloze
‘vrouw van Schmitz’[18] – leeft er zelfs op zijn minst één nog. En
dan moeten we deze voor de hand liggende vraag nog stellen: zouden al die
relaties standhouden als we de bronnen eens wat beter bekijken, als we dus aan
replicatie gaan doen?
‘Romanschrijven
is wetenschap bedrijven zonder bewijs’ noteerde Hermans in 1961 in zijn essay
‘Experimentele romans’.[19] Ter weerlegging van kritiek op zijn boek[20] schreef de Hermans-biograaf in 2014 dit: ‘Ik […] ben ervan overtuigd dat geschiedschrijving
geen wetenschap is, maar literatuur met andere middelen. Het is literatuur mét
bewijs, om op Hermans te variëren’.[21] Dat dit ‘bewijs’ voor de Leidse
hoogleraar niet per se ook een echt bewijs hoeft te zijn, hebben we hierboven gezien.
Hermans had intussen zijn toekomstige biograaf al in 1978 door. In een
interview gaf hij nadere toelichting op zijn uitspraak uit 1961:
‘Wel
kijk, echte wetenschap is wetenschap met bewijs. Maar ik heb gezegd:
Romanschrijven is wetenschap bedrijven zonder bewijs’. Maar romanschrijven
heeft deze analogie met de wetenschap dat het een gebeurtenis, een proces
beschrijft. Bij romanschrijven is dat maar gedeeltelijk gebaseerd op
waarneming. Het is ook een soort herscheppen van de wereld, want waarschijnlijk
is het de diepste bedoeling van een romanschrijver God te zijn of God te
vervangen, en een wereld te scheppen. Er zijn veel geleerden, die eigenlijk
dezelfde mening zijn toegedaan. […] Maar het verschil tussen een romanschrijver
en iemand die wetenschap bedrijft, is dat iemand die wetenschap bedrijft,
tenminste als hij een goede wetenschapsbedrijver is, niet zijn best doet de
resultaten te forceren.’[22]
Zo is dat.[23]
Noten
1 Willem
Frederik Hermans, Mandarijnen op
zwavelzuur. Groningen [1964], p. 165.
2
Willem Otterspeer,
De mislukkingskunstenaar. Willem Frederik
Hermans. Biografie, deel I (1921-1952). Amsterdam 2013.
3
Agenda
over 1949 (Letterkundig Museum Den Haag, archief-Hermans).
4
Agenda
over 1947 (Letterkundig Museum Den Haag, archief-Hermans).
5
Agenda over
1948 (Letterkundig Museum Den Haag, archief-Hermans).
6
Zie Willem
Frederik Hermans, Gerard Reve, Verscheur
deze brief! Ik vertel veel te veel. Een briefwisseling. Nop Maas, Willem Otterspeer
(eds.). Amsterdam 2008.
7
Zie Nick ter
Wal, ‘Gegarandeerd motecht’. Op: https://artistiekbureau.com/2013/10/11/gegarandeerd-motecht/
(18 juni 2014).
8
Naar
analogie van: ‘harteloos […] als een Italiaan’ (Otterspeer, De mislukkingskunstenaar, p. 709).
9
Zie Bertus
G. Antonissen, Cas Oorthuys, Reve/Hermans.
Een anekdote. Rotterdam 1988, en [anoniem,] ‘Hermans wil “melige” foto’s
niet meer zien’. In: de Volkskrant,
26 februari 1988.
10
O.a. Nop Maas,
Gerard Reve. Kroniek van een schuldig
leven. 3 delen. Amsterdam 2009-2012.
11
Otterspeer,
De mislukkingskunstenaar, p. 653.
12
Een bron
ontbreekt opnieuw. Het is de eerder genoemde, ook echt als zodanig gebruikte
agenda over 1949. Daarin komt Fiep vijf maal voor, waarvan één keer
doorgestreept en één keer met vraagteken (en van die vijf maal één keer als
‘Fiepje’).
13
De
Hermans-biograaf schermt (maar niet in zijn boek) met een brief (van
Westendorp? Van Hermans?) en suggereert dat die iets over de relatie zou
zeggen. Zie Willem Otterspeer, ‘Max Pams te vroeg verschoten zaad bestaat uit
één deel rancune en twee delen roddel’. In: de
Volkskrant, 20 mei 2014. Maar ik beweer: zo’n brief bestaat niet, want dan
was hij als bron in de biografie onmisbaar geweest. In het Hermans-archief
bevindt deze brief zich in elk geval niet.
14 Agenda’s over 1948-1956 (Letterkundig Museum Den
Haag, archief-Hermans).
15 Het citaat
is niet, zoals de Hermans-biograaf suggereert, afkomstig uit ‘de agenda’ van
1949, maar uit een van de genoemde drie aantekenboekjes van dat jaar. Op een
pagina met de doorgestreepte datum 20 april staat: ‘10 Mei. Tentoonstelling
Fiep. Konijntje dat in een giraffe klimt. Mannetje met koffer, kennelijk op
reis. In z’n handen een ijzeren aquarium met twee vissen’. De tentoonstelling
van werk van Fiep Westendorp vond overigens van 10 mei tot 7 juni 1949 plaats
in de toonzaal van C.G.A. Corvey Papiergroothandel aan de Keizersgracht 289 in
Amsterdam. De uitnodiging ervoor is afgebeeld in Gioia Smid, Aukje Holtrop
(red.), Getekend: Fiep Westendorp.
Amsterdam, Antwerpen 2003, p. 42. De tekening van de man met de koffer en het
aquarium is afgedrukt in: Henriëtte van Eyk, Van huis tot huis. Amsterdam 1949, p. 18. Met dank aan Bram
Oostveen.
16
Otterspeer,
De mislukkingskunstenaar, p. 11.
17 Aardige, ook
goed elders te gebruiken uitspraak van de Tilburgse econoom Harry Verbon over
het omstreden proefschrift van Karima Kourtit (Vrije Universiteit, Amsterdam):
‘Vooral het ontbreken van de gegevens waarop de resultaten zijn gebaseerd is
uiterst hinderlijk. Inderdaad, op deze manier kan de auteur ons van alles op de
mouw spelden’. Geciteerd in: Frank van Kolfschooten, ‘VU zet omstreden promotie
door’. In: NRC Handelsblad, 21/22
juni 2014, Wetenschapsbijlage, p. 8.
18 Sic.
Otterspeer, De mislukkingskunstenaar,
p. 431. De vrouw van de acteur Johan Schmitz was de actrice Reny Knufman.
19 Willem
Frederik Hermans, ‘Experimentele romans’. In: Het Vaderland, 29 maart 1961, gebundeld in: id., Het sadistische universum. Amsterdam
1964, nu in: id., Volledige werken,
deel 13. Amsterdam 2008, p. 123-128, citaat 126.
20 Bijvoorbeeld
van Max Pam, ‘Hermans-biografie is bevreemdend en nauwelijks toegankelijk’. In:
de Volkskrant, 20 november 2013; zie
ook: Jan Gielkens, Peter Kegel, ‘Een “met zorg geschreven boek”? Over De mislukkingskunstenaar van Willem
Otterspeer’. Op: http://www.wfhermansvolledigewerken.nl/?p=1576, gepubliceerd
op 13 maart 2014, en Max Pam, ‘De Hermans-biografie moet over!’ In: De Groene Amsterdammer, 2 april 2014.
21 Willem Otterspeer,
‘Fout(jes) in vredestijd’. In: De Gids,
8 april 2014.
22 Willem M.
Roggeman, ‘Gesprek met Willem Frederik Hermans’. In: De Vlaamse Gids, 62 (1978), afl. 5, p. 4-20. Herdrukt in: Frans A.
Janssen (ed.), Scheppend nihilisme.
Interviews met Willem Frederik Hermans. Amsterdam 19833, p.
315-334, citaat 315.
23 De meeste door
wetenschappers geschreven biografieën van de laatste jaren geven overigens
weinig reden tot klagen over precisie, nuance, goed bronnengebruik enzovoorts.
Plaatsvervangend voor al deze goede levensbeschrijvingen wil ik één
uitzonderlijke noemen: Henk Nellen, Hugo
de Groot. Een leven in strijd om de vrede 1583-1645. Amsterdam 2007.
*
Deze tekst verscheen eerder in
november 2014 al bijdrage aan een feestbundel voor Henk Nellen: Jos Gabriëls
e.a. (red.), In vriendschap en vertrouwen.
Cultuurhistorische essays over confidentialiteit. Hilversum: Verloren, 2014, p. 64-71. De tekst bleef onveranderd, maar ik
heb de redactie van de noten enigszins gewijzigd en een verlopen weblink aangepast. Bij de boekpublicatie was een
van de genoemde foto’s van Cas Oorthuys afgedrukt; dat hier ook doen zou geld
kosten, maar de foto’s zijn op het internet te vinden. Lees vooral ook mijn een
jaar geleden verschenen Jan Gielkens, ‘“Het staat er echt.” Over biografieën, bronnen en
boerenbedrog’. In: Max Pam, Hans Renders, Piet Schreuders (red.), Het motorzijspan van Willem Frederik Hermans. Amsterdam: Mokken Boeken, 2015, p. 162-185. T.z.t. in dit theater.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.