donderdag 27 mei 2021

Citeren (4), maar ook over bronvermeldingen en een spreuk voor op een tegeltje

In de vorige aflevering van dit feuilleton schreef ik: ‘Correcte citaten zijn in dit boek as rare as hen’s teeth’. Met ‘dit boek’ bedoelde ik de biografie Bestaat er een raarder leven dan het mijne? Jef Last 1898-1972 van Rudi Wester (Amsterdam: Prometheus, 2021). Ik zeg het nog eens maar dan anders: in dit boek klopt geen enkel citaat volgens de heldere en verstandige regels voor studenten en anderen die ik in aflevering 2 van deze reeks citeerde. Ik was van plan nog een paar voorbeelden te geven en ik had er ook al een stel voorbereid, maar ik laat het. Ik stel voor dat mijn tienduizenden lezers zelf op zoek gaan naar een correct citaat. Ik word er heel droevig van, van die pogingen om duidelijk te maken wat er allemaal mis is met dat geciteer (en meer) van Wester, en mijn lezers krijgen er ook al gauw tabak van, weet ik van horen zeggen. Mijn bedoeling met deze voorbeelden is altijd, de massaliteit van de ellende aan te tonen.

In tegenstelling tot wat wel eens wordt gedacht ga ik niet per se op zoek naar fouten in citaten. Het gaat ongeveer zo: een citaat in een verband dat ik ken valt op omdat het iets bevat dat mijn wenkbrauwen doet fronsen, en dan ga ik het eens beter bekijken. Zoals bij dit citaat op p. 120 van de genoemde biografie. Als bron daarvoor wordt dit boek vermeld: ‘Waarom schrijf je nooit meer?’ Briefwisseling Henriette Roland Holst-Henk Sneevliet, bezorgd door Nico Markus en met een inleiding van Fritjof Tichelman, in 1995 verschenen bij de uitgeverij Stichting beheer IISG van mijn toenmalige werkplek, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Ik weet het een en andere over de ontstaansgeschiedenis en de totstandkoming van deze editie, maar daarover meer in mijn memoires. De context is deze: Jef Last kreeg op een gegeven moment te maken met de twee correspondenten (laten we het daarop houden) en dus kwam hij op 16 januari 1930 ter sprake in een brief van Roland Holst aan Sneevliet. Ik was oorspronkelijk van plan hier weer de vergelijking tussen editietekst en de versie van Wester naast elkaar zetten, maar u kunt mij geloven (en u kunt het ook nakijken): het is weer van meer van hetzelfde. Wester past het citaat van 64 woorden op 11 plaatsen aan. Er worden twee woorden en een komma weggelaten, van vijf woorden wordt de spelling gemoderniseerd of gewijzigd, er worden woorden toegevoegd zonder dat kenbaar wordt gemaakt dat dat een ingreep van de biografe is, en een redactionele ingreep van de bezorgers van de briefwisseling wordt genegeerd. En uiteraard gaat er in de bronvermelding ook iets mis; daar zijn de aanhalingstekens uit de titel weggelaten.

Nu heb ik dus toch weer een voorbeeld gegeven. Dat er in de onderzoeksfase van een biografie of soortgelijke ondernemingen wel eens iets mis gaat met citeren, met aanhalingstekens, met het verwarren met eigen toevoegingen enz. – het is op zich begrijpelijk: je vindt een bron, schrijft stukken uit bronnen over om later eventueel te gebruiken en te citeren, en sommige stukken parafraseer je of vat je voor jezelf samen omdat dat voldoende is op dat moment. Maar dat is de fase van het onderzoek. Zodra je de genoteerde teksten ook daadwerkelijk als citaten in een publicatie wilt gebruiken, moet je terug naar de bron, die je toch al nog een keer moet bekijken zodat ook de herkomst (archief, boek enz.) ook netjes en helder in een voetnoot of in een ander soort apparaat komt. Af en toe zal dat moeilijk en gecompliceerd zijn, maar in de meeste gevallen heb je toch boeken, fotokopieën of het internet bij de hand om de citaten nog eens te controleren en om de bron netjes aan te geven, en wel op een manier die de lezer in staat stelt het citaat of de vermelde gebeurtenis te controleren, om een spoor verder te volgen en wat dies meer zij. Wester lijkt dit allemaal niet te beseffen.

Credits

Goede en precieze bronvermeldingen hebben niet alleen te maken met terugvindbaarheid, maar ook met de credits die je aan andermans kennis geeft, je honoreert de deskundigheden van anderen die je, zeker bij het schrijven van biografieën en nog meer bij het schrijven van het levensverhaal van een complexe figuur als Jef Last, nodig hebt. Er worden in deze biografie wel een aantal mensen genoemd als aanbrengers van kennis of documenten, maar bedankt wordt er weinig. En bovendien is het de vraag of de aangeleverde kennis altijd van de ideale plek komt. Wester staaft de claim dat Last de voormalige Duitse bondskanselier Willy Brandt onder zijn vrienden telde (prominent in de blurbtekst op de achterplat van het boek) met een door haarzelf uit het Engels naar een Noorse bron vertaald citaat in een artikel uit een regionale sociaaldemocratische Noorse krant uit 1937, dat haar is toegestuurd door een medewerker van het ‘Norwegian Queer Archive’ (dat zichzelf in het Engels overigens The National Norwegian Archive for Queer History noemt). Het was beter geweest, bij de beheerders van het archief van Willy Brandt in Bonn na te vragen of er in de 400 meter papier daar iets over Last te vinden is. Ik kom op dit soort credits nog terug in de volgende aflevering.

We blijven nog even bij Jef Last en het socialisme. Wie iets over socialisme in al zijn verschijningsvormen wil weten, moet wel terecht komen op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Ik kwam er in 1978 terecht, en wel als medewerker, en ik bleef er tot het eind van de twintigste eeuw. Ik mag zonder onbescheiden te zijn zeggen dat ik wel iets over socialisme in veel van zijn facetten weet, ook al ben ik er al bijna langer weg dan ik er gewerkt heb. En bovendien kan ik, zoals iedereen, vanachter mijn bureau in de catalogi van het IISG zoeken. Wie onder ‘collecties’ zoekt welke archieven op het IISG materiaal van Jef Last bevatten, krijgt een lijstje te zien van 10 personen en organisaties. Vier van de personen op de lijst (Maarten Kulk, Johannes Post, Martin Paulissen en Jan W. Jacobs) komen niet in de Last-biografie voor, maar dat is wel het geval met drie anderen op het lijstje (Harry Domela, Tom Rot en Jan Nijholt) en met twee tijdschriften waarvan op het IISG archieven worden bewaard (De Vlam en De Nieuwe Stem). Geen van deze archieven of collecties wordt in de biografie als vindplaats van documenten of kennis vermeld. Ik kan natuurlijk in de meeste gevallen niet beoordelen of daar een goede reden voor is of niet, maar in het geval van Jan Nijholt, in wiens omvangrijke archief (1,75 meter) zich 80 brieven van Last bevinden, waaruit bovendien door Wester geciteerd worden, is dat uiterst vreemd. En nog veel vreemder is het dat Wester nergens het Jef Last-archief noemt dat op het IISG wordt bewaard. Het heeft een omvang van een strekkende meter, en ik kan, de korte beschrijving ervan lezende, niet geloven dat Wester dit archief niet gebruikt heeft. En als dat wel zo zou zijn, had ze het archief toch als geraadpleegde bron moeten noemen. Drie voetnoten op p. 525 van het boek vermelden over een paar documenten telkens wel ‘Ligt op het IISG’, maar of deze documenten deel uitmaken van het Last-archief daar of in een andere collectie liggen staat er niet bij. Dat allemaal is niet alleen curieus, dat is absurd. We mochten al niet weten waar de memoires van Last zich bevinden, nu is het blijkbaar een staatsgeheim dat het IISG een Last-archief heeft.

Ongepubliceerd, maar toch niet helemaal

Rudi Wester wil ons wijsmaken dat de memoires van Jef Last ongepubliceerd zijn, maar dat is niet helemaal waar, en dat had ze de lezer eigenlijk moeten laten weten. In 2007 voegde Bart van der Steen namelijk een fragment van ruim 1400 woorden bij zijn artikel ‘Met de Roode Auto op reis. Een fragment uit de memoires van Jef Last’ in aflevering 23 van het tijdschrift Onvoltooid verleden. Wester verwijst in het hoofdstuk ‘Pionier van avant-gardefilms (1925-1928)’ wel diverse keren naar dit artikel, maar zonder ooit zijn titel te noemen. We vinden die titel ook niet in een literatuurlijst, want die – u weet het nog – ontbreekt in dit boek. Het artikel en zijn bijlage staan online (hier en hier), en ze zijn de moeite van het lezen waard. Al was het maar omdat daar de verblijfplaats van de memoires van Jef Last wordt vermeld. Van Rudi Wester mogen we het niet weten, maar Bart van der Steen vertelde het in 2007 probleemloos: ze liggen in het Literatuurmuseum in Den Haag (dat in 2007 nog Letterkundig Museum en Documentatiecentrum heette). We lezen bij Van der Steen ook dat Wester bezig is ‘met het drukklaar maken van de memoires maar deze uitgave laat nog even op zich wachten’. ‘Drukklaar’ en ‘laat nog even op zich wachten’ spreekt elkaar een beetje tegen, maar het laatste blijkt te kloppen: de uitgave is nooit verschenen maar zal – de prognose is voor mijn rekening –in 2043 klaar zijn; of later; of nooit.

Wester heeft dankbaar gebruik gemaakt van het artikel van Van der Steen, maar wel op de bekende Wester-manier. Al in het begin van haar hoofdstuk ‘Pionier van avant-gardefilms (1925-1928)’ noemt ze het als bron voor haar visie op de sollicitatie van Last als filmleider van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling, en wel bij deze zin: ‘Aan zijn benoeming kleefde volgens sommige criticasters wel een smetje, want “er waren nog ongeveer tachtig andere kandidaten” en het werd plots Jef Last.’ Probleem: het citaat in dit citaat is in het artikel nergens te vinden, ook niet een beetje anders, zoals we van Wester gewend zijn, het is gewoon verzonnen. Want Van der Steen schreef dit: ‘Dat Last direct werd uitgenodigd was zo merkwaardig omdat er nog ongeveer tachtig andere sollicitanten waren.’ Ergens anders in het artikel zegt Van der Steen: ‘Jef Lasts werkzaamheden voor de filmdienst vormen een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van de vooroorlogse sociaal-democratie en de vroege filmgeschiedenis.’ Bij Wester wordt dat: ‘Zijn werkzaamheden voor de filmdienst vormden “een belangrijk hoofdstuk in de geschiedenis van de sociaaldemocratie en de vroege filmgeschiedenis”.’ Met verwijzing naar Van der Steens artikel, dat wel, maar wel weer met een vrije omgang met andermans formulering, en opnieuw – zie het eerste voorbeeld in de vorige aflevering – met weglating van een essentieel woord.

Het fragment uit de memoires dat Van der Steen publiceert is ruim 1400 woorden lang, Wester haalt er stukken van in totaal een tiende van die lengte uit, plakt ze aan elkaar en knutselt op haar eigen manier verder aan de tekst, die ze – dat is te zien door vergelijking met de door Van der Steen netjes verantwoorde redactie van de tekst – niet uit het manuscript heeft overgenomen maar uit het artikel van Van der Steen. Het resultaat is een stuk of vijftien aanpassingen van de toch al – maar dan voorzichtig en met een verantwoording – aanpaste tekst. Opnieuw verandert Wester interpunctie, spelling, ze laat woorden weg, ze verandert de volgorde. U kunt deze werkwijze, als u toch op zoek gaat, constateren bij alle citaten in dit hoofdstuk over de filmpionier Last, allemaal, zonder uitzondering. Behalve misschien, moet ik eerlijkheidshalve toegeven, bij het eerste, op pagina 93. Dat gaat, met de inleiding van Wester, zo (en ik laat de context even weg): ‘Hierin volgde hij weer zijn grote leermeester Confucius: “Weten wat juist is en het niet in de praktijk brengen, is gelijk aan gebrek aan moed.’” Ik dacht in eerste instantie dat er een uitspraak van Last in de geest van Confucius geciteerd werd, maar het gaat kennelijk om een uitspraak van de Chinese wijsgeer zelf. Ik had namelijk niet zo veel moeite om deze spreuk in exact dezelfde bewoording terug te vinden op citaten.net, en dat is, inderdaad, dezelfde tegeltjeswijshedenwebsite die in de vorige aflevering al aan de orde kwam en die blijkbaar een belangrijke bron is voor Rudi Wester.

Ik ga nog één aflevering door met deze ellende. Intussen kunt u hier zo’n tegeltje bestellen.

(wordt vervolgd)



maandag 17 mei 2021

Citeren (3), met speciale aandacht voor Willem Frederik Hermans en A.M. de Jong

Citaten zijn, zo citeerde ik instemmend Hans Renders en Nigel Hamilton in aflevering 2 van deze reeks, het levensbloed van een biografie. Maar dan moet het wel goed bloed zijn. Niet elk citaat is een goed citaat, het moet aan bepaalde voorwaarden voldoen, die ik ook al in de vorige aflevering aan de orde stelde in de bewoordingen van een simpele instructie voor studenten. Een citaat moet precies zijn en eerlijk, niet uit de context gehaald of aangepast; het moet vooral recht doen aan de auteur ervan. Bovendien moeten citaten controleerbaar zijn, en daarom horen bronvermeldingen er onlosmakelijk bij, die net zo precies en eerlijk moeten zijn als de citaten zelf.

Goede citaten in een biografie doen de lezer goed. Je kunt ze met instemming aan je vrienden voorlezen of, zoals een lezer eind maart 2021, kort na de Tweede Kamerverkiezingen, deed, op Twitter zetten. Hij deed dat op de veiligste manier, door een foto te maken en die te reproduceren:

Over zo’n stelling kun je in de huidige tijd goede discussies voeren, en je kunt er dan nog een historische dimensie aan geven wanneer je er, zoals de twitteraar deed, dit bij zet: ‘Dat zei Jef Last al in 1945. Biografie van Rudi Wester, blz. 385’. Met een bron erbij, en dat is heel belangrijk, want een citaat zonder bron is een verzonnen citaat. Rudi Wester geeft in haar biografie Bestaat er een raarder leven dan het mijne? Jef Last 1898-1972 (Amsterdam 2021) ook een bron voor het citaat: ‘Jef Last, Een socialistische, p. 142-143.’ Dat is een vreemde titel, maar gelukkig kunnen we snel zien dat het alleen maar een vreemd verkorte titel is, want een noot eerder staat de complete: Jef Last, Een socialistische renaissance, verschenen bij G.W. Breughel in Amsterdam in 1945. De kans is klein dat een lezer van de biografie dit boek in huis heeft, en als dat wel zo is, dan heeft hij nog twee keuzes: kijken of het citaat klopt of niet. Over het algemeen is het de bedoeling dat de lezer het volste vertrouwen heeft in een biograaf, maar je mag en moet ook wel eens voorzichtig zijn.

En dat was ik, voorzichtig, en omdat ik beide boeken in huis heb kon ik controleren. Daarom kan ik u vertellen: het citaat klopt niet. Op pagina 142-143 van ‘Een socialistische’ staat namelijk dit (en ik citeer ook maar op de veilige manier, met foto’s):

U kunt vergelijken en zien: Wester heeft het woord ‘democratische’ weggelaten. Het is maar één woord, maar het lijkt mij nogal wat uitmaken of de socialist Jef Last in een reflecterende tekst over de toekomst van het socialisme het over regeerders in het algemeen of over ‘democratische regeerders’ heeft.

De vraag is gerechtvaardigd waarom ik vond dat ik het citaat moest controleren. Het antwoord is: ik was al een tijdje in deze biografie aan het lezen. Ik begon, zoals altijd bij boeken die het moeten hebben van de omgang met schriftelijke en gedrukte bronnen, op de plek waar die bronnen gedocumenteerd horen te zijn, achterin, en als je dan meteen stuit op een hilarisch ‘Register van afkortingen’ en vervolgens moet constateren dat dit boek de lezer geen overzicht van archiefbronnen en gebruikte literatuur heeft, dan is voorzichtigheid geboden. Het zou bijvoorbeeld al mooi zijn te weten waar het manuscript van Westers belangrijkste bron, ongepubliceerde memoires van Last, zich bevindt. De enige mededeling die ik kan vinden – maar dat kan natuurlijk aan mij liggen – is dat het manuscript wordt bewaard in ‘vijf grote A5-mappen’. Ik probeer me er iets bij voor te stellen: A4 misschien? Folio? Maar waar zijn die mappen dan? Het is onmisbare informatie, die we desondanks moeten missen.

Jefs grootste tegenstander

Biografieën – ik lees ze zelden helemaal. Zodra ik ze heb aangeschaft, of soms al eerder, bekijk ik ze op hun bruikbaarheid. Er staat een paar meter biografie in mijn boekenkasten. Ik gebruik ze vooral als naslagwerk, want de ene biografie over de ene persoon kan interessante informatie bevatten over een andere, over een onderwerp waar je net mee bezig bent, of over een onderwerp of persoon waar je het een en ander van weet, en dan kijk je hoe de biograaf met dat onderwerp of met zijn en andermans kennis over een auteur is omgegaan. En daarom bleef ik haken op pagina 456, waar ik via het ‘Register van personen en boektitels’ en de H van ‘Hermans, Willem Frederik’ terecht was gekomen. Daar, op pagina 456, staat dit: ‘Het was W.F. Hermans die zei: “Literatuur is de neerslag of het verslag van een geestelijk avontuur in een taal die eigen, levend en origineel is.”’ Ik ben behoorlijk (maar niet bijbelvast) thuis in Hermans, zijn werk en zijn uitspraken, dus hier dacht ik meteen: echt waar? Zei hij dat? Of is bedoeld: schreef hij dat? Een voetnoot met een bron zou me van mijn twijfels hebben verlost, maar die is er niet. En dus gingen we maar eens op zoek zoals de mens dat tegenwoordig doet: door de eerste woorden te googelen. Je komt dan terecht in de wereld van sites als citaten.net, citaten-en-wijsheden.nl en mooie-zinnen.nl, waarvan er een zelfs, anders dan de biografie, een soort bron geeft: ‘Lezing: Een boek schrijven’. Maar dat is dus een bron zonder bron.

Tussen de hits staat één serieuze vermelding, en dat is vermoedelijke de bron van de citatenjagerswebsites (en van de biografe): de interviews met Willem Frederik Hermans die H.U. Jessurun d’Oliveira in 1959 en 1962 hield en die hij in 1965 samenvoegde en publiceerde in zijn interviewbundel Scheppen riep hij gaat van Au. De data waarop de twee gesprekken werden gehouden worden vermeld: 17 februari 1959 en 20 februari 1962. In de uiteindelijke versie van de interviews vinden we de geciteerde zin: ‘Literatuur is de neerslag of het verslag van een geestelijk avontuur, in een taal die eigen, levend en origineel is.’ Het citaat is bijna correct: alleen de komma na ‘avontuur’ is weggelaten. Het feit dat we dit citaat kunnen terugvinden wil nog niet zeggen dat we hier te maken hebben met een uitspraak van Hermans. Het is de weergave van een journalist van een uitspraak van Hermans, en met een aanwijzing van Jessurun d’Oliveira kunnen we ook, op delpher.nl, titel, plaats en datum van die lezing vinden. Het Parool van 18 februari 1959 meldt dat Hermans een dag eerder in de aula van de Universiteit van Amsterdam sprak over ‘Een boek schrijven’ op uitnodiging van de studentenvereniging Unitas Studiosorum Amstelodamensium (U.S.A.). De anonieme journalist noteerde onder andere dit. ‘Literatuur is het verslag of de neerslag van een geestelijk avontuur in een taal, die behalve nieuw, ook eigen en vooral levend moet zijn.’ Het aspect van originaliteit ontbreekt, maar dat komt in Het Parool in een latere zin aan de orde. Bijna hetzelfde, maar toch anders. Alleen al vanwege zo’n verschil is het van belang je bron aan te geven.

Het nog grotere probleem is dat Rudi Wester deze uitspraak van Hermans gebruikt om een punt te maken. Ze schrijft, na het citeren van Hermans’ uitspraak: ‘Is het niet ironisch dat juist Hermans, een van Jefs grootste tegenstanders, dit zei? Want het is een goede omschrijving van zijn werk.’ Als we aannemen dat met ‘zijn’ werk dat van Last bedoeld is en niet dat van Hermans, dan is het verbinden van Lasts werk met die apocriefe – en niet erg opwindende – uitspraak van Hermans niet echt overtuigend, want die is van toepassing op nog een stuk of tigduizend (en meer) andere schrijvers. Problematischer is het karakteriseren van Hermans als ‘een van Jefs grootste tegenstanders’. Want dat valt feitelijk nog al mee. Laten we eens kijken wat Hermans-biograaf Willem Otterspeer over de relatie Last-Hermans zegt. Het resultaat van de zoektocht: niets. Ondanks mijn problemen met de kwaliteit van Otterspeers werk kan ik zijn beslissing om geen aandacht aan Last te besteden volgen. Maar als Otterspeer nou iets had begrepen van Hermans’ humor, had hij misschien kunnen vertellen hoe Hermans in 1963 duidelijk maakte dat hij Last volstrekt niet serieus nam door in Het Parool zijn briefwisseling met Last uit januari 1959 te publiceren. Last wilde Hermans, wiens De donkere kamer van Damokles twee maanden eerder was verschenen, in Groningen opzoeken, maar Hermans had daar geen zin in. Dat liet hij Last weten met een in het Duits en aan ‘Sehr verehrter Herr Doktor Last!’ gerichte briefkaart. Last was in 1957 in Duitsland gepromoveerd als sinoloog en gebruikte de doctorstitel in zijn briefhoofd.

Waarom Hermans volgens haar ‘een van Jefs grootste tegenstanders’ was, heeft Wester een kleine honderd pagina’s eerder verteld, maar op dat volstrekt voetnoot- en dus bronloze relaas daar is wel het een en ander aan te merken. De biografe schrijft: ‘[M]et W.F. Hermans, toen al vooraanstaand redacteur van het tijdschrift Criterium, had hij niets op, vooral omdat deze het verzet in Nederland nihilistisch zwart inkleurde en verzetsmensen als amateuristische klungels neerzette.’ We bevinden ons in de jaren van de literaire opbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog, maar wanneer precies we dat ‘toen al’ moeten plaatsen is onduidelijk. Want Criterium bestond na de oorlog drie jaar (van eind 1945 tot eind 1948) en Hermans was drie jaar lang net zo vooraanstaand als zijn mederedactieleden, hoewel hij de jongste was. Daar komt nog bij dat Last 23 jaar ouder was dan Hermans; het lijkt me sterk dat Last ontzag had voor de ‘vooraanstaande’ Hermans. Het zou ook aardig zijn geweest als een voetnoot ons had gewezen op de artikelen waarin Last aangeeft niets op te hebben met Hermans, maar die informatie ontbreekt.

De manier waarop Hermans het verzet beschreef was ‘absoluut tegen het zere been van Last’, schrijft Wester, ‘en het kwam dan ook tot een knetterende polemiek tussen beide schrijvers over Hermans’ tweede oorlogsroman, De donkere kamer van Damokles (1958). Dit wederzijds afgrijzen zou nooit meer overgaan, tot aan Hermans’ Mandarijnen op zwavelzuur (1964) toe.’ Maar in Mandarijnen op zwavelzuur is niets van een polemiek tussen Hermans en Last te vinden, en dat is omdat die er nooit is geweest. In de Mandarijnen (p. [226]) staat namelijk alleen de hierboven genoemde ingezondenbrievenrubriek in Het Parool uit 1963 met de briefwisseling uit 1959, waarin maar één zin over het verzet gaat, en dat is een zin van Last: ‘Dat verschillende van uw boeken goed zijn, speciaal wat de analyse van het verzet aangaat, heb ik als oud verzetsman ook geconstateerd.’ Geen zeer been en geen niets op dus. Pas na deze afwijzing door Hermans schreef Last een artikel tegen Hermans, en dat deed hij later, in 1963, toen De donkere kamer als ‘Twee druppels water’ werd verfilmd, nog een keer. Dat is allemaal netjes geannoteerd in deel 16 van de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans (2016), dat helemaal aan Mandarijnen op zwavelzuur is gewijd (en dat Wester niet heeft geraadpleegd). Van een polemiek zou sprake zijn geweest als Hermans gereageerd had, maar dat deed hij niet. Hermans nam Last niet serieus, en dat blijkt ook uit de enkele keren dat hij hem in de loop van de tijd nog vermeldt, ook na Lasts dood. Dat is allemaal zonder veel moeite te vinden in de al verschenen delen van de Volledige Werken van Hermans, en een beetje ook nog in de nog te verschijnen delen.

Jefs eeuwige vijand

Er is in Westers biografie overigens iemand met een hogere tegenstanderstatus dan Hermans, namelijk A.M. de Jong. Hij komt drie keer voor in de biografie van Last, als kritische bespreker van Lasts debuutbundel Bakboordslichten (1926), als schrijver van een artikel uit 1934 waarin hij Last van plagiaat beschuldigt en nog een keer, waarover zo meteen. Dat plagiaatverhaal is te ingewikkeld om hier in het kort te vertellen; ik stel voor dat u daarvoor de biografie van A.M. de Jong door Mels de Jong raadpleegt (A.M. de Jong, schrijver, 2001, p. 324-326). Wester geeft de De Jong-biografie overigens niet als bron voor de beschrijving van deze gebeurtenis, wel vond ze in dit boek een bruikbaar citaat uit een brief van Menno ter Braak aan E. du Perron. Het is vreemd om uit deze briefwisseling, waarvoor een betrouwbare bron bestaat, naar een indirecte bron te citeren, en ook link, want Mels de Jong had niet correct kunnen citeren. Controle leert dat Mels de Jong correct heeft geciteerd, Wester daarentegen niet. Ze geeft Last een voornaam die hij in de brief niet heeft, ze verandert een puntkomma in een dubbele punt en ze moderniseert de spelling van een woord. Correcte citaten zijn in dit boek as rare as hen`s teeth.

Het gebruik van indirecte bronnen is link, en dat demonstreert Wester in deze passage nog een keer. Ze schrijft namelijk (p. 172) dat A.M. de Jong Last van plagiaat beschuldigde in een artikel in Het Volk van 15 februari 1934, en wel onder de kop ‘Ordinaire letterdieverij. Gegapte gegevens als bouwstof van een revolutionaire roman’. Haar bron: een biografisch artikel van Ralf Grüttemeier uit 2008 in het Kritisch literatuurlexicon. Ik weet niet hoe deze informatie in het artikel van Grüttemeier staat, want dat heb ik niet bij de hand, maar ik kan wel in Het Volk constateren dat dat sociaaldemocratische dagblad op 15 februari 1934 geen stuk van A.M. de Jong met die titel bevat, wel een ander relevant artikel. Want in feite gebeurde er dit: op 30 januari 1934 recenseerde De Jong de roman Partij remise van Last onder kop ‘Virtuoos boek van Jef Last’ en met de ondertitel ‘Het blijft negatief. Kinderlijke ideeën over revolutionnaire mogelijkheden’. De Jong schrijft dat hij waardering heeft voor de stijl waarin Last de roman heeft geschreven (al vindt hij die epigonaal), maar hij heeft grote bezwaren tegen de ideologische strekking van het boek. De lezer van toen wist: Het Volk was een sociaaldemocratische krant, De Jong een sociaaldemocraat, en Last was een communist. Onder de recensie van De Jong staat dit naschrift: ‘Na het schrijven van deze bespreking heb ik iets ontdekt, dat mij noopt er nog eens op terug te komen, in ander verband. De lezer hoort er spoedig weer van.’ En dat was twee weken later het geval: op 15 februari 1934 gaat het – onder de kop ‘Jef Last pleegt letterdieverij. Voor zijn “Partij remise” gapte hij tallooze passages uit een handschrift, dat een vriend hem ter inzage gaf’ – over het genoemde plagiaatgeval met statements en replieken van de betrokkenen, waaronder Last en De Jong. In de loop van zijn bijdrage – het is dus geen kop – schrijft De Jong deze zinnen, die Rudi Wester ons – met een n minder dan in het origineel – als titel van een artikel probeert te verkopen: ‘Ordinaire letterdieverij. Gegapte gegevens als bouwstof van een revolutionnaire roman.’

Geknoei met gegevens als bouwstoffen van een biografie.

Maar ik wilde het eigenlijk ter afsluiting, voordat ik al lezende aan deze ellende bleef hangen, hebben over de status van tegenstander die Wester A.M. de Jong toekent. ‘De Jong had al vaker met Jef in de clinch gelegen’, schrijft Wester, vóór deze kwestie dus, maar verdere gegevens over dat ‘vaker’ ontbreken. Als ze de De Jongs recensie van Bakboordslichten bedoelde, was dat een nogal eenzijdige clinch. Maar Wester doet er nog een schepje bovenop: bij de volgende auteursrechtkwestie waarbij Last betrokken was, die rond Wij slaven van Suriname van Anton de Kom (weer: het is de ingewikkeld om dit verhaal hier in het kort te vertellen), noemt Wester A.M. de Jong ‘Jefs eeuwige vijand’. Ze laat hem in 1962 in de redactie zitten van het periodiek Buiten de perken, dat zich in de discussie had gemengd. Het probleem daarbij is: A.M. de Jong was in 1943 bij een represaille-actie door Nederlandse SS’ers vermoord. Bedoeld is A.A. de Jong.

Pijnlijk is het allemaal. Vreemd genoeg heb ik tot nu toe alleen maar juichende reacties op dit boek gehoord. In een van de volgende afleveringen ga ik misschien proberen te bedenken waarom dat zo is. Maar eerst nog wat meer over citeren, bronnen en kennis van zaken. Dus:

(wordt vervolgd)

van de James Last-fansite piethemminga.nl


zondag 2 mei 2021

Citeren (2)

‘Als verhalen het pompende hart van de biografie zijn, dan is het citaat het levensbloed.’ Dat is een mooie uitspraak van Hans Renders en Nigel Hamilton in hun zeer nuttige handboek Het ABC van de Biografie uit 2018. U moet dat citaat zoeken onder de Q van Quote, overigens, want de C was al bezet door Compositie. Renders en Hamilton vertellen waar het begon, dat citeren als levensbloed voor de biografie, bij James Boswell namelijk, en ze waarschuwen ook, onder andere, voor de gevaren van het citaat, dat namelijk niet per definitie de waarheid spreekt. Wat Renders en Hamilton niet doen, maar ze hebben dan ook geen citeerhandboek geschreven, is schrijven over de praktische kant van het citeren. Je kunt er namelijk wel heel nobel over nadenken en redeneren, maar je moet het ook in de praktijk brengen.

Moeilijk is het eigenlijk niet, dat citeren. Lees de instructies op een website voor studenten als Scribbr.nl maar. Daar staat simpelweg: ‘Een citaat is het letterlijk kopiëren van andermans woorden.’ En als je dat gedaan hebt, dat letterlijk kopiëren, is dit belangrijk: ‘Alle directe citaten (en geparafraseerde ideeën) dienen een verwijzing naar de oorspronkelijke bron te bevatten. Als je de bron van citaten niet vermeldt, loop je het risico plagiaat te plegen, wat ernstige gevolgen kan hebben.’ Over dat verband tussen citeren en plagiaat heb ik het in een vorig stuk gehad naar aanleiding van een advies Correct citeren van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, dat vooral gaat over goede bronvermeldingen en eigenlijk niet over ‘correct’ citeren. Dan is punt 3 van de Scribbr-instructie nuttiger: ‘Je kunt een citaat gebruiken om bewijsmateriaal te leveren of een argument te ondersteunen’. Dat doe je zo, volgens Scribbr: ‘Zorg er […] dan voor dat een citaat goed ingeleid wordt en dat je een citaat niet uit zijn verband rukt door bijvoorbeeld een klein gedeelte te citeren wat jouw onderzoek ondersteunt, terwijl de rest van de bron je onderzoek tegenspreekt.’ Erg nuttig is ook dit: ‘Je kunt een citaat ook inkorten, bijvoorbeeld door een overbodig of irrelevant deel van een citaat te vervangen door het beletselteken (…). Als je een citaat verkort, let dan op dat je het niet uit de context haalt. Gebruik geen ingekort citaat van een bron die voor de rest in tegenspraak is of niet overeenkomt met wat je duidelijk wil maken.’

Dat lijkt allemaal vanzelfsprekend en logisch en een kind kan de was doen. Maar in de praktijk valt dat bitter tegen. Wie wel eens wetenschappelijke publicaties heeft geredigeerd weet dat onverschilligheid over de herkomst van citaten en correctie bronvermeldingen eerder de regel zijn dan uitzondering. In de loop van de tijd heb ik regelmatig gewezen op geknoei op dat gebied. Ik geef hieronder een lijst van artikelen en blogs waarin het citeren aan de orde komt. Vaak, veel te vaak, verkeren citeerders en zelfs bezorgers van brieven en andere documenten dat ze moeten redigeren, spelling moderniseren en interpunctie aanpassen om teksten ‘leesbaar’ te maken, terwijl die leesbaarheid zelden in het geding is bij auteurs van pakweg de hele twintigste eeuw. Maar de genoemde artikelen gaan niet alleen over het netjes overschrijven van andermans teksten, maar ook over de bronvermeldingen die daar onlosmakelijk bij horen.

Over slordig citeren, beroerde bronvermeldingen en ander onrecht in een onlangs verschenen biografie gaat het in Citeren (3). Over een klein maar belangrijk onderdeel van die biografie schreef ik al eerder.

https://jangielkens.blogspot.com/2021/03/citeren-1-ik-bladerde-orienterend-in.html

https://jangielkens.blogspot.com/2017/10/veelvuldigekaters-2010-in-zijn.html

https://jangielkens.blogspot.com/2017/03/het-staat-er-echt.html

https://jangielkens.blogspot.com/2017/05/danheb-ik-zelfs-deze-woorden-niet.html

https://jangielkens.blogspot.com/2017/03/hillering-lotgebrand.html

https://jangielkens.blogspot.com/2016/05/anders-4-inmijn-artikel-het-staat-er.html

https://jangielkens.blogspot.com/2016/03/marx-met-tienduizendfouten-karl-und.html