vrijdag 22 juni 2018


Marx (21)

Je zou je, als je dat interessant vindt, kunnen afvragen hoe vaak Karl Marx Nederland heeft bezocht, maar dat doen we maar niet, want eigenlijk is dat niet zo interessant. In mijn boek met familiebrieven en andere documenten van Marx en zijn Nederlandse verwanten komen zijn gedocumenteerde bezoeken vanzelfsprekend aan de orde, maar een lijstje van bekende en mogelijke bezoeken staat er niet in. Want als Marx zeven keer in Nederland zou zijn geweest, wat zou dat dan betekenen? Is dat veel, is dat weinig?

En toch ben ik in twintig jaar geleden voor het genoemde boek op zoek geweest naar een mogelijk onbekend bezoek van Marx aan Nederland, maar vooral omdat het leuk was geweest om het te kunnen dateren. We weten van dat bezoek eigenlijk alleen uit een brief uit de uitgebreide correspondentie van Marx’ Zaltbommelse nichtje Henriette Philips, die met een Van Anrooij getrouwd was. In november 1873 kreeg zij van haar zoon Leonard uit Aken berichten over een aardbeving daar, en zij antwoordde dit: ‘Wat een onaangename geschiedenis zijn die stoten van aardbeving, het heugt mij ook nog dat wij er hier eens iets van gevoeld hebben maar dat was nauwelijks merkbaar; Karel Marx die toen bij ons logeerde dacht dat de jongens aan zijn bed schudden en begon uit alle kracht te vloeken’.

Ik belde indertijd het KNMI in De Bilt op en vroeg of zij een historisch overzicht van aardbevingen in Nederland hadden. Dat hadden ze, en de enige die een beetje in de buurt kwam, qua tijd en qua buurt, was er een die op 21 augustus 1859 in de buurt van Harderwijk had plaatsgevonden. In 1859 woonde de familie Van Anrooij-Philips in Brummen in Gelderland, en het zou kunnen dat ze de beving daar hebben gevoeld. Maar van een bezoek van Marx aan Nederland en in Brummen aan het bijzonder rond die tijd was en is niets bekend. Einde verhaal. Maar het zou wat zijn: een bronzen plaatje op een huis daar in Brummen met de tekst ‘Hier verbleef Karl Marx van 20 tot 22 augustus 1859’.
Je zou verwachten dat er een online database met een historisch overzicht van aardbevingen in Nederland bestaat, maar die kan ik zo gauw niet vinden. Zal aan mij liggen. Er is wel een mooie website die weerverleden.nl heet, zonder aardbevingen, maar met precies dat wat de naam belooft: allerlei gegevens over het weer op bepaalde plekken in Nederland, algemeen, gedetailleerd, met grafiekjes etc., van 1910 tot nu. Met deze website controleerde ik, wantrouwig als ik ben en gewaarschuwd als ik was, een gebeurtenis die in een niet zo lang geleden verschenen Nederlandse biografie met een lang citaat van een getuige wordt verteld, waarin weer een belangrijke rol speelt. Weerverleden.nl maakt duidelijk dat dat verhaal niet kan kloppen. En dat zet de waarde van alles wat die getuige vertelt op losse schroeven. Daarover misschien een andere keer. Zonder Marx.

dinsdag 19 juni 2018


Misdaad in Tirol


Boeken hebben zo hun verhalen. Niet alleen het verhaal dat in het boek staat, maar ook dat van de auteur, van de vertaler, van de uitgever, van de illustrator – enzovoort. Het verhaal van de auteur is in dit geval – met permissie – niet zo interessant: een Amerikaan (1906-1987), zie verder op Wikipedia. De vertaler is een vertaalster, M.J.C.A. van der Meulen-Zijlstra, en zij vertaalde precies één boek, en dat kan een interessanter verhaal zijn dan dat van iemand die er honderd vertaalde. Mevrouw Van der Meulen haalde in 1958, dat vind ik in www.delpher.nl, haar MO Engels, en dat was een jaar voordat dit boek verscheen. Misschien vond ze een baan in het onderwijs.

De uitgever is A.W. Bruna & Zoon in Utrecht, en die gaf sinds 1955 de Zwarte Beertjes-reeks uit. Bruna-telg Dick (1927-2017) maakte het logo en het merendeel van de omslagen, en omdat de Beertjes in een hoog tempo verschenen (dit is, in het vierde jaar van de reeks, nr. 215), ging er wel eens iets mis. Dick kreeg, zo stel ik het me voor, op een gegeven moment – vermoedelijk zodra het manuscript van de vertaling met de titel ‘Misdaad in Tyrol’ binnenkwam en de productie kon beginnen – het verzoek een omslag te maken voor een detective met die titel, en Dick deed dat ongetwijfeld snel en in elk geval doeltreffend. Alleen, zo zal het gegaan zijn, is de redactie van Bruna aan de gang gegaan met het manuscript, en de eerste verandering moet de aanpassing van ‘Tyrol’ aan de gangbare spelling ‘Tirol’ zijn geweest. En zo kwam de titel ook op de titelpagina terecht. Maar de omslagtekening werd niet meer aangepast – te weinig tijd, niet opgelet, wie zal het zeggen.

Bij het verhaal van een boek hoort ook de manier waarop het voortleeft. Worden boeken als deze – zestig jaar oude detectives van vergeten Amerikaanse auteurs – nog gelezen? Zwarte Beertjes worden in elk geval verzameld, en daarom worden ze te koop aangeboden – op Boekwinkeltjes staat het boekje waar het hier over gaat vijf keer op dit moment. Van die vijf heten er drie volgens de aanbieders ‘Misdaad in Tyrol’, de andere twee namen de goede titel, met een i in Tirol, want een boek beschrijf je naar de titelpagina en niet naar het omslag of de band. Zo wordt een boek ook een lakmoesproef. Een van de twee Tirolers noemt ook de vertaalster én de maker van het omslag, en dat is - terecht – met € 3,50 het duurste exemplaar.

Je kunt een boek door een verkeerde titelbeschrijving kwijtmaken. Zo is nog niet zo heel lang geleden een boek in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek opgenomen dat tot op dat moment in geen enkele bibliotheek in Nederland en daarbuiten aanwezig was: een vertaling door Jeanne van Schaik-Willing van de roman A Lost Lady van de Amerikaanse schrijfster Willa Cather. Zo gaat dat met oudere vertalingen: ze werden door de KB niet bewaard en zijn nu vaak moeilijk of niet te vinden; gelukkig doet de KB haar best de hiaten op te vullen. Als vertaling, verschenen in 1927, heet het boek Een verloren vrouwe, maar in de KB-catalogus staat ze vermeld als ‘Een verloren vrouw’, verschenen in 1922. Wie niet oppast, ziet dit boek al zoekende over het hoofd – en dat zou zonde zijn, vanwege het verhaal dat in het boek wordt verteld, het verhaal van de schrijfster, het verhaal van de vertaalster, het verhaal van de maker van het omslag (A.J. van ’t Hoff), het verhaal van de verkeerde beschrijving.




vrijdag 8 juni 2018


GABRIEL, MARY. Love and Capital. Karl and Jenny Marx and the Birth of a Revolution. Little, Brown and Company, New York [etc.] 2011. lviii, 707 pp. Ill. £25.00 [2012]


Common knowledge, better known as Wikipedia, states that Karl Marx (1818–1883) ‘‘is widely thought of as one of the most influential thinkers in history, who has had a significant influence on both world politics and intellectual thought’’.[1] In 1999, ten years after socialism was declared dead, Marx was voted the top ‘‘thinker of the millennium’’ in a BBC poll. It is remarkable then that no proper biography has yet been written of this important historical figure. The publication of Love and Capital by Mary Gabriel in 2011 has done nothing to change this fact.
There are, of course, many biographies of Karl Marx. They started to be published even while Marx was alive. A Dutch booklet by Arnold Kerdijk (1879) is believed to be the first substantial one. Kerdijk was a liberal, and Marx was not pleased. Until c.1989 every biography of Karl Marx had to be ideologically biased in one way or another. A biographer of Marx could choose between a hagiography, or the opposite. After 1989, you might have expected someone to make an effort to start with a clean sheet, take a fresh look at the many available – and possibly new – sources, and write a decent scholarly biography of the man. But we are still waiting.
Love and Capital by Mary Gabriel is not just a biography of Karl Marx, as its subtitle makes clear: the book deals with Marx’s wife Jenny von Westphalen too. It aims, using all the paraphernalia of a scholarly work, including footnotes and lists of sources, to tell the ‘‘Marx family story’’. In her ‘‘Preface’’ Gabriel claims that ‘‘in English there was not one book that told the full story of the Marx family’’. What she fails to state is that there are actually many publications, in English and in other languages, that tell small or major parts of this ‘‘full story’’, enough to provide her with everything she might have needed. So, pace Gabriel, a fair number of these publications already tell ‘‘the bittersweet drama’’ of Marx’s wife and daughters. Gabriel claims to have unearthed many new facts by gathering ‘‘thousands of pages of letters that the Marx family wrote each other and their associates […]. Many of these were located in archives in Moscow and had never been published in English’’. Again, however, many of them have been published in other languages, and in most cases it would not have been necessary to travel to Moscow to consult them: indeed, microfilms of many of these documents are kept at the International Institute of Social History in Amsterdam. On page 681 Gabriel lists archival material she consulted in Amsterdam and in the Russian State Archive of Social and Political History in Moscow. The lists are exactly the same, because both institutions have exchanged microfilm copies of the archival material they hold.
Honesty about the sources used is a prerequisite for any scholarly activity, as is accuracy. Even before we reach Gabriel’s ‘‘Preface’’ (pp. lv–lviii) much has already gone wrong as far as accuracy is concerned. Page li shows a map of the German Confederation in 1848. There might have been a village called Karlsbad in the west of this Confederation, but the real Karlsbad (Karlovy Vary) should be on the map near Prague in Bohemia. The next map, on pages lii–liii, shows Europe in the same year, 1848, but with a country that did not come into existence until 1905: Norway. Pages xv–xliii contain a lengthy ‘‘character list’’, featuring some 350 names of people who apparently played a role in the life of Karl and Jenny Marx. But do they play a role in the book? More than 100 of these names do not appear in the index. What role could Alfred Linnell (‘‘English law clerk killed during the November 1887 police crackdown in London that followed the Bloody Sunday melee’’; p. xxvii) possibly have played in the life of Jenny Marx, who died in 1881, or of Karl Marx, who died in 1883? And how are we supposed to discover whatever his role was if the index fails to list him?
Gabriel’s ‘‘Preface’’ ends with some very peculiar remarks that disqualify any scholarly ambitions Gabriel might have had. ‘[S]ome of the correspondence contained racist remarks, which I have not included in the book because […] they were not germane to the story, and […] they were entirely consistent with the norm at that period’’, Gabriel states. She suspects that these remarks (on Jews and slaves) ‘‘would have unduly distracted the reader’’ (p. lviii), thus underestimating the same reader and showing how political correctness (or, in other words, ideological bias) prevents Gabriel from doing a proper scholarly or even journalistic job.
One very strange fact about this biography is that it gives no dates of birth for either Karl or Jenny Marx. On page 17 we note that ‘‘in 1818, [Marx’s parents] had another boy, this one named Karl’’. It would have been quite easy to add ‘‘on 5 May’’, and you would not even have needed to add a source, as Gabriel does. Her source for Marx’s birth in general is a random biography: Saul K. Padover’s Karl Marx: An Intimate Biography.[2] Marx’s mother, by the way, was called Henriette, not Henrietta, a mistake one often comes across, but not a mistake one expects in a biography claiming to have consulted thousands of archival sources.
In general, Gabriel’s use of sources is peculiar. If you want to tell the ‘‘full story’’ to an English-reading audience because there are not enough English sources that tell the story you want to tell, you will have to turn to non-English sources. But the 190 titles in the ‘‘Books and Journals’’ section of the ‘‘Bibliography’’ (pp. 681–688) of Love and Capital include fewer than twenty non-English sources. Incidentally, the ‘‘Books and Journals’’ list shows how many decent English studies on Marx and his family and related subjects have been published over the years. But it also shows how many sources, German ones for example, Gabriel missed. A quick look in the catalogue of a specialized institute, or even on Wikipedia, makes clear how many sources, on Jenny Marx for instance, were overlooked.
Other important sources for Marx and his family have similarly been overlooked or omitted. If Gabriel had cared to read the major source on Marx’s Dutch relatives (available in Dutch and German and published by the International Institute of Social History in Amsterdam and by the Karl Marx Haus in Trier, both institutions she visited and consulted), she would not have referred to Marx’s cousin ‘‘Antoinette, known as Nanette’’, because Nanette Philips was never, except in unreliable older sources, referred to as ‘‘Antoinette’’. There is not a single source either in Jan Gielkens, ‘‘Was ik maar weer in Bommel’’. Karl Marx en zijn Nederlandse verwanten (Amsterdam, 1997) and Karl Marx und seine niederländischen Verwandten. Eine kommentierte Quellenedition (Trier [2000]), or in other publications that suggests the more than friendly, familial relationship between Marx and Nanette that Gabriel does. She could have found references to these books in another omitted source: the published volumes of correspondence comprising the Karl Marx Friedrich Engels Gesamtausgabe (MEGA), an unfinished, ongoing, but well-documented edition. The MEGA is not, as Gabriel claims (pp. 681–682), an ongoing project that started in 1927. That year saw the first attempt at a complete Marx-Engels edition, but the project was called Historisch-kritische Gesamtausgabe. Werke, Schriften, Briefe, and it was abandoned for political reasons in the 1930s.
Love and Capital is certainly well written, and it paints a plausible portrait of Karl Marx, his wife, his family, his political activities, and his peculiarities. But the portrait Gabriel paints is neither new nor surprising; it is the result of the journalistic merging of scores of biographies, thus creating a common denominator. For a general audience Love and Capital might be interesting, but this general audience will not be aware that they are reading a kind of fiction. Given its many flaws, one can only conclude that as a scholarly enterprise Love and Capital is a project gone wrong.

[1] http://en.wikipedia.org/wiki/Karl_Marx; last accessed 2 May 2012.
[2] Saul K. Padover, Karl Marx: An Intimate Biography (New York, 1980).

Deze recensie verscheen eerder in International Review of Social History, 57 (2012), pp. 291–316, en is hier ongewijzigd weergeven. De afbeeldingen heb ik toegevoegd. Een Nederlandse vertaling door Roland Fagel van het boek verscheen in 2012 onder de titel Liefde en kapitaal. Karl en Jenny Marx en de geboorte van een revolutie bij Bert Bakker in Amsterdam.






woensdag 6 juni 2018

En het aquaduct. Of: Leidse puinhoop, vakantie-editie


Bij de Pont du Gard
Ik hoor het natuurlijk wel vaker: laat dat nou eens, dat eeuwige gepraat over die Hermans-biograaf, maar dat is best lastig als je een avondvullend programma zou kunnen maken over die zogenaamde levensbeschrijving in twee delen, in de wandeling WO1 en WO2 genoemd. Ze komt vanzelf ter sprake als je in de Provence op vakantie bent. Want wat doe je daar: je bezoekt, toerist die je bent, Orange, Arles, Nîmes, Avignon, de Pont du Gard en nog veel meer. In 1949 deed Willem Frederik Hermans hetzelfde. In juni van dat jaar reisde hij naar het zuiden via Parijs en Lyon, en hij bezocht Orange, Arles, Nîmes, Avignon, de Pont du Gard en nog veel meer. Hij schreef de etappes van zijn reis op in een notitieboekje. In 2013 verscheen WO1, De zanger van de wrok, en daarin wordt de reis van Hermans naverteld aan de hand van die notities. Volgens de biograaf bezocht Hermans inderdaad Orange, Nîmes, Avignon en nog veel meer, en hij deed volgens de professor ook dit: ‘Dinsdag bekijkt hij [Hermans dus; JG] de Pont du Gard te Arles en het grote aquaduct.’ In die dertien woorden is de werkwijze van de gediplomeerde historicus exemplarisch gedocumenteerd: hij leest een archiefstuk niet goed, maakt er een gebrekkig afschrift van, citeert vervolgens dat afschrift en doet, terwijl hij geen clou heeft, alsof hij er een paar keer per jaar komt, daar in Arles, om er de Pont du Gard én het aquaduct te bekijken. Het probleem is: de Pont du Gard ligt niet in Arles, maar een kilometer of veertig noordelijker, en het is een aquaduct. Kwestie van weten als je er ooit geweest bent, kwestie van googelen als dat niet zo is.
De Eiffeltoren in Rome
Het Colosseum in Barcelona
De Sagrada Familia in Rotterdam
De Van Brienenoordbrug in Parijs

dinsdag 5 juni 2018

Fuego

Het fenomenaal mooie land Guatemala is weer eens getroffen door wat het zo mooi maakt: zijn natuur. Er staan tientallen vulkanen in een land dat nog geen drie keer zo groot is als Nederland, een deel ervan is actief. Ze hebben prachtige namen als Acatenango, Jumaytepeque en Tajamulco. Er is geen ontkomen aan de vulkaan als je in Guatemala bent. Begin 1996 was ik er zeven weken, in Panajachel aan het Meer van Atitlán om precies te zijn, om bij familie aan een vertaling te werken. Elke dag ging ik na het afwerken van mijn pensum een wandeling maken door het stadje en langs het meer, en elke dag weer lagen daar die twee prachtige kegels, de Atitlán links, de San Pedro rechts. Ik was er al een paar keer eerder geweest en zou er later nog een keer komen.
Als je naar de andere kant van het meer reist, naar het zuiden dus, ligt daar de plantage met natuurreservaat Los Tarrales, waar je opnieuw een prachtig uitzicht hebt op de San Pedro.
Ten oosten van Panajachel, 85 kilometer slechts en toch een paar uur reizen, ligt de oude hoofdstad Antigua Guatemala, met ten zuiden daarvan, een kilometer of twintig maar toch zo dichtbij alsof hij aan het eind van de straat staat, de Agua, en dat betekent water. 
Zijn kompaan Fuego, een kilometer of twintig naar het westen, ligt op het moment vuur te spuwen en dood en verderf te zaaien. Je ziet hem als je via Esquintla naar de Pacifische kust van Guatemala rijdt, van de eeuwige lente in de bergen via de snikhete suikerrietplantages naar de net zo warme kust.

Eind 2004, begin 2005 waren we voor het laatst in Guatemala. We zaten veel voor de tv om te kijken naar de beelden van een natuurramp: de tsunami in Azië.

vrijdag 1 juni 2018

Bij Marx in Trier


Ik was een halve dag in Trier. Ik vond dat ik, vanwege vroeger, toch een van de tentoonstellingen moest zien die daar op het ogenblik aan de gang zijn over Karl Marx. Die werd 200 jaar geleden in Trier geboren. Tussen eind jaren zeventig en het eind van de vorige eeuw werkte ik op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam, waar een belangrijk deel van de nalatenschap van Marx (en Friedrich Engels) wordt bewaard. Een van mijn taken was op den duur het verschaffen van informatie over het archief aan bezoekers en belangstellenden, nog later ging ik over Marx (en Engels) publiceren, ik maakte tentoonstellingen, ook een, in 1992, in het studiecentrum van het Museum Karl-Marx-Haus in Trier, het als museum ingerichte geboortehuis van Marx. Die tentoonstelling was het begin van mijn proefschrift: tijdens het samenstelling van die expositie over Marx en Nederland merkte ik hoe onvolledig en feitelijk onjuist de beschikbare informatie over Marx en zijn Nederlandse verwanten vaak was. Mijn dissertatie was bedoeld om het allemaal wat vollediger en feitelijk juister te maken.
Ik doe tegenwoordig weinig meer aan en met Marx, en het was dan ook een mengeling van nostalgie en resten van een morele verplichting die me Trier lieten bezoeken. Van de twee grote tentoonstellingen zag ik die in het Simeonstift, het stadsmuseum van Trier. Die tentoonstelling heet ‘Stationen eines Lebens’, de andere, in het Rheinisches Landesmuseum Trier, ‘Leben. Werk. Zeit’. Ik zag er dus maar één, maar op grond van de inhoud van de mooie catalogus bij de beide tentoonstellingen vermoed ik dat de twee exposities erg op elkaar lijken. Het mooie van de tentoonstelling die ik zag was in elk geval dat ze meer context bij Marx biedt dan spullen van Marx zelf: geen eindeloze vitrines dus met publicaties en manuscripten, maar veel visueel materiaal – schilderijen, grafiek – die de maatschappelijke verhoudingen, het politieke klimaat en ook de persoonlijke netwerken en levensomstandigheden van Marx en zijn omgeving verhelderen. De ideologie blijft op een prettige afstand of is wetenschappelijk verantwoord aanwezig.
Veel van het originele materiaal uit het IISG dat in de tentoonstelling aanwezig is heb ik ooit in handen gehad, dus daar werd ik niet echt opgewonden van. Daarom was het leuk dat er ook wat zaken in het echt waren die ik alleen van afbeeldingen kende: het grote olieverfportret van Marx’ vrouw Jenny bijvoorbeeld, of het register waarin Marx’ geboorte is vastgelegd, ook speciaal vond ik een braille-editie van het Communistisch Manifest. Die had ik nog nooit gezien, ook niet als plaatje, en dat geldt zeker voor het nog niet zo lang geleden ontdekte portretje van Marx uit zijn studententijd. Ik keek natuurlijk ook of mijn baanbrekende werk over de familie Marx nog een beetje gehonoreerd werd, en dat was in zoverre het geval dat de meeste informatie over Nederlandse Marx-connecties correct is, d.w.z., zoals ze in mijn boek staat. Maar waar ze de informatie vandaan hebben, staat er dan weer niet bij.

Leuk is dan wel weer dat bij een stuk in de catalogus van IISG-medewerker Pepijn Brandon over de geschiedenis van de Marx-papieren van het instituut een affiche is afgebeeld van een tentoonstelling die ik met anderen in 1983 maakte toen Marx honderd jaar dood was.
De inrichting van het museum in het geboortehuis was altijd al een beetje moeizaam: het is gewoon een oud huis met veel kamers, en een daarvan is ‘waarschijnlijk’ de kamer waar Marx is geboren. Oorspronkelijke inrichting is er niet, sinds kort is er alleen een fauteuil die naar men zegt van Marx is geweest en die al die jaren bij een van zijn nazaten in Frankrijk heeft gestaan. De nieuwe inrichting is heel erg veel vorm en veel te veel tekst, en die laatste ook nog tweetalig, met naast, onder en boven het Duits een soort Engels dat wel heel erg veel op het Duits lijkt. De teleurstelling daarover hebben we weggedronken en -gegeten op het zeer prettige terras van de Weinstube Kesselstatt, en die heeft helemaal niets met Marx te maken. Op de weg terug naar het hotel zijn we nog even het nieuwe standbeeld van Marx gaan groeten dat de stad Trier zich heeft laten aansmeren door China. Het heeft kraak nog smaak en staat er nogal troosteloos bij. En ik heb het zo gefotografeerd dat het nog erger lijkt.