zaterdag 19 februari 2022

 DE AKTETAS

 Het waait behoorlijk. Als het goed stormt moet ik altijd terugdenken aan 25 januari 1990. Toen stormde het zo hard dat er aan de dag met zijn storm een apart Wikipedia-lemma gewijd is. Ik had het die dag druk, want ik ging met Ger Harmsen en Luchien Karsten de illustraties uitzoeken voor een boek dat Een dag is ’t van vreugde, een dag is ’t van strijd. Geïllustreerde geschiedenis van 1 Mei in Nederland ging heten. Het moest vlak vóór 1 mei 1990 verschijnen, want dan zou worden gevierd dat 1 Mei honderd jaar daarvoor voor het eerst werd gevierd. Harmsen en Karsten kwamen uit Friesland en Groningen naar mijn toenmalige werkplek, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam.

Ik had een werkruimte in het hart van het IISG gereserveerd en gevuld met plaatjes. We werkten daar hard de hele dag, en toen we tegen vieren klaar waren en naar huis wilden, ik naar Utrecht en de bezoekers naar het noorden, merkten we wat het betekende dat de werkruimte geen ramen had: we hadden niets gemerkt van een naderende storm, er waren ook geen collega’s langsgekomen om ons te waarschuwen. De in Utrecht wonende directeur had een paar mensen uit zijn woonplaats meegenomen maar was mij vergeten. Luchien en Ger zullen snel onderdak in Amsterdam hebben gezocht en gevonden, maar ik ging nog optimistisch op stap richting huis. Ik kwam tot station Amsterdam-Amstel, en toen het daar niet verder ging heb ik familie opgebeld die in Oud-Zuid een voormalige pension bewoonden. Daar kon ik in een van de vele gastenkamers met een nummertje op de deur overnachten. De volgende ochtend kon ik weer naar huis.

 Niet erg spannend allemaal, maar mijn gedachten aan deze storm en mijn eigen bescheiden avontuur gaan ook altijd samen met de herinnering aan het verhaal dat in de dagen na de storm in het instituut rondging: dat mijn collega Fritjof Tichelman onderweg naar huis – in Castricum was het, als ik me niet vergis – bijna was weggevlogen. Men vertelde dat hij, toen hij vlak bij zijn huis uit de bus stapte en de straat wilde oversteken, door een windvlaag werd gegrepen. Fritjof Tichelman was een kleine en tengere man, maar hij had op deze winderige dag het geluk dat hij een deel van de werkweek doorbracht met het kopiëren van artikelen die nog gelezen moesten worden. Die kopieën stopte hij in een van de vele honderden grijze archiefmappen op zijn kamer of in zijn aktetas. En aan dat laatste had hij zijn leven te danken, want hij slaagde er tijdens de genoemde windvlaag in zijn zware tas stevig vast te houden tot de wind ging liggen.

dinsdag 15 februari 2022

Het verraad van Anne Frank – een excursie

Het is zwaar en gevaarlijk werk, dat onhistorisch en onwetenschappelijk onderzoek, dat blijkt maar uit deze passage in Het verraad van Anne Frank van Rosemary Sullivan: ‘Monique [Koemans] vertrok naar Duitsland met onderzoeker Christine Hoste.’ Monique had namelijk ‘ontdekt’ dat een manuscript van een boek over Anne Frank en ander archiefmateriaal van de Duitse auteur Ernst Schnabel wordt bewaard in het Deutsches Literaturarchiv in Marbach (het Duitse letterkundig museum en archief in de buurt van Stuttgart). Zo gaat het relaas verder: ‘Vanwege de stringente Duitse bureaucratie had het veel moeite gekost toestemming te krijgen om Schnabels notities in het archief te bekijken, maar toen ze zich de volgende dag meldden werden de documenten voor hen ter inzage klaargelegd. De twee vrouwen werden geëscorteerd naar een kleine kamer met formica tafels, ouderwetse lampen en een glazen wand (zodat de bibliothecaris hen in de gaten kon houden).’

 Het zijn en blijven Duitsers, die Duitsers. In de gaten houden, escorteren, bureaucratie – het zit in hun bloed. In The Betrayal of Anne Frank is het nog veel erger en enger allemaal: ‘Monique set out for Germany with the researcher Christine Hoste. After an eight-hour drive in wind, rain, and light December snow, they arrived at a deserted hotel near the archive. There were no other guests, which enhanced the feeling of diving into unknown territory. Given the strict German bureaucracy, it had not been easy to get permission to look at the notes in the archive, but when they arrived the next morning, after some misunderstanding, the papers where more or less ready for their perusal. The two women were escorted to a small room with a glass wall (so the librarian could keep an eye on them), a Formica-topped table, and retro lamps.’

 Dat ze er levend vandaan zijn gekomen.

 Nou ben ik daar wel vaker geweest, in Marbach, en het is zo ongeveer het meest gastvrije en toegankelijke en prettige archief dat ik ooit heb bezocht. De ‘stringente bureaucratie’ is niets anders dan het toepassen van archiefregels, die bepalen of een archief wel of niet en voor welk doel toegankelijk is, en ze delen dat ook van tevoren mee, en niet pas als je op de studiezaal aankomt, zoals hier wordt gesuggereerd. En de dames werden niet door een kampbewaakster naar een cel geëscorteerd, maar ze kregen, en dat is daar in Marbach niet voor iedere bezoeker weggelegd, een eigen werkvertrek ter beschikking, dat niet is ingericht als een Oost-Europese keuken, maar gewoon, met een ruime voorraad aan werktafels en goede verlichting. En de studiezaal heeft een volstrekt normale balie met medewerkers die helpen en advies geven en die een oogje in het zeil houden.

 Er komt nog een interessante archiefraadpleging voor in Het verraad van Anne Frank, namelijk in Moskou. ‘Omdat Vince [Pankoke] vermoedde dat er elders nadere informatie was te vinden [ik laat hier de inhoudelijke kant even weg; JG] stelde hij zich in verbinding met Rinsophie Vellinga, docent Nederlandse taal en cultuur aan de Staatsuniversiteit van Moskou, die aanbood in het Legerarchief van de Russische Staat na te gaan of Sovjetsoldaten [bepaalde] documenten hadden meegenomen. De Nederlandse ambassade bracht haar in contact met het Joods Museum en Centrum voor Verdraagzaamheid in Moskou, dat haar hielp toegang tot het legerarchief te krijgen. Helaas leverden Vellinga’s inspanningen [...] niets op.’ Ik begrijp dat Rinsophie Vellinga degene is die je belt als je een archiefstuk in Rusland zoekt, maar ik kan haar niet vinden op de website van de genoemde universiteit. Hoe dan ook: hier lezen we niets over een ‘stringente bureaucratie’ van de Russen, terwijl je ze toch via diplomatieke en andere kanalen moet benaderen in plaats van ze rechtstreeks te mailen. Ik veronderstel eigenlijk dat Rinsophie helemaal niet zelf in het Legerarchief heeft kunnen zoeken en dat ze haar gewoon hebben verteld dat ze niets relevants hebben, als ze al iets van zich hebben laten horen. Ik zeg dat een beetje uit eigen ervaring, want ik heb twee keer ongeveer twee weken archiefwerk gedaan in Russische archieven. Daar, in de archiefinstelling die de archieven van Russische en niet-Russische socialisten bewaart, probeerden ze je ijskoud wijs te te maken dat ze geen archief van Lenin hadden, en dat daar ook zeker geen inventaris van was, en dat er dus ook geen brieven ven Herman Gorter in konden zitten. Een paar maanden na mijn bezoek kreeg ik anoniem kopieën toegestuurd van ongeveer de helft van de volgens mijn daar aanwezige brieven van Gorter. Zo ongeveer ging dat daar in 2004. In de Engelse versie van het boek is Rinsophie Vellinga overigens nog ‘professor of Dutch language and culture’. Wat een vertaling niet met je status kan doen.

 En om aan te geven dat archiefbezoeken ook in het vrije westen niet altijd vanzelf gaan : ik heb ooit in de manuscriptenstudiezaal van de Library of Congress in Washington DC een medewerkster daar bij mijn bezoek voorgehouden dat hun regels erger zijn dan die in Rusland. Je kwam er namelijk alleen binnen via een detectiepoort, waarna je werd ondervraagd door iemand in uniform die je paspoort wilde zien, en je mocht geen eigen mapjes, aantekeningen, aantekenpapier en schrijfmateriaal gebruiken.

 Dat dat verhaal over het Duitse archiefbezoek anders is in de ene taal dan in de andere laat overigens zien dat de dubbele, driedubbele of nog dubbelere conversie van feiten een van de vele problematische zaken in dit boek is. Want wat hier in al zijn simpelheid gebeurt – twee Nederlandse dames gaan op stap, ze gaan documenten in ‘ouderwets schuinschrift’ zitten ontcijferen die ze, als ze daarmee het ‘Kurrentschrift’ bedoelen, dus niet echt hebben kunnen lezen, ze schrijven hun deels in het Duits gebeurde verhaal daarover op, dat gaat, na een selectieprocedure, in het Engels naar Sullivan, die maakt er het hare van, en dat verhaal wordt dan weer bewerkt voor de taal waarin het zich oorspronkelijk heeft afgespeeld, het Nederlands (en die vele andere talen waarin het boek is verschenen of nog dreigt te gaan verschijnen.) En dan heb je nog de redactionele processen bij de diverse uitgeverijen. Nu is dat verhaal over Marbach alleen maar een zot tafereel met een anti-Duitse sentiment, maar stel je dit procedé voor met documenten etc. waarbij het nauw luistert – en dat doet het bij thema al heel snel.

 Het is overigens – om er nóg maar een groot probleem van Het verraad van Anne Frank aan toe te voegen – ook al bij deze citaten te zien hoe hinderlijk al die onderzoekers voortdurend door het beeld lopen. Ik heb eens geturfd hoe vaak Anne Frank in dit boek voorkomt, buiten de titels van de publicaties die aan haar zijn gewijd en soortgelijke vermeldingen. Het is ongeveer 50 keer. En weet u hoe vaak Vince Pankoke zijn opwachting maakt? 80 keer. In zijn FB-jasje.


Aanvulling 18 juni 2023:

 

Onlangs werd ik benaderd door Rinsophie Vellinga, die mij vroeg aan mijn lezers ta laten weten dat zij, in tegenstelling tot wat ik hierboven lijk te suggereren, ‘van 2017 tot 2022 taaldocent was aan de Moscow State University’, dat het contact met het Anne Frank-project van Vince Pankoke etc. tot stand kwam na bemiddeling van de Nederlandse Ambassade in Moskou en dat ze ‘met hulp van de Nederlandse ambassade en het Jewish Museum and Tolerance Center in Moskou in het eerste kwartaal van 2019 onderzoek [heeft] kunnen doen in het Russian State Military Archive, onderzoek dat ‘geen bijzonderheden [opleverde] die konden bijdragen aan het doel van het onderzoek.

 

Het zou kunnen dat ik hier nog eens op terugkom.

maandag 14 februari 2022

Het unieke aan ons onderzoek is dat het juist níet wetenschappelijk was.’

Het is een heldere uitspraak van Pieter van Twisk, een van de mensen achter Het verraad van Anne Frank (Trouw, 3 februari 2022). En hij is er trots op: ‘[W]e hebben precies gedaan wat we zes jaar geleden aankondigden. We hebben deze zaak aangepakt als cold case – wat het ook is – en niet als een historisch onderzoek.’ (NRC Handelsblad, 4 februari 2022). Dat het onderzoek niet aan allerlei wetenschappelijke eisen voldoet is intussen al breed geconcludeerd, maar een historisch onderzoek is het desondanks natuurlijk wel degelijk. Als je ‘miljoenen’ historische documenten bestudeert, zoals de Van Twisk en zijn kompanen claimen, doe je historisch onderzoek, of je nou een bouwvakker bent die de geschiedenis van zijn dorp bestudeert of een hoogleraar in de geschiedenis die zijn stamboom uitzoekt. Vince Pankoke, de voormalige FBI-agent die de leiding had over het coldcaseteam dat het onderzoek deed, zei dan ook terecht, maar in tegenspraak met de mening van zijn Nederlandse collega’s, dat er ‘veel wetenschappelijke en technische elementen in het onderzoek zitten’ (NOS.nl, 10 februari 2022).

We moeten, dat is mijn stelling, Het verraad van Anne Frank per definitie als wetenschappelijk werk beoordelen vanwege de persoon die op de titelpagina als auteur wordt genoemd, de gepromoveerde Canadese literatuurwetenschapper Rosemary Sullivan, die biografieën en ander wetenschappelijk werk op haar naam heeft staan. Die boeken en artikelen schreef als docente en hoogleraar aan diverse universiteiten. Er werden eerder een paar boeken van haar in het Nederlands vertaald. Ze is met pensioen maar nog steeds als professor emerita verbonden aan de University of Toronto. Als zodanig is ze, lijkt mij, gehouden aan de integriteitsregels voor de wetenschap die ook in Canada gelden. Het is de vraag of daar een boek als The Betrayal of Anne Frank onder valt, waarvoor je zelf geen onderzoek hebt gedaan en waarbij het je opdracht was om ‘op pakkende wijze’ een ‘verhaal’ te vertellen met een berg materiaal dat door anderen op een zelfverklaard niet-wetenschappelijke manier is samengesteld. Op haar persoonlijke website en op haar medewerkerspagina van de University of Toronto ontbreekt overigens elke verwijzing naar het Anne Frank-boek.

Hoe kwam Rosemary Sullivan eigenlijk aan deze opdracht? Volgens haar eigen verklaring op de – heel erg lege – projectwebsite coldcasediary.com werd ze ‘invited by HarperCollins to write the story of the Cold Case investigation into the betrayal of Anne Frank’. Het onderzoek was volgens haar ‘professional, thorough, and lasted six years’ – die duur van het onderzoek wordt overigens voortdurend door de uitvoerders van dit project aangevoerd, alsof het een argument voor kwaliteit is. (Ik weet niet wat we dan voor conclusies kunnen trekken uit het feit dat Sullivan twee jaar over haar boek deed. Is dat lang? Is dat kort?) Ook in het nawoord van het boek bedankt Sullivan de uitgeverij, maar nu voor het feit dat die haar heeft ‘voorgedragen voor dit project’ – voorgedragen aan wie? Aan Proditione Media B.V., het bedrijf van Pieter van Twisk en Thijs Bayens dat het copyright voor het boek deelt met de auteur? Het ‘hoofd onderzoek’ van het project Pieter van Twisk schrijft in zijn voorwoord bij de Nederlandse uitgave: ‘Rosemary Sullivan […] werd door ons gevraagd dit verhaal op pakkende wijze te vertellen.’ En Vince Pankoke, de FBI-man, schrijft in zijn weerwoord op de containers kritiek op de projectwebsite dat een Amerikaanse, in Nederland woonachtige journalist bij Proditione had gesolliciteerd naar het schrijverschap van het boek, maar dat hij ‘the assignment’ verloor ‘in favor of Rosemary Sullivan’. Kon je er dan op inschrijven? Hou zit dat nou allemaal?

Het verraad van Anne Frank mag dan onwetenschappelijk bedoeld zijn, als we de lijst van dertig personen bekijken die het ‘coldcaseteam’ vormden, dan zitten daar toch heel wat mensen bij met een wetenschappelijke achtergrond. Zoals Monique Koemans: ‘Niet alleen heeft ze een doctorsgraad in de criminologie, ze is ook historicus en schrijft wetenschappelijke artikelen’ (p. 39). En ze schreef ook journalistieke artikelen, bijvoorbeeld in Het Parool van 30 juli 1994 ‘De onbekende verrader van Anne Frank’. Je zou denken dat ze dat artikel (en er zijn er nog een paar over Anne Frank rond die tijd) dan in de literatuurlijst opnemen, maar dat is niet zo. En er is nog meer dat over Koemans niet vermeld wordt: in het studiejaar 2018/2019 was ze de supervisor van een onderzoek in het kader van de ‘Master Forensic Science’ aan de Universiteit van Amsterdam. Dat onderzoek, ‘Social Network Analysis applied to the Jew hunter collaboration network active in 1944’, werd in opdracht van Proditione Investigative Media (een van de handelsnamen van het bedrijf van Van Twisk en Bayens), ten behoeve van de ‘Anne Frank a Cold Case Diary project groep’ (zo staat het er) uitgevoerd door Nienke Filius (die, dat vermeldt het verslag van het studiejaar, als tandarts is opgeleid). Ook Filius komen we als teamlid tegen in het Verraad-boek, waar ze, om welke reden dan ook, een ‘jonge forensisch wetenschapper’ wordt genoemd en die ik op dit moment op het internet vind als personeelslid van Proditione Media én als tandarts bij het Ministerie van Defensie. En alweer: je zou mogen verwachten – en zou het niet ook een contractuele verplichting zijn? – dat project en affiliatie in het boek worden vermeld, maar dat gebeurt niet.

Een van de teamleden projectleiders in het team was Jean Hellwig, die als docent publieksgeschiedenis aan de UvA wordt geïntroduceerd. Ik kan hem daar niet vinden, maar een mens mag natuurlijk van baan veranderen. Hellwig nodigde ‘elf studenten uit om te helpen bij het onderzoek en [hij bood] hun de kans hun verplichte stage te lopen bij het coldcaseteam.’ Deze jonge mensen liepen dus stage bij een niet-wetenschappelijk project om studiepunten te verdienen en daarmee een academische titel te verwerven. In de lijst van teamleden vind ik verder mensen die zich historicus, publiekshistoricus, criminoloog of genderhistoricus noemen, en ik neem toch aan dat ze dat doen omdat ze een academische opleiding hebben gevolgd die daartoe aanleiding geeft.

(Even tussen haakjes: er is een verschil van één persoon in het coldcaseteam tussen de Engelse en de Nederlandse versie van Het verraad van Anne Frank: Bram van der Meer, ‘Investigative psychologist’ in het coldcaseteam van The Betrayal of Anne Frank, is in de Nederlandse versie verhuisd naar de lijst van ‘Externe deskundigen’, waar hij ‘recherchepsycholoog bij Dantes Psychology Services’ wordt genoemd. Heeft iemand hem al gevraagd waarom?)

Het verraad van Anne Frank wil dus geen wetenschap zijn en het mag geen historisch onderzoek heten, maar het merendeel van de teamleden heeft desondanks een wetenschappelijke achtergrond. Ze zullen toch geen verklaring hebben ondertekend dat ze zich voor de duur van het project onwetenschappelijk gedragen terwijl ze de miljoenen historische documenten lezen en hele bibliotheken wetenschappelijke literatuur doornemen? En hoe kwam het resultaat van dat zoek- en speurwerk vervolgens bij Rosemary Sullivan terecht? Maakte het coldcaseteam voor haar een keuze uit de documenten, die vervolgens ook nog eens voor het merendeel voor Sullivan vertaald moesten worden? Er zitten twee vertalers in het coldcaseteam, maar ik kan er geen aanwijzingen voor vinden dat dit ervaren vertalers zijn. Sullivan maakte, dat moet worden aangenomen, een keuze uit de haar aangeleverde documenten, maar hoe woog zij het belang van die documenten, als ze het grotere verband niet kende? Maakte Sullivan ook de voetnoten en de literatuurlijst? Hoe dan ook: Sullivan is verantwoordelijk voor de inhoud van het boek, en dat is ook wat de leiders van het onderzoek vinden: Pieter van Twisk verklaart in een interview in NRC Handelsblad (4 februari 2022): ‘Er is natuurlijk samenspraak geweest tussen de onderzoekers en de schrijfster, maar het is wel zo dat zij een boek heeft geschreven en dat wij een onderzoek hebben gedaan.’ In dit interview schuift hij de schuld voor de zo bekritiseerde beschuldiging aan het adres van notaris Van den Bergh nog een keer af: ‘Wij hebben natuurlijk het boek niet geschreven, dat heeft Rosemary Sullivan gedaan.’ En desondanks komen de weerwoorden tegen de kritiek op het boek niet van Sullivan maar van Van Twisk en Pankoke. Wanneer horen we nou eens iets inhoudelijks van de auteur?

Ik begin steeds nieuwsgierig te worden naar de manier waarop dit boek tot stand is gekomen. Het wachten is op de eerste klokkenluiders.

maandag 7 februari 2022

Legendarisch

In Het verraad van Anne Frank van Rosemary Sullivan zit een afbeeldingenkatern met allerlei min of meer relevante plaatjes, maar ook met volstrekt overbodige, die van leden van het zogenaamde coldcaseteam namelijk, en een van Bernard Haas, een van de ‘externe deskundigen’. Hij is een ‘legendarische documentanalist’ zegt het bijschrift, en ook dat de man in Winnenden in Duitsland woont; zijn adres krijgen we niet te lezen. Als die Haas een ‘legendarisch documentanalist’ is, wat moet ik dan wel niet zijn, want ik ontdekte het volgende.

Ik pakte namelijk het document er eens bij waar dit boek uiteindelijk om gaat, het anonieme briefje dat bij Otto Frank in de brievenbus werd gedaan en dat notaris Arnold van den Bergh als verrader van Anne Frank aanwees, volgens het boek althans. Je had mogen verwachten dat dat boek dit belangrijke document ook zou afbeelden, maar dat is niet zo. Althans niet echt leesbaar. We zien het document wel vaag en half en schuin onder een of ander ongetwijfeld heel duur en door de FBI en Bernard Haas goedgekeurd apparaat, en het wordt geciteerd, op pagina 254. Dit staat daar:

‘Uw schuilplaats te Amsterdam werd indertijd medegedeeld aan de Jüdische Auswanderung te Amsterdam, Euterpestraat, door A. van den Bergh, destijds woonachtig nabij het Vondelpark, O. Nassaulaan. Bij de J.A. bestond er een hele lijst door hem doorgegeven adressen.’

Maar wat ziet de ondergetekende, meer dan legendarische documentanalist staan wanneer hij de fotografische afbeelding van het originele document bekijkt (op een website van het Stadsarchief van de Gemeente Amsterdam)? Dit:

‘Uw schuilplaats te Amsterdam werd indertijd medegedeeld aan de Jüdische Auswanderung te Amsterdam, Euterpestraat, door A. van den Bergh destijds wonende bij het Vondelpark, O. Nassaulaan.

Bij de J.A. lag een hele lijst van door hem opgegeven adressen.’

Ziet u de verschillen? Zeven zijn het er.

Alleen al op grond hiervan weet je met meer dan 85% zekerheid dat de makers van dit boek klunzen en beunhazen zijn.


Over het onderste, handschriftelijke gedeelte van het briefje gaat het hier: https://jangielkens.blogspot.com/2022/02/experts-aan-het-werk-dat-briefjeuit-het.html


zondag 6 februari 2022

EXPERTS AAN HET WERK

Dat briefje uit ‘Het verraad van Anne Frank’ dat volgens dat boek notaris Arnold van den Bergh tot verrader van Anne Frank maakt is met de schrijfmachine van een ander document overgeschreven, en het heeft ook handschriftelijke notities, van de politierechercheur Arend van Helden. Dat document werd aan allerlei onderzoek onderworpen, die worden beschreven in het hilarische hoofdstuk met de titel ‘Experts aan het werk’. Op een gegeven moment wordt de forensisch wetenschapper (werkzaam bij de Amsterdamse politie en, dat wordt niet vermeld, ook schrijfster van thrillers) Carina van Leeuwen ingeschakeld. Na overleg met haar wordt besloten dat ‘een degelijk onderzoek van het briefje twee sporen diende te volgen: een fysieke en een taalkundige analyse. Jottum! Over die fysieke analyse lezen we een paar bladzijden lang, en het is me een potje spannend: ‘Prompt namen Vince [Pankoke] en Brendan [Rook] de trein voor een reis naar Winnenden, een stadje in het zuidwesten van Duitsland waar Bernhard Haas woonde.’ Woonde? Woont hij er dan niet meer? Waar woont hij nu dan? Maar goed: die Haas is een ‘legendarische documentanalist’, zoals we bij een foto van hem in het illustratiekatern lezen. En ook dat zijn woonplaats Winnenden is.

De taalkundige analyse kan ik eigenlijk niet vinden, tenzij ze de transcriptie bedoelen die op p. 274 staat. Op het overtikken in dit boek van het overgetikte gedeelte van het briefje was al het een en ander aan te merken, maar het kan nog erger. Zo wordt de transcriptie ingeleid: ‘Mede op basis van wat er volgens de kinderen stond, groeide er consensus binnen het CCT over de volgende tekst’, en dan volgt dit:
















Nu heb ik, mag ik wel zeggen, enige ervaring met handschriften. Van Karl Marx heb ik het een en ander ontcijferd waar anderen niet uitkwamen, en dat was nog niet eens het moeilijkste. Het handschrift van rechercheur Van Helden is niet een van de gemakkelijkste, maar het is te doen. Het was misschien handig geweest als het ‘CCT’ (kooldkeestiem) een van de publiekshistorici of genderonderzoekers had vervangen door iemand met ervaring in het ontcijferen van handschriften.

Wat dacht u van dit afschrift (de verschillen tussen de twee versies heb ik in vet aangegeven):

Het origineel is in het bezit (of depot 23) van

Notaris van Hasselt, Keizersgracht 702 (230047)

                                                                    (234602)

Per post toegezonden in Bazel (?) al of niet via Stichting

Anoniem toegezonden

Waarsch. getikt

Persoonlijke gegevens

Grote kans

Reeds meerdere jaren[?]

Mij overhandigd op 16/12-63.

 

Heer Heldring,

1 is lid v.d. joodse Raad geweest

2 o.a.   1 instelling afd. […?] v[?] verpleging & verzorging

    2 kantoor afd. Lijnbaansgracht ([…?] & […?])’

 

Ik kan niet alles lezen, maar ik toch het meeste, en ik ben me bij mijn afwijkende lezingen voor ruim meer dan 85% zeker van mijn zaak. Het zijn er 21.



Over het bovenste, getypte deel van het briefje gaat het hier: https://jangielkens.blogspot.com/2022/02/legendarisch-in-het-verraad-vananne.html

donderdag 3 februari 2022

Broek uit voor de fuhrer. Over Nederlandstalige concentratiekamppulp

Broek uit voor de fuhrer, zonder umlaut, is de ondertitel van een Nederlandse erotische pulproman die zich afspeelt in een concentratiekamp. De noodzakelijke puntjes ontbreken ook in de titel zelf: Blitzmadel. De auteur is volgens de titelpagina Sam Sibulski, en dat is gelet op de initialen van deze auteur, ongetwijfeld een pseudoniem. Een erotische pulproman die zich in concentratiekamp afspeelt – het bestaat echt. Maar wat moeten we ons daarbij voorstellen. Misschien moeten we, om het daarover te hebben, in de eerste plaats definiëren wat pulp is. Kort gezegd is dat lectuur die, omdat ze niet beantwoordt aan de literaire of culturele standaarden van een bepaalde tijd, niet via de traditionele boekhandelskanalen wordt verkocht maar via tijdschriftenkiosken en verzendboekhandelaren of onder de toonbank van de regulaire boekhandel. De oplage is hoog, de prijs laag en het papier van de slechtste soort. De onderwerpen van deze lectuur zijn divers: damesromans, detectives, cowboyverhalen en ‘realistische’ boeken, een term die wordt gebruikt zodra er seks in voorkomt. In de jaren vijftig en zestig beleefde deze laatste soort een enorme bloei, die gelijk opging met het losser worden van de seksuele moraal. En in deze afdeling lectuur was dus ook plaats voor een extreme combinatie van macht en erotiek: seks in het concentratiekamp.

De gedachten gaan bij menigeen misschien meteen uit naar een film die over dit thema gaat. In 1974 zorgde Liliana Cavani voor ophef met Il Portiere di notte (De nachtportier), waarin een SS’er (gespeeld door Dirk Bogarde) dertien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog een voormalige gevangene (Charlotte Rampling) van het kamp waar hij bewaker was weer ontmoet, waarna ze de – ongelijke – sadomasochistische verhouding die ze in het kamp hadden onder andere omstandigheden voortzetten. Het was een – hoewel niet iedereen die mening deelt – beschaafde en genuanceerde poging om een historische werkelijkheid te thematiseren op een moment dat het voor het algemene publiek nog niet vanzelfsprekend was om te praten over verkrachtingen, troostmeisjes en Lebensborn (de nationaalsocialistische organisatie met instellingen waar door het samenbrengen van geschikte mannen en vrouwen de basis moest worden gelegd voor een zuiver Germaans ras). Terwijl deze film een uiting was van ‘hogere’ cultuur, was het thema seks in concentratiekampen in de Nederlandstalige pulplectuur al sinds het begin van de jaren zestig prominent aanwezig – in kringen van pulplezers althans. Twee auteurs zijn in dit verband te noemen: Ludo van Eeckhout uit Vlaanderen en Herman van der Voort uit Nederland.

De Rotterdammer Herman van der Voort (1900-1982) schreef zo’n vierhonderd boeken, en hij gebruikte daarvoor zevenentwintig – of meer – pseudoniemen, die altijd ‘buitenlands’ waren. Veel triviaalliteratuur werd vertaald, maar wanneer Nederlandse auteurs pulp publiceerden, deden ze dat zelden onder hun eigen naam: ze kozen voor buitenlands klinkende pseudoniemen. De bekendste nom de plume van Herman van der Voort was Edward Multon, die hij gebruikte voor zo’n tweehonderd boeken die de indruk moesten wekken Amerikaanse politieromans te zijn. Als Tsjang Wei Foe schreef Van der Voort erotische romans met titels als De sloppen van Shanghai en Door de mandarijn gevorderd. Jules Moran was de auteur van Tumult op Montparnasse en Het geheim van de Rue Le Coubre. Andere pseudoniemen van Van der Voort: Hamad Al-Salim, Ramon Mendoza, Maurice Granville, Ozaki Kamakura en Michaël De Rojas. Duitse pseudoniemen had Van der Voort ook: Werner Klaus, Hans Klinger, Günther Braun, Adolf Wilmer. Titels van boeken die hij onder die Duitse namen schreef: Staatsbordeel, Mensenoffers voor de SS, De vrouw en de deserteur, De prooi was blond en Moord op bevel. Al deze boeken vallen onder de noemer concentratiekamppulp.

De Vlaming Ludo Van Eeckhout dan, geboren in 1922 en overleden in 1991. Naar eigen zeggen schreef hij ‘zo’n duizend’ boeken. Ook hij gebruikte een groot aantal pseudoniemen, waaronder Lou Delarue, Lou V.E. Hold, Luc Dual, Richard Ward, Lew Vanne, L. Duchène, Gladys Glamour, Lou Merryll, Ludo Vaneck en Ludo van Eck. Ook Van Eeckhout had minimaal één Duits pseudoniem: Inge Liebkraft, de auteur van boeken als Bruid van de Führer en Frontliefde. Over concentratiekampen schreef Van Eeckhout vooral onder de auteursnaam Ludo Vaneck. Deze boeken, met titels als Vrouwenbarak, De liefde van het monster, Karl Schröder. Beroepssadist, Door de hel uitgebroed en De Bloedstraat kunnen we concentratiekamppulp noemen. Ze verschenen vanaf ongeveer 1962. Ongeveer’, want het is in het algemeen niet gemakkelijk om concrete gegevens over productenten en productie van pulp te vinden, maar ook zaken als verschijningsjaren zijn vaak alleen maar met moeizaam speurwerk te vinden. Daarbij ben je meestal op de boeken zelf aangewezen, die vooral bij verzamelaars te vinden zijn. In bibliotheken zul je ze maar mondjesmaat aantreffen.

Wat staat er nou in zo’n boek van Ludo Vaneck? Laten we De liefde van het monster uit 1962 eens bekijken. In 1980 verscheen daarvan een vierde druk onder de titel Zo was het beest. De recensie waarmee bibliotheken moesten worden overgehaald deze herdruk wel of niet aan te schaffen luidt aldus: ‘Manfred Dolmann is SS-Nazi-commandant van een koncentratiekamp. In het kamp is hij sadistisch, wreed, ongenadig. Daarbuiten is hij teder en minzaam en verliefd op de “kuise” verpleegster Inge, die haar hart heeft verpand aan een Joodse dokter. […] Het is een roman geschreven in volkse stijl, over een onderwerp dat het nog altijd blijft doen. Maar de morbide stijl waarin hier het sadisme uitvoerig wordt beschreven, en waarmee de haat hier wordt verheerlijkt geeft aan dit boek een bedenkelijke waarde. Men kan dit soort geschriften niet zonder meer beschouwen als een felle aanklacht tegen het onrecht. Dit is duidelijk mikken op de sensatiezucht en de latente perversiteit die wellicht in ons allen schuilt. Er bestaan, ook in het romangenre, heel wat betere boeken die deze sinistere bladzijde uit de Europese geschiedenis evokeren. Paperback met nogal wat drukfouten.’

Deze recensie is interessant omdat hier de ‘hogere’ en de ‘lagere’ cultuur op elkaar botsen. Pulp wordt normalerwijze niet besproken in de reguliere boekhandels- en bibliotheekwereld. Dat dat nu wel gebeurde kwam waarschijnlijk omdat Vaneck/Van Eeckhout ook populairwetenschappelijke boeken over concentratiekampen schreef met titels als Zo was het in Mauthausen, Zo was het in Treblinka en Zo was het in Dachau. Zijn bekendste en ook in een aantal talen vertaalde boek was Het boek der kampen uit 1969, dat verscheen bij een van de belangrijke pulpuitgeverijen van het Nederlandse taalgebied: De Schorpioen uit Strombeek-Bever in Vlaanderen. De Schorpioen was, bijvoorbeeld, de uitgever van de 200 (tweehonderd!) Jo-Durand-boeken die Van Eeckhout onder het pseudoniem Lou Merryll schreef.

Ook Het boek der kampen (en herdrukken ervan) werd voor de bibliotheken besproken: ‘Dit boek bevat een overzicht en beschrijving van alle kampen die de Duitsers vóór en in de oorlog hadden opgericht. Het betreft zowel de concentratiekampen als de vernietigingskampen. […] Zeer veel foto’s illustreren de tekst. Jammer is, dat de schrijver zich hier en daar wat erg pathetisch uitlaat en dat de veelheid van gruwelijke details in tekst en foto’s teveel nadruk legt op de sensationele aspecten ten koste van het getuigenis dat de auteur heeft nagestreefd.’ In 1990 wordt een herdruk van Het boek der kampen gerecenseerd: ‘De nu voorliggende tiende druk zou gewijzigd zijn. Daar valt niet veel van te merken. Er werd in elk geval niet geraakt aan de vele onjuistheden en recente historische inzichten en evoluties werden niet in rekening gebracht. Dit album vol onthutsende foto’s is geen geschiedkundig werk maar een felle, gedreven aanklacht. De auteur heeft alle gruwel van de kampen samengebald om mensen tot anti-fascisme te motiveren. Velen zullen ongetwijfeld een shock krijgen, maar de gecondenseerde gruwel ontdoet de gruwel van zijn banaliteit, waardoor hij behalve afschrikwekkend ook onbegrijpelijk, onverklaarbaar en ongelofelijk wordt. Des te meer als men onnodige overdrijvingen behoudt die koren op de molen van Holocaust-ontkenners vormen.’

Maar Van Eeckhout was geen holocaust-ontkenner. Hij was een communist, hij werd vanwege verzetsactiviteiten door de Duitse bezetter gearresteerd en kwam in het concentratiekamp Dachau terecht. Hij wilde dus inderdaad ‘mensen tot anti-fascisme […] motiveren’, en hij deed dat met de pretentie dat hij het kon weten omdat hij het zelf had meegemaakt. Hij had nog meer pretenties overigens, die hij in 1984 – onder het pseudoniem Ludo van Eck – opschreef in een artikel ‘Bedenkingen en ervaringen van een pulpauteur’. Daarin noemt hij de boeken die hij schreef ‘consumptieliteratuur’ en hij maakt ook duidelijk dat hij niet vindt dat ze daarom minder waard zijn dan het werk van grote auteurs als Louis-Paul Boon en Gerard van het Reve. Hij zegt ook iets over zijn concentratiekampromans: ‘Vóór 1963, toen ik voor het eerst [Auschwitz] bezocht, heb ik enkele fictieromans over concentratiekampen geschreven. Daar heb ik spijt van. Voor geen geld zal ik ze ooit opnieuw uit laten geven.’ Hij zwoer alleen nog non-fictie te schrijven. ‘Omdat er links en rechts – vooral rechts – getwijfeld werd aan de waarheid van mijn documentaire romans heb ik Het boek der kampen gemaakt. Om te bewijzen dat ik niet had gelogen, niet had overdreven.

Van Eeckhout had dus een nobel motief, maar voor zijn publiek maakte dat niet uit. De beroepslezers uit de ‘hogere’ cultuur zagen, zo blijkt, geen verschil in de soorten overdrijving en groot dan wel laag waarheidsgehalte, en de lezers van ‘consumptieliteratuur’ ook niet: zij maakten van de beide soorten boeken bestsellers. En zonder nobel motief en zonder eigen ervaring ging het ook, want ook de boeken van Van Eeckhouts Nederlandse collega Herman van der Voort werden gretig gekocht en gelezen. Het is niet gebeurd, maar als iemand Van der Voort had gevraagd waarom hij concentratiekamppulp schreef, dan had zijn antwoord kunnen zijn dat het zijn beroep was om pulp te schrijven en dat hij daar goed van kon leven. Van Eeckhout koos voor een andere motivatie.

Het is, zoals bijna alles uit deze bedrijfstak, onbekend of Van der Voort en Van Eeckhout elkaar kenden. Wel zijn er vermoedens dat ze een pseudoniem delen, dat wil zeggen: dat een van hun uitgevers het pseudoniem Esther Mardó voor beide auteurs inzette. ‘Esther Mardó’ kreeg in aanprijzende teksten op en in boeken van onder meer Henk van der Voort de identiteit mee van ‘aan de nazi’s ontsnapte joodse schrijfster’, die een authenticiteit moesten suggereren die er niet was – daarmee elk nobel motief van iemand als Van Eeckhout, die dus ook eventueel ‘Esther Mardó was, op losse schroeven zettend.

De eerste boeken van Esther Mardó verschenen rond de tijd dat ook de eerste kampromans van Van Eeckhout en Van der Voort verschenen: Tot de zonde geroepen in 1962, net als Dagboek der zonde en Kruistocht van de haat, in 1963 Vrouwenkamp. De eerstgenoemde titel, Tot de zonde geroepen, zien we in 1979 terug in een reeks van uitgeverij De Steenbok in Merelbeke die de naam ‘Grausam Kollektie’ draagt. De auteursnaam Esther Mardó wordt nu gebruikt voor boeken met titels als Joden van Lodz, De vlam van de wraak, Martelaars van Treblinka en Soldaten in nylon. En ook op het omslag van het boek dat aan het begin van dit artikel aan de orde komt: Blitzmadel. Broek uit voor de fuhrer. Dat op de titelpagina ‘Sam Sibulski’ als auteur wordt genoemd zegt niet alleen iets over de slordigheid waarmee deze boeken werden gemaakt, maar ook over de bedoelingen en de doelgroep van de uitgevers. De initialen van Sam Sibulski waren niet moeilijk mis te verstaan, al helemaal niet omdat ook het ‘logo’ van de reeks bestond bestond de beruchtste afkorting uit de geschiedenis van het nationaalsocialisme. Blitzmadel is de herdruk van Blitzmädel uit 1962, toen nog met umlaut, en dat was een boek uit ca. 1962 van Inge Liebkraft, een pseudoniem van Ludo van Eeckhout. De tot het eind van zijn leven overtuigde communist had er blijkbaar geen moeite mee dat een van zijn boeken voorzien van een SS-rune verscheen. Toen hij in 1984 verklaarde dat hij dit soort boeken niet zou laten herdrukken was Blitzmadel al lang en breed verschenen.

Was de pulp uit de jaren zestig nog een fenomeen dat een relatie leek te hebben met een historische werkelijkheid, met de ‘Grausam Kollektie’ van twintig jaar later en alles wat daarna komt (gaat u maar eens op zoek naar de ‘Hessa’-strips) lijkt die relatie verdwenen. De omslag die hier plaatsvond komt overeen met de stroming van ‘nazisploitation’-films die na Il Portiere di notte gemaakt werden. In de tweede helft van de jaren zeventig verschenen, vooral in Italië en Frankrijk, rolprenten met titels als La Bestia in Calore,  L’ultima orgia del III Reich en Train spécial pour SS, die allemaal een andere intentie hadden dan de film van Liliana Caviani.

Fenomenen als dit zijn intussen onderwerp geworden van wetenschappelijk onderzoek. Auteurs als Ludo van Eeckhout en Herman van der Voort, en zeker hun nog steeds onvoldoende geïnventariseerde en bestudeerde erotische productie, verdienen dat zeker ook.

Literatuur

Herman Brinkman, ‘Zevenentwintig schrijvers op één typemachine’. In: id. e.a. (red.), Helden bestaan! Opstellen voor Herman Pleij bij zijn afscheid als hoogleraar Historische Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Amsterdam 2008, p. 250-257. [over Herman van der Voort, met bronnen]

Ludo van Eck [= Ludo van Eeckhout], ‘Bedenkingen en ervaringen van een pulpauteur’. In: Dietsche Warande & Belfort. Tijdschrift voor letterkunde en geestesleven, 129 (1984), afl. 4, p. 264-270.

Sara Buttsworth, Maartje Abbenhuis (red.), Monsters in The Mirror. Representations of Nazism in Post-War Popular Culture. Santa Barbara 2010.

Daniel H. Magilow, Elizabeth Bridges, Kristin T. Vander Lugt (red.), Nazisploitation! The Nazi Image in Low-Brow Cinema and Culture. New York 2011.

https://nl.wikipedia.org/wiki/Nazisploitation [in februari 2022 toegevoegd]

Jan Gielkens, ‘Van vagevuur naar hel. Hoe een literaire roman als pulp eindigde’. In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. Jaargang 25. Nijmegen/Leiden: Vantilt/Nederlandse Boekhistorische Vereniging, 2018, p. 184-191; ook op https://www.dbnl.org/tekst/_jaa008201801_01/_jaa008201801_01_0017.php

Met dank aan Herman Brinkman, uit wiens collectie de afbeeldingen afkomstig zijn.

Oorspronkelijk verschenen in Armada. Tijdschrift voor wereldliteratuur, afl. 69 (winter 2012), p. 95-101, hier licht redactioneel bewerkt. Ten opzichte van de oorspronkelijke publicatie is één afbeelding toegevoegd: die van Vrouwenkamp van Esther Mardó, afkomstig van de veilingwebsite Catawiki.