zaterdag 26 maart 2022

Leuke klussen (2)


Ongeveer de helft van mijn wetenschappelijke carrière ben ik een ‘Hiwi’ geweest, en dat is een Duitse afkorting voor een al even Duitse ‘Hilfswissenschaftler’. In 1978 solliciteerde ik als gesjeesde student Duits na een periode van veel nietsdoen en incidenteel vertaalwerk op een baan als assistent van het ‘Kabinet Duitsland’ van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Ze vroegen iemand met een goede kennis van het Duits, redactionele vaardigheden en nog andere talenten, en natuurlijk werd ik aangenomen. De kabinetten op het IISG deden toen nog zo ongeveer alles wat er op een wetenschappelijk instituut met een grote gespecialiseerde bibliotheek en veel raadpleegbare archiefcollecties te doen was: ze adviseerden bezoekers, beantwoordden vragen om informatie die per post binnenkwamen, ze ordenden archieven en deden aan onderzoek, dat laatste vooral ten behoeve van wetenschappelijke bronnenpublicaties op het gebied van de geschiedenis van de arbeidersbeweging, een specialisme waarmee het IISG, opgericht in 1935, wereldwijde faam had verworven.

Om me in te werken legden mijn leidinggevenden een klein Duitstalig archiefje op mijn bureau met het verzoek dat netjes te ordenen en te beschrijven, en dat verzoek ging gepaard met een vel voorbeelden waarmee ik het Duitse ‘Kurrentschrift’, in de wandeling ‘Sütterlin’ genoemd, kon leren ontcijferen. Het bleek me goed af te gaan. Andere taken waren het uittikken van brieven van de afdeling, netjes met carbonpapier en een paar doorslagen, verder het vertalen in het Duits van brieven van andere afdelingen, ik werd de bibliotheek en het archief in gestuurd om dingen op te zoeken, te kopiëren, etc.
Het werk aan de edities gebeurde altijd tussendoor, en daarom waren het ook bijna zonder uitzondering langlopende projecten. Zo was er bij voorbeeld het project ‘
Wilhelm Liebknecht. Briefwechsel mit deutschen Sozialdemokraten’, waarvan deel 1, ruim 900 pagina’s dik gevuld met brieven van 1862 tot 1878, in 1973 was verschenen. Een jaar later overleed de bezorger ervan, Georg Eckert. Mijn kabinetschef Götz Langkau had de klus overgenomen, die in 1988, met allerlei assisterende activiteiten van mijn collega Ursula Balzer en mij, leidde tot deel 2, weer ruim 900 dik en nu met brieven van 1878 tot 1884 (bij Campus Verlag, Frankfurt am Main/New York). De vooraanstaande sociaaldemocratische leider Wilhelm Liebknecht, geboren in 1826, overleed in 1900. Er was dus nog een deel te gaan, maar dat verscheen nooit. Niet omdat de makers van deel 2 overleden, want ze zijn er allemaal nog, maar omdat de wetenschappelijke belangstelling voor dit soort uitgaven drastisch verminderde.
Toch verscheen er nog het een en ander op dit gebied, zoals de Erinnerungen van de Duitse sociaaldemocraat Wilhelm Dittmann (1874-1954). Het manuscript van deze memoires werd al meteen na 1945 gezien als een document dat moest worden uitgegeven als belangrijke bron voor de geschiedenis van de Duitse sociaaldemocratie in de eerste helft van de twintigste eeuw en vooral van de Duitse Novemberrevolutie in 1918, waarin Dittmann als linkse sociaaldemocraat een belangrijke rol vervulde. Diverse pogingen om het manuscript uit te geven liepen spaak na het afhaken van enkele successievelijke bezorgers. In 1980 nam mijn andere kabinetschef Jürgen Rojahn de klus over, ook tussen de bedrijven door, zodat het toch nog vijftien jaar duurde voordat de kloeke editie – 3 delen met in totaal ruim 1900 pagina’s – verscheen, opnieuw bij Campus Verlag.

Mijn bijdrage aan de editie was de samenstelling van het personenregister, waarvoor ik de geboorte- en sterfjaren en bondige biografische informatie van de ongeveer 1500 handelende personen uit de memoires moest opzoeken. We bevinden ons in de eerste helft van de jaren 1990, en toen zochten we nog alles op in voorwerpen van papier. Daar had en heeft het IISG er veel van, en met biografische lexica en andere naslagwerken, partij-almanakken uit Duitsland en andere landen en wat er verder nog aan informatiesystemen was, kwam ik een heel eind. Ik heb altijd één naam onthouden die langdurige opzoekproblemen veroorzaakte, een mooie naam, die je gemakkelijk onthoudt: Archibald Fenner Brockway, een linkse socialist die actief was in de Britse Independent Labour Party. De sport van het zoeken van levensdata is zowel geboorte- als sterfjaar te vinden, als tenminste redelijkerwijs kan worden aangenomen dat iemand overleden is. Brockway was, dat wist ik, in 1888 geboren, en dan begin je, om zijn sterfjaar te vinden, ergens in jaren zestig, zeventig te zoeken. Maar het lukte  maar niet, om hem dood te krijgen. Pas in een almanak of iets dergelijks uit 1990 of daaromtrent vond ik het bericht over zijn dood, en ik concludeerde, zie ik nu ik het register er weer heb bijgehaald, dat hij in 1989 was overleden, honderd jaar oud of een beetje meer.

Tegenwoordig is eigenlijk iedereen te vinden, en Archibald Fenner Brockway heeft dan ook een lemma in elf talen op Wikipedia. Daar zie ik, en ik veronderstel maar dat dat klopt, dat zijn geboortedatum 1 november 1888 is en zijn sterfdatum 28 april 1988. Hij is dus geen honderd geworden, zoals ik de – weinige – lezers van de memoires wilde wijsmaken, maar slechts 99. Archibald Fenner Brockway komt overigens één keer voor in de editie van de memoires van Dittmann, en nog niet eens in de tekst zelf maar in een voetnoot van de bezorger. Ik ben er nog steeds erg tevreden over dat ik desondanks zo veel moeite heb gestoken in het vinden van zijn sterfjaar, ook was dat dan het verkeerde.

Archibald Fenner Brockway

zondag 20 maart 2022

Leuke klussen (aflevering 1)

In de tweede helft van de jaren 1990 kreeg ik een leuke klus op het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. Mijn taak was het om biografische en bibliografische gegevens te zoeken over de Duitse econoom August Sartorius von Waltershausen (1852-1938), een conservatieve wetenschapper die in de jaren 1880 een reis door de Verenigde Staten had gemaakt en daar de arbeidersbeweging had bestudeerd. Hij schreef er verhelderende artikelen over in Duitse wetenschappelijke tijdschriften, en die verdienden een uitgave in het Engels, vonden een paar deskundigen: de Amerikaanse Yale-coryfee David Montgomery (1927-2011) en Marcel van der Linden, een van mijn vele bazen op het IISG.

Over Sartorius von Waltershausen was niet al te veel biografisch materiaal voorhanden. Necrologieën bijvoorbeeld ontbraken, want hij was bij zijn overlijden in 1938 ten eerste al deels vergeten en hij had zich bovendien, na aanvankelijke sympathieën, van het nationaalsocialisme afgekeerd. Ik moest dus op zoek, op de traditionele manier – het internet was moeilijk te gebruiken want het bestond nog niet. Ik ging aan de slag in de relevante tijdschriften waarin Sartorius zeker of eventueel had gepubliceerd, ik raadpleegde bibliografieën en catalogi in binnen- en buitenland, die laatste gewoon door brieven (en een enkele prille e-mail) te schrijven en te vragen wat ze zoal hadden. Dat leverde een mooie lijst op, die in gedrukte vorm twaalf pagina’s zou omvatten. Wat zou een digitale zoektocht nu aan extra titels opleveren? Ik ga het niet uitproberen.

Er bleek ook een archief-Sartorius von Waltershausen te bestaan, en wel een familiecollectie rond de zoon van de econoom, Hermann (1882-1954), een componist, dirigent en muziekwetenschapper die zich Hermann Wolfgang von Waltershausen noemde. Hij had een voor zijn beroep verrassende handicap: hij miste al sinds zijn kinderjaren vanwege een ziekte een arm en een been, allebei aan de rechterkant. Het aan hem gewijde Wikipedia-lemma meldt dat hij ‘sich mit der linken Hand eine Klaviertechnik [erarbeitete], die es ihm unter Zuhilfenahme des Pedals ermöglichte, das Fehlen der rechten Hand nahezu auszugleichen.’ Knap. Het Waltershausen-archief werd bewaard in het door de componist zelf opgerichte Waltershausen-Seminar in München en Marcel van der Linden en ik konden het daar gaan raadplegen. We mochten het relevante materiaal zelfs meenemen naar ons hotel om het daar te bestuderen. Een van de belangrijke ontdekkingen in dat archief was een dik manuscript van Sartorius von Waltershausen met aantekeningen over zijn Amerikaanse reis. Het probleem was alleen: het manuscript hield midden in een zin op. Waar de rest was, was niet bekend.

Na München reisde ik alleen door, naar Tübingen, waar een nazaat van Sartorius woonde. Er kwamen allerlei leuke archiefstukken op tafel, en tot mijn grote verrassing ook de andere helft van het Münchense verslag van de Amerikaanse reis. Blijkbaar had er ooit een verdeling in familiekring plaatsgevonden. De twee helften zouden later in microfilmvorm worden herenigd en voor de wetenschap beschikbaar komen.

En er kwam dus een boek. Het verscheen – in 1998 – niet zo maar ergens, maar bij de eerbiedwaardige, want in 1534 opgerichte Cambridge University Press. Ik heb geen idee of het boek goede recensies kreeg, want ik vertrok niet al te lang na 1998 bij het IISG en daar gooiden ze mijn contactgegevens in de prullenbak. Ik kreeg er dan ook geen melding van dat het Sartorius-boek in 2006 werd herdrukt. D.w.z.: er werd een print-on-demand-versie in paperbackvorm van gemaakt. Dat die herdruk ooit was gemaakt ontdekte ik bij toeval een paar weken geleden. En toen heb ik dat boek dus maar besteld, zestien jaar na dato.


donderdag 10 maart 2022

De bronnen van het verzet

Ik probeerde hem uit mijn systeem te verwijderen de laatste tijd, Jef Last, over wie Rudi Wester in 2021 een uiterst beroerde biografie publiceerde, die, meen ik me te herinneren, Het verraad van Jef Last heet. Ik wijdde er een paar blogstukken aan. In het boek is geen enkel citaat correct, de meest elementaire bronvermelding ontbreekt en er wordt door de biografe veel onzin verkocht. Maar nu zijn ze weer in het nieuws, Jef en Rudi, want Jef krijgt een verzetsonderscheiding, 50 jaar na zijn dood. Op Tzum.info lees ik in een persbericht van uitgeverij Prometheus dat ik niet op de website van die club kan vinden: ‘Na maanden voorwerk door Rudi Wester en Monique Hekman-Landwier, werkzaam bij de Koninklijke Landmacht, is er onlangs eerherstel voor het verzetswerk van Jef Last en voor zijn werk als stafofficier bij de Binnenlandse Strijdkrachten in Ommen gekomen: hij krijgt postuum het Draaginsigne van de Binnenlandse Strijdkrachten. Het herinneringsinsigne is ingesteld door prins Bernhard, toen deze in september 1944 opperbevelhebber werd van de Binnenlandse Strijdkrachten. Hij schreef ook de oorkonde. Het insigne wordt zelden meer uitgereikt. De aanvraag is goedgekeurd door de Dienst van het Koninklijk Huis. Binnenkort wordt het Draaginsigne officieel overgedragen aan de kleinkinderen van Jef Last.’

Dat is een interessante tekst. Belangrijk is het woord ‘eerherstel’. Want waarom moet de eer van Jef Last hersteld worden? Ik hoop dat dat uit die ‘maanden voorwerk’ van Wester en die mevrouw van de Koninklijke Landmacht zal blijken. De vraag is natuurlijk waarom er ‘maanden voorwerk’ nodig was voordat deze onderscheiding kon worden uitgereikt. Als je namelijk op de website onderscheidingen.nl kijkt, lees je dit: ‘Na de oorlog is op persoonlijk initiatief van Prins Bernhard een herinneringsinsigne ingesteld welke[!] aan alle leden van de Binnenlandse Strijdkrachten is verstrekt.’ Is verstrekt. Last had dat ding dus al lang moeten hebben. Als hij het per vergissing  niet heeft gekregen, kan hij het nu alsnog postuum krijgen, met excuses aan de kleinkinderen voor de vergissing. Dus: waarom eerherstel?

Voorwaarde is natuurlijk wel dat Last echt lid van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS) was, een organisatie die niet alleen vanwege die beroerde afkorting een slechte naam had. Wat schrijft Rudi Wester, na 35 jaar voorwerk, over deze periode in haar biografie? Ze begint met de mededeling dat Last zelf in zijn memoires schrijft dat hij vlak na Dolle Dinsdag, 5 september 1944, naar Ommen ging, waar zijn vrouw Ida verbleef. Maar dat gelooft zelfs Wester niet. Het eerstvolgende spoor in de goede richting is, dat Last ‘als een van de laatsten die per fiets de IJsselbrug konden oversteken’. De bron voor dit citaat is wel heel erg solide (maar niet heus): ‘Gesprek met mevrouw Kappelhof, dochter van Koos Dijkhuis bij wie Jef Last regelmatig in Rijswijk onderdook’. Met de IJsselbrug is die van Zwolle bedoeld, neem ik aan, die op 14 april 1945 door de Duitsers werd opgeblazen, drie dagen na 11 april, de dag van de bevrijding van Ommen.

Een verder niet nader in een bron verantwoord document van de Centrale Inlichtingendienst noemt Last volgens Wester ‘stafofficier van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten’, maar voor eventuele heldendaden van de stafofficier is ze weer op de volstrekt onbetrouwbare memoires aangewezen, die een ‘kleine veldslag’ bij ‘boerderij De Vosseboer’ memoreert. Die veldslag komt ook voor in een goed toegankelijke en ook door haar – maar niet hier – vermelde bron waaruit Wester informatie had kunnen halen, een boekje namelijk dat Last zelf samenstelde: Aan de bronnen van het verzet. De strijd der gemeente Ommen tegen de duitse overheersing 1940-1945, verschenen bij G.W. Brueghel in Amsterdam. Niet in 1945, zoals Wester en andere bronnen geven, maar in 1946, zo leren de signalementen en recensies ervan in de kranten van die tijd. Ik raadpleegde het boek op delpher.nl en verbaas me erover dat Wester daar niet meer verhalen uit overschreef (ook al zou dat dan incorrect gebeurd zijn). Ze zegt alleen dat het boek ‘origineel vormgegeven’ en ‘gedenkwaardig’ is.

Wat Wester dan weer wel opschrijft is een door Last zelf opgeschreven verhaal over een door hem doodgeschoten Duitser waar geen enkel bewijs voor gevonden is, en een nog vager verhaal over ‘geheimzinnige telefoontjes die Henk Meeuwis, een trouw verzamelaar van al het werk van Jef Last, in 1987 kreeg van een onbekende, die hem sommeerde zich in verbinding te stellen met dr. Loe de Jong omdat die meer zou weten over een belangrijke gebeurtenis ten noorden van Emmen in 1944, waarbij Jef Last was betrokken’. Emmen, Ommen. ‘Speurwerk’ van Wester in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog leverde niets op.

De websites van de Kanselarij der Nederlandse Orden en de Dienst van het Koninklijk Huis vertellen me niets over het geval-Last of zelfs over de onderscheiding die hij nu blijkt te krijgen. Ik ga het daar ook niet vragen, want zo boeiend is een koninklijke onderscheiding ook niet. Maar waarom er ‘eerherstel’ nodig was, dat zou ik eigenlijk wel willen weten.