zondag 6 december 2020

 

Vliegende Hollander (8): Eén grote ramp

De luchtvaartpionier in mijn schoonfamilie, Co van Tijen (1897-1958), dat wil zeggen: zijn personage in de serie Vliegende Hollanders, is nu in drie afleveringen in beeld geweest, en in totaal heeft die arme Eelco Smits, de acteur die Oom Co uitbeeldt, een zin of acht gezegd. Het zou natuurlijk kunnen dat aflevering 8, de laatste, nog een heldenrol in petto heeft voor Oom Co. Omdat de serie intussen met de historische werkelijkheid nauwelijks nog iets te maken heeft, waag ik me niet aan voorspellingen. Ik zie bij de informatie over deze aflevering 8 op IMDB.com dat Hermann Göring weer meedoet, en dat hij dan wordt gespeeld door een Duitse acteur, zodat hij waarschijnlijk niet Duits praat met een Nederlands accent, zoals de jongere Göring uit aflevering 1.

Wat zou Eelco Smits hebben gedaan om zich op zijn acht zinnen in de rol van Oom Co voor te bereiden? Ik geloof niet dat hij bij familieleden langs is geweest. Er zijn nog een paar achternichten die iets zouden kunnen vertellen, maar die desondanks niet veel kunnen vertellen, want Oom Co was een tamelijk gesloten boek. Zijn luchtvaart- en andere beroepsactiviteiten zijn wat de uiterlijke feitelijkheden betreft wel te volgen, maar er heeft, volgens mij, nog nooit iemand een goede duik in de archieven genomen om zijn leven goed in kaart te brengen. Mijn schoonvader, getrouwd met een nichtje van Oom Co, vertelde ooit de anekdote dat de Fokker-directeur graag door zijn fabriek liep en deze en gene aansprak om te vragen wat precies zijn taak was; en als die persoon die vraag niet goed kon beantwoorden, kon hij vertrekken. Dat beeld van een strenge werkgever krijgen we in elk geval niet als we het timide mannetje met zijn acht zinnen uit de serie zien.

Aflevering 7 van Vliegende Hollanders was getiteld ‘De rampweek’, want gewijd aan de – historisch echt gebeurde – drie ongelukken met KLM-toestellen tussen 14 en 20 juli 1935. Maar de makers van Vliegende Hollanders vonden dat niet erg genoeg: ze verzonnen er een ramp bij. En niet zomaar een: zoon Jan van Albert Plesman stortte zogenaamd neer en kwam om. Reden voor Plesman om korte tijd later met zijn secretaresse – die nog NSB-lid is ook – te gaan rampetampen. Dat is nogal wrang, dat verzinsel van die dood van Jan, want in werkelijkheid werd hij in 1944 als RAF-piloot boven Frankrijk door de Duitsers neergehaald; hij werd postuum voor zijn dienst voor het vaderland onderscheiden. En dan laten ze in de serie Jan ook nog eens grote moeite hebben met die NSB-juf van zijn vader. Laten die makers van Vliegende Hollanders maar eens uitleggen wat ze hiermee bedoelen.

Het is vreemd dat de makers van de Vliegende Hollanders denken dat de wederwaardigheden van Fokker en Plesman niet spannend genoeg zijn om drama mee te maken. In eerdere aflevering antedateerden ze al een vliegramp om de zelfmoord van Fokkers vrouw Violet aan te kleden – nergens voor nodig. En nu een verzonnen ramp en een Hijgende Hollander. Ik kijk reikhalzend uit naar vanavond: zouden onze twee nationale helden dan eindelijk vriendschap sluiten en samen verhinderen dat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt? Fokker blijkt namelijk niet echt in 1939 te zijn overleden. En wist u dat de twee heren later samen de Efteling hebben opgericht? Fokker heeft het Vliegend Tapijt ontworpen.



zondag 22 november 2020

 

Vliegende Hollander (7): Waar of niet waar

De luchtvaartpionier in mijn schoonfamilie, Co van Tijen (1897-1958), maakte afgelopen zondag 15 november 2020 zijn opwachting in aflevering 5 van de televisieserie Vliegende Hollanders. Tenminste: voor degenen die braaf elke zondagavond voor de tv gaan zitten kijken; de vooruitkijkers hadden hem allang gezien – ook goed. Oom Co was maar een paar keer even in beeld. Zo werd hij aan iemand voorgesteld met naam en functie en ook rolde hij al vechtend met de Fokker-ingenieur Reinhold Platz over de werkvloer. Qua uiterlijk zit het wel goed: Co van Tijen was een niet al te grote man met gepommadeerd haar, en zo hebben ze acteur Eelco Smits ook uitgedost.

Het probleem met deze vechtscène: in werkelijkheid heeft ze nooit plaatsgevonden. Platz werd per 1 april 1931 ontslagen, van Tijen ging in het najaar van 1934 als adjunct-directeur bij Fokker aan de slag. Deze beide feiten lees ik in Marc Dierikx’ biografie Anthony Fokker. Een vervlogen leven (2014), en dan kan ik met een gerust hart aannemen dat dat klopt. Het is duidelijk wat de makers van de Vliegende Hollanders beogen: compact vertellen wat er in werkelijkheid ook aan de hand was: de Fokker-vliegtuigen, onder andere ontworpen door Spatz, liepen technisch achter op de concurrentie, en dat moest veranderen; Van Tijen werd aangetrokken om de Fokker-fabriek te moderniseren.

Uit De Groene Amsterdammer van 30 oktober 1937

Ik heb niets tegen dat soort ingrepen in de feiten, als ze een hoger doel dienen. Met veel plezier kijk ik naar The Crown, waar dat aan de lopende band gebeurt. Maar daar, heb ik de indruk, wordt er toch behoedzamer en verstandiger een verhaal geconstrueerd dat zowel verzonnen als ook echt gebeurd is. En dan in een historische aankleding die weergaloos is; de manier waarop in aflevering 2 van The Crown wordt ingezoemd op de belknop waarmee Elizabeth II aan haar lakeien duidelijk maakt dat de verse premier Thatcher de koninklijke vertrekken mag betreden wil ons vertellen: kijk, wij weten hoe die bel er uitziet, en als we het niet weten, geloven jullie het toch.

In de Vliegende Hollanders zitten wel meer historische feiten die wat ruw met elkaar in verband worden gebracht. In aflevering 4 pleegt Fokkers vrouw Violet Austman zelfmoord door in New York uit het raam te springen. Ze is dan net van een verblijf in een sanatorium op het platteland teruggekeerd. Daar zat ze wegens ‘nerveuze spanningen’, veroorzaakt door de algemene verwaarlozing door Fokker. De directe aanleiding volgens de Vliegende Hollanders is dat Fokker wil slapen in plaats van praten omdat net iets ergs is gebeurd: een van zijn vliegtuigen is net in Kansas neergestort met een beroemde football-coach als een van de dodelijke slachtoffers – en dat is slecht voor de naam van het bedrijf. Maar: die crash met Knute Rockne aan boord vond plaats op 31 maart 1931, en Violet was op 8 februari 1929 gesprongen. Ik vind het maar niks, dat klonteren op die manier.

Dit en andere gevallen komen vast nog wel eens terecht in een van mijn favoriete onderdelen van filmwebsite IMDB: de ‘goofs’. Daar zijn de feitencheckers aan het werk, die in de gaten houden of de petten van politieagenten in een film die zich in 1947 in Missouri afspeelt ook echt in 1947 in Missouri bij het politie-uniform hoorden. Dit verzin ik nu, maar sinds een paar dagen, kort na de première van The Queen’s Gambit, staan bij de goofs daar prachtige opmerkingen als deze: ‘Much of the music played on the piano by the stepmother is by French composer Erik Satie. Although Satie had died in the 1920s, his music went into obscurity until it was rediscovered in the mid-1960s. It is highly unlikely that the character would have been able to find his music in a Kentucky music store in the 1950s.’ En uiteraard kijken er ook mensen kritisch naar het schaken: ‘Algebraic chess notation (i.e. a1-h8), which appears frequently throughout the series, was extremely rare in the 1960s. It did not become the official chess nomenclature until 20 years later. At the time, descriptive notation (e.g. P-K4, N-KB3) was by far the predominant notation.

Filmmakers moeten er altijd voor zorgen dat er geen goofs in hun film zitten, want er zijn altijd mensen als ik.

zaterdag 14 november 2020

Vliegende Hollander (6): Boven Duitsland op 1 mei 1933

De luchtvaartpionier in mijn schoonfamilie, Co van Tijen (1897-1958), ging in 1932 in opdracht van het Syndicaat voor Luchtschipverkeer met Nederlandsch-Indië naar het Duitse Friedrichshafen (aan het Bodenmeer), waar sinds 1898 de Luftschiffbau Zeppelin was gevestigd. Van Tijen moest de mogelijkheden van de luchtscheepvaart in kaart brengen en hij deed dat door bemanningslid te worden en in totaal 74 vaarten met de Graf Zeppelin LZ 127 te maken. Hij was in totaal 2666 uur in de lucht en legde een afstand af van 272.000 kilometer. ‘Van die reizen volbracht ik er: 3 aan het koersroer, 16 aan het hoogteroer [en] 40 bij de navigatie’, schreef hij in een verslag aan zijn Nederlandse opdrachtgever eind 1933. Een kopie van het verslag bevindt zich in het familiearchief, net als de gedrukte versie van een lezing waarin hij een jaar eerder over zijn ervaringen vertelde. Vierentwintig tochten gingen over de Atlantische Oceaan.

Een van de 74 vaarten vond plaats op 1 mei 1933 boven Duitsland, op 1 Mei 1933 eigenlijk, Mei met een hoofdletter, want ook de Duitse nationaalsocialisten, die net een paar maanden aan de macht waren, vierden de Dag van de Arbeid. Vanwege de feestdag was er een ‘Deutschlandfahrt’, en oom Co was aan boord. Ik weet niet of deze tocht al een propagandavaart was, zoals later zou gebeuren met de Zeppelins – ik ga het wel eens uitzoeken. De paar stukken in het familiearchief zeggen er niets over. De briefkaart die Co van Tijen op 1 mei 1933 vanuit de Graaf Zeppelin aan zijn broer Remmert in Den Haag stuurde draagt er in elk geval nog geen sporen van. Geen postzegels met de nieuwe leider, geen hakenkruizen. Wel speciale stempels.


Het handschrift van Oom Co is, zoals altijd, moeilijk te lezen: ‘Een groet van de “Deutschlandfahrt”. Je hebt dan meteen de postzegels. Gisteravond 12 u. opgestegen, toch altijd weer fascinerend, vooral ’s nachts. Momenteel zitten wij in de wolken ergens boven Dortmund, wij hebben een flauw zonnetje, onder is ’t mist. Ze treffen het niet met hun feest. Ik hoop, dat wij wat van Bremen en Hamburg zien, de rest komt er niet zooveel op aan. 30 passagiers a[an] b[oord]. Joost weet waar ze geslapen hebben. Ik wel, niet![?]’ Interessant is dat ‘hun’ in ‘[z]e treffen het niet met hun feest’. Het was niet het feest van Oom Co, want hij was geen socialist, maar van de nazi’s moest hij ook niets hebben. Na de Duitse bezetting van Nederland werd hij actief in het verzet, met gevangenschap in Haaren, Sachsenhausen en Buchenwald tot gevolg. Zijn broer Remmert was zijn compagnon in het verzetswerk, hij stierf in Duitse gevangenschap.

Oom Co filmde en fotografeerde tijdens zijn reizen, zoals we eerder al zagen. Twee afdrukken van foto’s die hij tijdens een van zijn Zeppelinvaarten maakte zijn in het familiearchief bewaard: een van het interieur van de LZ 127 en een van, denk ik, Zeppelin-baas Hugo Eckener die uit het raam kijkt. Op andere foto’s op het Internet draag Eckener ook vaak zo’n petje.





zaterdag 7 november 2020

Vliegende Hollander (5): In de ballon

De luchtvaartpionier in mijn schoonfamilie, Co van Tijen (1897-1958), deed ook aan ballonvaart. Dat wil zeggen: hij deed één keer mee aan een ballonwedstrijd, en niet zo maar een wedstrijd. Op 20 augustus 1935 meldde de Nieuwe Tilburgsche Courant: ‘Voor bet eerst in de geschiedenis der ballonwedstrijden om den Gordon Bennet-beker zal een ballon onder Nederlandsche vlag in dezen welhaast klassieken luchtwedstrjjd uitkomen. Voor de race van dit jaar, waarvoor de start omstreeks half September in Polen zal plaats vinden, is door de Kon. Ned. Vereeniging voor Luchtvaart ingeschreven met zijn équipe, bestaande uit ir. M. ten Bosch als balloncommandant en de heer J. E. van Tijen als hulppiloot.’ De Gordon Bennett Cup (de Tilburgse krant vergat een t) was er al sinds 1906 en bestaat nu nog steeds.

Op 15 september 1935 vertrokken Maurits ten Bosch en Co van Tijen vanuit Warschau als een van de dertien deelnemende ballonnen. Een dag eerder liet Co vanuit een deftig hotel in de Poolse hoofdstad nog iets van zich horen door middel van een brief aan zijn broer Remmert en diens vrouw Kinnie. Op de dag van het vertrek zien we op Poolse persfoto’s uit het familiearchief Oom Co (links) en Ten Bosch voorbereidingen treffen vóór hun ballon – een gehuurde Poolse ballon overigens, de Torún.

Het had ook een picknick kunnen zijn, afgezien van de apparaten op de voorgrond, waarvan er een misschien wel de barograaf was die ze kort voor het vertrek nog even hadden laten calibreren door het KNMI.

Het standaardwerk over de ballon- en luchtschaapvaart in Nederland, Lichter dan lucht, los van de aarde van Han Nabben (2011), weet te vertellen dat de start op 15 september om 16.40 uur plaatsvond. De bedoeling was om zo ver mogelijk te komen. De winnaar, een Pool, bleef bijna 58 uur in de lucht en legde 1650 kilometer af, Ten Bosch en Van Tijen hielden het 39 uur en 970 kilometer vol. Zij landden in de buurt van Bologoje in Rusland, bijna op de kilometer halverwege Moskou en het toenmalige Leningrad. Ze behaalden de zesde plaats. Het prijzengeld bedroeg 1200 złoty. Wat dat omgerekend in Hollandsche guldens betekent vermeldt het familiearchief niet.



woensdag 28 oktober 2020

Vliegende Hollander (4): Oom Co en de Zepp

De luchtvaartpionier in mijn schoonfamilie, Co van Tijen (1897-1958), deed allerlei spannende dingen toen het vliegen nog geen doodnormale zaak was. Over een paar afleveringen zal hij in de televisieserie Vliegende Hollanders een rol spelen als directeur van de Fokker-fabrieken, maar voordat hij dat werd had hij in 1930 bijvoorbeeld al de eerste zweefvlucht van enige omvang in Nederland gemaakt, hij vloog later dat jaar als eerste solo naar Nederlands-Indië, hij deed in 1935 mee aan de Gordon-Bennett-ballonrace en hij voer in de jaren dertig 74 keer als bemanningslid mee met de Graf Zeppelin LZ 127.

Een van die tochten met de Graf Zeppelin ging eind 1932 naar Zuid-Amerika, en die reis is goed gedocumenteerd, want Van Tijens reisgezel Henri Hegener deed er in de krant verslag van, in de Haagsche Courant bijvoorbeeld. Die verslagen geven soms verrassende informatie. Wanneer de Graf Zeppelin Recife in Brazilië aandoet, schrijft Hegener: ‘Vanuit den stuurgondel van de Zepp, die direct telefonisch met de stad verbonden is, werd voor ons een taxi besteld en met Colonel den Master of Sempill en Van Tijen vertrokken we City-waarts’. En dan denken wij stiekem nu nog dat je in Brazilië nergens bereik hebt. Die Master of Sempill was, vind ik op het internet, de Schotse luchtvaartpionier William Francis Forbes-Sempill, 19th Lord Sempill (1893-1965). Hegener (1894-1977) was ook een vroege vlieger, hij geldt ook als de eerste luchtvaartjournalist (hij schreef o.a. een boek over Anthony Fokker).

Oom Co vloog niet alleen graag, hij was ook een fanatiek zeiler en hield van mooie auto’s. En hij fotografeerde en filmde. Hij maakte tijdens Zeppelin-vluchten filmopnamen boven New York en andere steden overal ter wereld. Een bijzondere foto kwam tevoorschijn bij het op orde brengen van de nalatenschap van een van zijn nichtjes. Zij had een aantal interieurfoto’s van haar ouderlijk huis ingelijst, en toen we die lijst ontmantelden om de foto’s wat handiger in het familiearchief te kunnen opbergen, bleek dat ze waren opgeplakt op de achterkant van de foto van Oom Co die ik hier laat zien: de Graf Zeppelin LZ127 in Recife.


dinsdag 20 oktober 2020

 Vliegende Hollander (3)

Co van Tijen, de luchtvaartpionier in mijn aangetrouwde familie die nog een rol gaat spelen in de televisieserie Vliegende Hollanders, kwam uit een interessante familie. Hij had drie broers en een zuster. Een van die broers was Remmert, de grootvader van mijn echtgenote. Hij was een marineman, werd onderzeebootkapitein en later hydrograaf en overleed als verzetsman in Duitse gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. Een andere broer was Willem, die naam zou maken als architect. De zus, Jo, trouwde met Gerard Lugt, een vooraanstaande ingenieur bij Werkspoor in Amsterdam, en de nog niet genoemde was Henk, ook een ingenieur, die het tot directeur van de Schelde-werf in Vlissingen zou schoppen. Henk was de oudste, Co de jongste, en dat leidde in de familie tot dit verbale familieportret: ‘Henk, Jo, de jongens en Co’. Het is de werktitel voor een boek over de familie dat ik graag zou schrijven.

Co van Tijen (1897-1958) speelde vanaf eind jaren twintig op allerlei manieren een rol in de opkomende Nederlandse en ook in de internationale luchtvaart. Dezer dagen negentig jaar geleden, in het najaar van 1930, was hij bezig met een solovlucht naar Nederlands-Indië. Hij was in die tijd de reclameman van de chocoladefirma Van Houten en de reis was een reclamevlucht. Materiaal genoeg in het familiearchief en elders om daar nog eens op terug te komen. Maar er waren nog meer mensen in de familie die vlogen. Een paar neven bijvoorbeeld. Ik noemde in een vorige aflevering al Gerard Lugt jr., zoon van zus Jo van Tijen, die in 1944 als militair piloot in Nederlands-Indië verongelukte. En dat was niet het eerste vliegongeluk in de familie. Een ander neefje, Remmert van Tijen, zoon van broer Henk, de Schelde-directeur, stortte in 1939 neer en kwam om.

Deze Remmert – de naam komt al eeuwen in de familie voor – was leerling van de Rijksopleiding voor Verkeersvliegers in Amsterdam en had al een brevet voor sportvliegtuigen. Hij mocht daarom de ‘luchttaxi’s’, vierpersoons vliegtuigjes, type FK 43, gebouwd door Frits Koolhoven, besturen. Hij zou op zaterdag 10 juni 1939 een rondvlucht maken vanuit Amsterdam en stops maken in Haamstede en Vlissingen, om daarna naar Amsterdam terug te keren. Maar bij het naderen van het toenmalige Vliegpark Vlissingen ging het mis en de PH-AJK, die de naam Krekel had gekregen, stortte neer op het strand, niet ver van het ouderlijk huis van Remmert van Tijen aan de Boulevard Bankert. Twee andere inzittenden vonden de dood. Vermoedelijk, zeggen de kranten uit die tijd, was het vliegtuigje te zwaar beladen omdat er behalve drie personen ook veel bagage aan boord was. Getuige van de ramp was mijn schoonvader, een van de beste vrienden van Remmert van Tijen. Hij zou later met een nichtje van de omgekomene trouwen.



In het familiearchief-Van Tijen bevindt zich een aantal foto’s van Remmert van Tijen in en bij een vliegtuig, een zweefvliegtuig deze keer. Het internet is ook nu behulpzaam en vertelt me dat het gaat om een Grunau Baby IIa, gebouwd in 1936 door de NV Vliegtuigbouw in Deventer. Dit ‘Roenkel’ gedoopte toestel ging naar de Walcherse Zweefvliegclub in Vlissingen, waar ook deze foto’s gemaakt zullen zijn. Eind juli 1939 werd het vliegtuig bij een landing beschadigd. Er waren geen slachtoffers, behalve het toestel, want dat vloog waarschijnlijk nooit meer. De foto’s zijn nog wat nader te dateren met een ander vliegtuigongeluk. Op een van de kiekjes staat namelijk, behalve de Roenkel, een Douglas DC-2 met het vliegtuigregistratienummer PH-ALF. Die was sinds april 1936 in Nederland en was ‘Flamingo’ gedoopt. Op 28 juli 1937 zou het vliegtuig ten zuiden van Brussel neerstorten vanwege technische complicaties; alle inzittenden, 4 bemanningsleden en 11 passagiers, kwamen om het leven.




maandag 19 oktober 2020

 Vliegende Hollander (2)

Na de eerste aflevering van de luchtvaartspeelfilmserie Vliegende Hollanders op Nederland 1 gisteren zat ik met een vreemde vraag: wanneer zijn de kaasblokjes met iets met cocktailprikkers er opgespiest in zwang gekomen? In een van de scènes loopt namelijk een serveerster tijdens een feestje met een plateau met die afdeling van het worst-kaas-scenario rond. Dus: wanneer is het versierde receptiekaasblokje uitgevonden?

Ik kan het ook niet helpen: bij dit soort kostuumfilms kijk ik met één oog naar het drama en met het andere of het historisch allemaal wel een beetje klopt, historisch gezien, wat de aankleding betreft. Tijdens dat kaasfeestje van net stond bijvoorbeeld een heel gezelschap te dansen, en dan denk ik a) ze hebben van de regisseur de opdracht gekregen wild met hun armen te zwaaien en b) de regisseur realiseerde zich daarbij niet dat men in de jaren twintig anders danste dan nu.

Veel erger, onvergeeflijk eerder, is dat Hermann Göring, de latere nazi-oorlogsmisdadiger en een Beier, een Nederlands accent heeft, want hij wordt gespeeld door een Nederlandse acteur. Was het nu echt zo moeilijk een Duitse acteur hiervoor te zoeken? Als je er wel in slaagt om voor de rol van een Britse militair een Australiër te vinden? Ook Fokker praat beroerder Duits dan je zou verwachten van iemand die zeven jaar in Duitsland heeft gewoond.

Voor de rest stoorde ik me niet aan heel veel wat de aankleding betreft. Van vliegtuigen heb ik geen verstand, dus ik ga maar niet zoeken of dat allemaal klopt. Wat ik heel attent vond is dat de filmmakers de apostrofe-s in de belettering van Fokkers rondvluchtkist hebben overgenomen. Jammer is dan weer dat de auto waarin Fokker in 1919 in Duitsland rondrijdt een Noord-Hollands kenteken uit die tijd heeft. Het lijkt niet erg waarschijnlijk dat Fokker die auto helemaal uit Nederland heeft gehaald om daar in Duitsland mee rond te rijden. Maar ik laat mij graag verrassen met de feiten.

De vliegpionier uit mijn aangetrouwde familie die later in de serie nog gaat optreden, Co van Tijen, wist precies in welk merk auto hij wilde rijden: een Lancia namelijk. Er is een foto van zijn Lambda met zijn neefje Gerard Lugt erin, die ook zou gaan vliegen en die in 1944 tijdens een militaire missie vanuit Nederlands-Indië bij de Kei-eilanden door Japans afweergeschut werd neergehaald en omkwam.



Vliegende Hollander (1)

Vanavond [18 oktober 2020] begint op Nederland 1 de serie Vliegende Hollanders, over Anthony Fokker en Albert Plesman. Mijn voormalige Huygens ING-collega Marc Dierikx was de luchtvaartadviseur van deze serie, en alleen al daarom zal ik met plezier gaan kijken. Marc schreef ook het boek bij de serie (net verschenen bij Boom).

In de serie komt ook, maar dan pas in de laatste vier van de acht afleveringen, een aangetrouwde Vliegende Hollander voor, Co van Tijen, die in de serie wordt gespeeld door Eelco Smits. Co van Tijen was een broer van de grootvader van mijn echtgenote. Zij heeft hem nauwelijks gekend, want hij overleed in 1958. In het deel van het familiearchief dat hier beheerd wordt zit aardig wat materiaal over de luchtvaart- en andere activiteiten van Oom Co, die in de tweede helft van de jaren dertig tot 1941 en na de oorlog weer onderdirecteur en later directeur van de Fokker-fabrieken was. Onderbroken werd die activiteit, na het ontslag door de Duitse bezetter, door verzetswerk en Duitse gevangenschap.

In het archief zijn ook foto’s van Oom Co in familiekring bewaard, deze bijvoorbeeld:

donderdag 15 oktober 2020

40 jaar geleden

Veertig jaar geleden rond deze tijd was net mijn eerste vertaling bij een ‘echte’ uitgeverij op de markt gekomen. Er waren, in 1979 en 1980, al twee uitgaven met vertaalde poëzie verschenen, maar dat was bij onze eigen marginale uitgeverij Journal, opgericht door Ton Naaijkens en mij. In het najaar van 1980 begon het grote werk, en het was meteen een boek van Günter Grass. Kopfgeburten oder Die Deutschen sterben aus heette het, en het was een snel geschreven pamflet in verband met de Duitse Bondsdagverkiezingen van 5 oktober 1980. Daarin stonden de sociaaldemocraat Helmut Schmidt, die al sinds 1974 bondskanselier was, en de omstreden Beierse christendemocraat Franz Josef Strauß tegenover elkaar. De christendemocraten kregen de meeste stemmen, maar de sociaaldemocraten konden verder regeren omdat ze een coalitie bleven vormen met de liberalen.

Ter ondersteuning van de sociaaldemocraten en vooral tegen Strauß schreef Grass in korte tijd een boek dat, zoals altijd, een mengeling was van fictie en non-fictie, en het ging, zoals altijd, over heel veel: over overbevolking, over het wel of niet krijgen van kinderen, over de Club van Rome, over politiek. Grass’ boek verscheen in Duitsland, uiteraard, op tijd om een rol te spelen in de Duitse verkiezingsstrijd, maar om een Nederlandse vertaling op tijd klaar te hebben was haast geboden. Meulenhoff gaf elk boek van Grass uit, ze deden dat al vanaf het begin. De vaste Grass-vertaler van dat moment, Peter Kaaij, was bezig met wat in 1981 De bot zou worden en kon geen tijd vrijmaken, en daarom kregen drie jonge honden van Wout Tieges, die dierbare en veel te jong overleden redacteur van uitgeverij Meulenhoff, het verzoek om Kopfgeburten binnen een paar weken te vertalen. Die drie tamelijk onbeschreven bladen waren Ton Naaijkens, Hans van Megen en ik. Alleen Hans had al eens een boek voor een grote uitgeverij vertaald. Maar die boekjes in eigen beheer waren blijkbaar goede visitekaartjes.

Druk 1 links, druk 2 rechts (of andersom)
We kregen, als ik me niet vergis, een maand om de klus te klaren. Het boek telt negen hoofdstukken, we verdeelden ze onder elkaar en gingen aan de slag. Daarna werd er, in een of meerdere sessies samen met Wout Tieges, een eenheid van gesmeed. Ik kan me niet meer herinneren of we het lang over de vertaling van de titel hebben gehad, maar in het Nederlands is het meervoud van het eerste woord enkelvoud geworden: Kopgeboorte of De Duitsers sterven uit. Grass’ Kopfgeburten zijn de twee hoofdpersonen van het boek, een echtpaar op reis door Azië, en omdat zo’n woord bij Grass een ander woord is voor ‘fictie’, is Kopgeboorte, enkelvoud, ook goed. Zo leg ik het nu uit.

Het boek verscheen, zie ik ergens gedrukt staan, in augustus 1980. Ik heb vast nog ergens recensies bewaard, maar geen zin om te gaan zoeken. In delpher.nl vind ik een recensie van Hans Ester in Trouw. De kop ervan, ‘Met Grass jammerend de jaren tachtig binnen’, doet het ergste vrezen, en misschien voelden de kersverse vertalers dat in 1980 ook, maar het bleek een welwillende recensie, die op het eind verwijst naar de humor bij Grass, een aspect van zijn werk dat wel eens vergeten wordt. Een andere recensie doe ik uit mijn hoofd. Gerrit Bussink vond het in De Groene Amsterdammer allemaal maar niks, en dat had, geloof ik, te maken met het feit dat je in die tijd als linkse rakker een rechtse sociaaldemocraat als Grass moest wantrouwen. Bussink voorspelde dat het boek binnen de kortste keren bij De Slegte zou belanden. Maar dat gebeurde niet: er kwam een tweede druk, in november 1980. En dat was toch een prettige bijkomstigheid voor een vertaaldebuut.

Was het een goede vertaling? Laat ik voor mezelf spreken: in 1990 vertaalde ik, nu alleen, Grass’ essaybundel over de Duitse eenwording: Lastenausgleich. Wider das dumpfe Einheitsgebot. Hoe boek bevatte ook een van de hoofdstukken uit Kopfgeburten, en daarom herzag ik dat ene hoofdstuk, dat toevallig een van de door mij vertaalde was. Er moest wel het een en ander op de schop (de wereld was tien jaar verder en de vertaler ook), maar heel beroerd was het toch niet – meen ik me te herinneren. Het eindproduct van die vertaling heette: Schuldenlast. Over de Duitse eenheid. Dat boek kende geen tweede druk. Helaas.

donderdag 8 oktober 2020

Over machthebbers die naar adem happen

Donald Trump staat naar adem te happen terwijl hij doet alsof hij met de hulp van God genezen is van Covid-19. Lang geleden, in 1984, zag ik al eens een geestverwant van Trump, de Sovjetrussische partijleider Konstantin Tsjernenko, op de televisie naar adem happen.

In september 1984 maakte ik met een collega van het IISG een archiefreis naar Moskou om daar het archief van de Duitse sociaaldemocraat Wilhelm Liebknecht (1826-1900) te raadplegen. We zaten twee weken in het toen al aftakelende National vlak bij het Rode Plein, een intussen in de oude Jugendstil-luister hersteld luxe-hotel, in 1984 ook al duur, maar de keuze aan acceptabele hotels was indertijd wat beperkter.

Tsjernenko, die zowat zijn hele leven partijfunctionaris was geweest, was in februari 1984 op de partijleiderstroon gezet, hij was toen al ernstig ziek vanwege longemfyseem en aanverwante zaken. Hij rookte vermoedelijk ook zowat zijn hele leven. In februari 1985 zou hij overlijden, 73 jaar oud, om te worden opgevolgd door iemand die de Sovjet-Unie ingrijpend zou veranderen: Michail Gorbatsjov.

De hotelkamer was uitgerust met een radio en een televisietoestel. De radio had twee knoppen: een om aan en uit te zetten en een voor het volume. Ik meen me te herinneren dat hij het niet deed. Maar de televisie wel. Die had drie of misschien wel meer knoppen, want er waren – weer: meen ik me te herinneren – een paar zenders, die allemaal op gezette tijden de partijleider aan het woord lieten. Afgewisseld met lange reportages over, bijvoorbeeld, de houtkap in Karelië en een volksdanswedstrijd in Moldavië.

Het interessante was dat die items met Tsjernenko nogal onrustig waren: de man zwiepte heen en weer door het beeld, en dat kwam, zo werd verteld (maar niet op tv natuurlijk), omdat vanwege zijn ademnood alle zinnen apart moesten worden opgenomen. En de cameramensen, ook dat gerucht ging, filmden al die zinnen met een ondermijnende bedoeling vanuit wisselende hoeken. Ik ben maar niet naar filmpjes van Tsjernenko gaan zoeken, want dan moet ik dit verhaal misschien wel aanpassen. Maar zo werkt dat: ik vertel alleen maar wat ik me meen te herinneren na 36 jaar.

P.S.: De foto van Tsjernenko staat op het Nederlandse Wikipedia-lemma over hem, het andere plaatje laat een stickertje op een lantaarnpaal in Washington D.C. zien, zelf gefotografeerd in juni 2017.

zondag 2 augustus 2020

Pocari Sweat

Van sommige bezoeken aan een buitenland ontdek je na verloop van tijd dat je ze nog eens wil overdoen, om beter en intensiever te kijken, te ruiken en te luisteren bijvoorbeeld. Japan is zon land. Ik was er in het voorjaar van 2010 voor een congres in Saitama, iets ten noorden van Tokio. Zoonlief was mee voor de gezelligheid. Hij kon de zes dagen daar vrij gebruiken, ik had een programma en hield anderhalve dag Tokio over. Dat is niet veel voor zo´n grote stad, en dan is er nog dat hele land. Ik zou dus best nog een keer terug willen. Maar dat kan nu even niet, dus af en toe moet je teruggrijpen naar de herinneringen en de foto´s. Zeker wanneer je weer eens door iets aan het land herinnerd wordt.
Door een artikel op de website van CNN bijvoorbeeld. Die besteedt niet alleen aandacht aan rampen die al of niet met de president van de Verenigde Staten te maken hebben, Het is gewoon een nieuwsmedium en alles kan aan de orde komen, als het maar nieuws is. In de Business-afdeling lees ik een artikel over de Japanse sportdrank Pocari Sweat, die nu veertig jaar op de markt is. Maar niet in het Westen, want daar wordt de naam – terecht, lijkt mij – nogal onappetijtelijk gevonden. De samenstelling van de drank is het resultaat van uitgebreid onderzoek, vertelt het artikel, en de werking ervan heeft iets met onze transpiratie te maken, vandaar de naam. Pocari betekent niets, het moest een beetje Europees klinken vanwege de internationale markt, maar dat hielp dus niet.
Als je in Japan rondloopt  in elk geval daar waar ik geweest bent  kom je Pocari Sweat regelmatig tegen, in de drank- en voedselautomaten namelijk die je overal vindt. Best handig, die automaten, ook al is het even puzzelen, want de meerderheid van de mededelingen is toch in het Japans. Als je kiest voor de koffie uit de bovenste rij blijkt het blikje warm te zijn, en de koffie ook, al is het de lauwe variant. Hebben we ook Pocari Sweat geproefd? Ik weet het niet meer, zoonlief ook niet.

Er zijn wel meer Japanse etenswaren die een wat vreemde naam hebben. Dat er in een zakje ‘Mini Snack Sand’ geen zand zit kun je proefondervindelijk vaststellen en vervolgens bedenken dat ‘Sand’ misschien wel een Japanse verkorte vorm voor ‘sandwich’ is, en dat is ook wel te zien aan de verpakking van ‘Fresh Sand’ uit een andere supermarkt. Het beleg van deze boterham heeft, als je het los koopt, een weinig aansprekende betiteling.
Als je het allemaal niet lekker vindt, gooi je het gewoon in de afvalbak, al moet je je natuurlijk wel afvragen of je er alleen stof in mag gooien.
Voor sigaretten heb je weer andere bakken, want ze zijn behoorlijk streng op roken in het openbaar in Japan.
Bij het weggooien van je peuk moet je dan ook eerst een depressief stripverhaal lezen:
Dat kan korter, zou je denken, maar daar zijn Japanners, als ik dat aan de hand van deze kroegdeur mag concluderen, niet goed in. Wij zouden gewoon een bordje met ‘Welkom!’ ophangen.

vrijdag 3 juli 2020

Mount Rushmore

 Mount Rushmore



Als je toch in South Dakota bent, kunt je er ook eens gaan kijken, of, zoals in ons geval: we gingen naar South Dakota om Mount Rushmore te zien. Er zijn van die plekken in Noord-Amerika die je in het echt gezien moet hebben. Al was het maar om de plek te zien waar Alfred Hitchcock Eva Marie Saint en Cary Grant in North by Northwest halsbrekende toeren liet uithalen op de in de rotsen uitgehouwen gezichten van George Washington, Thomas Jefferson, Abraham Lincoln en Theodore Roosevelt, de nummers 1, 3, 16 en 26 in de rij van presidenten van de Verenigde Staten.
We waren er in augustus 2012, halverwege een trip met omwegen door acht staten van Denver, Colorado, naar Seattle, Washington. Donald Trump was wel al een gevaarlijke gek maar nog geen president van de Verenigde Staten. Het was warm en het was indrukwekkend, die rotsen met die gezichten en het hele verhaal erachter. We gingen zelfs nog een keer terug, twee dagen later, want toen we er overdag waren zagen we dat er elke avond een show wordt opgevoerd, de Evening Lighting Ceremony, een soort son et lumière, maar dan op zijn Amerikaans. Behalve de vier koppen, een souvenirwinkel, een restaurant en een enorme Ice Cream Shop heeft Mount Rushmore namelijk ook een amfitheater, waar een paar duizend mensen in passen. En die komen ook echt naar Keystone, het dorp van ruim 300 inwoners waar het monument formeel gevestigd is, elke avond, zeker in de zomer, neem ik aan, in elk geval op de avond dat wij er waren. Waar ze vandaan komen, die duizenden mensen, is onduidelijk, want veel stad is er niet in de buurt, alleen Rapid City, 30 kilometer verderop, met zijn 75.000 inwoners, maar die zullen toch allemaal wel eens geweest zijn, daar in Keystone. Een verrassend levendig stadje overigens, dat Rapid City.
Op weg naar en in het amfitheater die avond viel het ons op dat onze medebezoekers vaak kledingstukken droegen – petten, t-shirts, jacks – die naar legereenheden en aanverwante organisaties verwezen. Even later, toen de Lighting Ceremony een eind op streek was, werd ons duidelijk waarom. Eerst werden we begroet – dat wil zeggen: alle aanwezige Amerikanen werden begroet. Geen woord van welkom aan bijvoorbeeld Canadezen. Die zullen er toch ook wel zijn, want Canada is niet zo heel ver weg. Eventuele andere toeristen – ze had geen boodschap aan ons, de dame die de avond presenteerde.
Na allerlei historische verhalen met wisselende verlichting van de presidentenkoppen en toepasselijke muziek volgde het Amerikaanse volkslied. Het kan ook andersom zijn geweest. Toen dat achter de rug was, volgde het programmaonderdeel waar veel bezoekers, zo bleek, voor waren gekomen. De presentatrice verzocht namelijk iedereen in het publiek die een functie in het Amerikaanse leger had of had gehad naar het podium te komen om eer te bewijzen aan de Amerikaanse vlag. En dat bleken er heel veel. Er ontstond een lange rij van actieve of voormalige militairen die om de beurt bij de vlaggenmast stopten en aan het publiek hun rang, hun dienstjaren en hun missies meedeelden, van de Koreaanse oorlog tot op dat moment, augustus 2012. Er liepen mensen op krukken, er zaten mensen in rolstoelen.
En ik vond dat wel wat hebben, dat ritueel, ook als oud-psp’er. Want van een patriottische en in onze ogen wat overdreven manifestatie werd het opeens een verzameling persoonlijke oorlogsverhalen, ook al waren ze allemaal nog geen tien woorden lang. En ik ben best bereid daar, zo in zijn algemeenheid, respect voor te hebben.

zaterdag 20 juni 2020

Lucebert eet Zwitsers

Lucebert eet Zwitsers
Dronk Lucebert liever rode wijn of witte? Ik vroeg het me zomaar af toen ik het menu hierboven in handen kreeg. Op 26 maart 1988 werd onder het motto ‘Hommage à Lucebert’ in Hotel Restaurant zur Sonne in het Zwitserse Sissach gegeten en gedronken. Het menu biedt bij zo te zien niet erg opwindende en degelijke gerechten een Beaujolais-Villages en een Féchy la Genestière, en die laatste is wit en Zwitsers, dus die zou ik hebben genomen. Maar wie ben ik.
Ik kocht alleen maar een boek, een tentoonstellingscatalogus met de titel Lucebert. Arbeiten auf Papier 1950-1987, die ter gelegenheid van een reizende expositie verscheen die vanaf 26 maart 1988, de dag van het diner, te zien was in het Kunstmuseum Winterthur. In het boek staat een opdracht, gedateerd 26 maart 1988, aan iemand die bij de catalogus betrokken was en die ook, moet ik aannemen, aan het diner aanzat. Van het bezit van zo’n boek alleen al word ik blij, maar ik werd nog blijer toen uit het boek het genoemde menu viel.
Maar het menu maakte niet alleen blij, het prikkelde ook de nieuwsgierigheid. Want waarom vindt een etentje ter gelegenheid van de opening van een tentoonstelling plaats in een restaurant dat op 100 kilometer afstand van het museum ligt? En nog wel op de eerste dag dat de tentoonstelling geopend is? Ik kan op zich leven met het onbeantwoord blijven van deze vragen, want met die antwoorden schiet ik geen meter op, maar omdat er een biografie van Lucebert is, keek ik daar toch maar even in. Tegen beter weten in.
De Winterthurse expositie komt aan de orde in Lucebert. Biografie (2018) van Wim Hazeu, en wel op de pagina’s 729-730. Volgens Hazeu ‘liet [Lucebert] zich op 25 maart 1988 ook zien bij de tentoonstelling’ in Winterthur, en dat kan natuurlijk kloppen, dat op vrijdag 25 de vernissage was en op 26 de openstelling voor het publiek. Over het diner in Sissach niets – daar kan ik mee leven. Hazeu citeert de samensteller van de tentoonstelling, Rudolf Koella, noemt de enthousiaste recensies en geeft, en dan gaat het mis, een paar citaten uit de ‘kostbare catalogus’. Ten eerste: de catalogus van deze tentoonstelling is niet ‘kostbaar’, en hij was het ook niet in 1988. Een gewoon boekje van 64 pagina’s is het, met zorg maar eenvoudig uitgegeven. Het zou kunnen dat Hazeu voor zijn exemplaar veel meer heeft betaald dan de 12 euro die een exemplaar op het ogenblik op Boekwinkeltjes.nl moet kosten, of misschien is er een luxe-uitgave geweest, hoewel ik dat laatste niet geloof: je zou er sporen van moeten vinden. Waarschijnlijker is dat Hazeu een andere, wellicht wel kostbare catalogus voor ogen had en dat daar de beide citaten in staan die hij op p. 729 van zijn biografie geeft, want in de Winterthurse uitgave staan ze, en dat is het volgende probleem, niet.

Zoiets kan worden voorkomen door fatsoenlijke bronverwijzingen, maar daar heeft Hazeu vaak geen boodschap aan, zoals ik al eerder liet zien (zie de links beneden). In deze biografie ontbreekt zelfs een rudimentair bibliografische overzicht over Luceberts werk, en dus worden ook tentoonstellingscatalogi niet systematisch beschreven. Hazeu meldt alleen wie de begeleidende teksten in de catalogus schreef en waar de reizende tentoonstelling verder te zien was Maar ook hier doet Hazeu maar wat, want de volgende etappe van de expositie was niet, zoals hij schrijft, in de Freiburger Kunstverein in Schwarzes Kloster, want die plaats bestaat niet, maar in een kunstenaarscentrum dat Schwarzes Kloster heet in Freiburg im Breisgau, waar de Kunstverein Freiburg in wisselende lokaliteiten exposities organiseerde. Daar, in ‘Schwarzes Kloster’, werd volgens Hazeu ‘Lucebert, de maker van Schönheit der Monster, even uitbundig [als in Winterthur; JG] ontvangen.’ De voetnoot bij deze mededeling verwijst naar de andere twee plaatsen waar de tentoonstelling nog te zien was, maar niet, zoals je zou verwachten, naar de bron van de bewijzen van die uitbundigheid en van dat ‘Schönheit der Monster’, dat verder in de biografie niet voorkomt en ook in de catalogus en de tentoonstelling geen rol speelt.

Het zijn maar een paar zinnen, maar er klopt niet veel van. Daar lezen ze wel overheen, zal Hazeu gedacht hebben. En dan: wie gaat dat nou ooit controleren. Maar het leest allemaal als een trein, dat wel.

Ik schreef op dit blog eerder over Hazeu en Lucebert hier, hier en hier.

Wim Hazeu, Lucebert. Biografie. Amsterdam: De Bezige Bij, 2018.
Rudolf Koella (samenstelling), Lucebert. Arbeiten auf Papier 1950-1987. Winterthur: Kunstmuseum Winterthur, 1988. – Met tekstbijdragen van Rudolf Koella en Caroline Kesser.

donderdag 18 juni 2020

Over het weer van 18 juni 1962 (maar in feite over een biograaf en een weduwe)

Over het weer van 18 juni 1962 (maar in feite over een biograaf en een weduwe)


‘Op maandag 18 juni 1962 had Wolkers de grote houten deuren van zijn atelier opengezet om de hitte te verdrijven. Aan het begin van de middag besloot hij om verkoeling te zoeken aan de Amstel.’ Zo begint in hoofdstuk 5 van Het litteken van de dood. De biografie van Jan Wolkers door Onno Blom (2017) het relaas over de kennismaking van de schrijver en beeldend kunstenaar met zijn latere echtgenote Karina. De voetnoot die naar de bron voor deze mededeling verwijst komt anderhalve pagina later, en die bron is: ‘Mail Karina Wolkers, 18-12-2013’. Dat is verrassend weinig voor zoveel informatie, al was het maar omdat het toch vreemd is dat Karina Wolkers zich blijkbaar herinnert wat Jan Wolkers deed voordat zij hem kende. Je zou zo’n mededeling uit de mond of uit een tekst van Jan Wolkers verwachten, maar zo’n bron is er blijkbaar niet.

Het verhaal van Karina Wolkers over de kennismaking beslaat dus zo’n anderhalve pagina. Met mededelingen over de kleur en het merk van de schoenen van Wolkers, over het grind dat opzij van het Amsterdamse Miranda Paviljoen was gestrooid, over stoeltjes met zittingen van waslijndraad, over het mantelpakje van rood flanel dat Karina droeg, over heur haar dat in een dikke vlecht zat, over het rieten mandje dat ze in haar rechterhand droeg en waarin een paar boeken zaten plus een pakje Gauloises, over twee stoelen die nog naast Wolkers vrij waren, over Wolkers die vroeg naar de boeken in het mandje, en dat dat Winnie de Poeh van A.A. Milne en David Copperfield van Charles Dickens waren, en dat Wolkers de tekeningen van Shepard in Winnie de Poeh zo geweldig vond en dat hij vroeg waar Karina op school zat, en dat allemaal en nog meer deels in kant-en-klare dialogen.

Zo’n geheugen zou ik ook willen hebben. Of zo’n fantasie. Want het is niet waarschijnlijk dat Karina Wolkers zich dit allemaal zo gedetailleerd herinnerde op 18 december 2013. Het zal eerder zo zijn dat Karina Wolkers dit verhaal vaker zo vertelde. In elk geval deed ze het één keer eerder: op 19 oktober 2012 namelijk, tijdens een symposium over ‘50 jaar Kort Amerikaans’ in Leiden. Ik was erbij, ik maakte geen aantekeningen en geen opname van de bijdrage van Karina Wolkers, maar ik weet nog dat ik dacht: dat kan geen mens zich zo herinneren, pas maar op met die weduwe als bron, beste Onno. Vooral ook omdat ze nog meer rare verhalen vertelde: over een raaf die bij een supermarkt op Texel op haar winkelwagentje ging zitten (en dat was veelbetekenend volgens haar, want The Raven van Edgar Allan Poe was het lievelingsgedicht van Jan Wolkers). Of dat Wolkers na zijn dood aan haar verscheen in de gedaante van een zonnestraal die tussen de twee torens van de Notre-Dame in Parijs door precies voor haar voeten viel (of iets dergelijks; het kan ook een beetje anders zijn, maar ik vertel dan ook alleen maar wat ik meen me te herinneren en ik hoef – in tegenstelling tot wat Onno Blom wel moest – niet op dit soort mededelingen te promoveren).

Tijdens het luisteren naar Karina Wolkers op dat symposium nam ik me voor de beschrijving van de kennismaking goed te onthouden en af te wachten hoe ze in de biografie terecht zou komen. En wat bleek: Onno Blom heeft niet opgepast met de weduwe. Hij heeft zich het een en ander door Karina Wolkers op de mouw laten spelden. En op zijn eigen verzoek nog wel: het is moeilijk voorstelbaar dat hij dit verhaal niet al vele malen eerder had gehoord, in Leiden niet heeft geluisterd en pas in december 2013, toen hij al een jaar of zes aan de biografie werkte, aan Karina vroeg: schrijf het eens op, Karina, over die kennismaking, en doe het maar per e-mail. Om het sprookje vervolgens zonder enige reserves voor zoete koek aan te nemen.

Terwijl het verhaal toch gemakkelijk door te prikken is. Namelijk door zo ongeveer het enige feit te controleren dat aan dit verhaal te checken is: het weer. Op 18 juni 2019 vroeg ik aan mijn Facebook-vrienden of zij zich herinnerden wat voor weer het was op 18 juni 1962. De antwoorden waren divers: iemand annexeerde bijvoorbeeld een scène uit de film Roman Holiday (van een jaar of tien vóór 1962) met zijn ouders als Audrey Hepburn en Gregory op de scooter. Concrete herinneringen aan het weer van 18 juni 1962 hadden mijn Facebookvrienden niet, en dat kan ook eigenlijk niet, je iets feitelijk juist en precies herinneren dat bijna zestig jaar geleden is. Je herinnert je foto’s of verhalen of je verzint iets of je combineert het een en ander. Je toetst, als je al bij zinnen was op 18 juni 1962, je herinnering – of die van iemand anders – aan bijvoorbeeld het weerbericht in een krant van die dag. Een van mijn Facebookvrienden zonder persoonlijke herinnering – hij was er nog niet op 18 juni 1962 – deed dat dan ook, maar er zijn nog meer bronnen voor oud weer.

Wie feiten over het weer in het verleden wil weten, kan daarvoor bijvoorbeeld terecht op de website weerverleden.nl. Over 18 juni 1962 zegt deze website:
Zwakke wind uit het zuid-zuid-westen. De hardste windstoot had een snelheid van 10,3 m/s.
De gemiddelde temperatuur was 19,2 °C en een gevoelstemperatuur van 19,7 °C. De minimum temperatuur was 9,9 °C en de maximum temperatuur 26,8 °C.
De zon scheen 10,4 uur.
Er viel 1,9 mm neerslag verspreid over 1,4 uur.
Het was een half tot zwaar bewolkte dag.
We kunnen ook het maandgemiddelde bekijken. We zien dat 18 juni wel de warmste dag in juni 1962 was, maar het was zeker niet het hoogtepunt van een hittegolf, en de dag ervoor was het zelfs een stuk frisser.
Ook de weersvoorspelling in het landelijke, in Amsterdam verschijnende dagblad De Tijd /de Maasbode van zaterdag 16 juni laat dit beeld zien:
Dat verhaal van die kennismaking van een schrijver en zijn echtgenote klopt dus van geen kant. Het ging heel anders, ik weet het zeker. Maar het leest allemaal als een trein, dat klopt.