zaterdag 30 april 2022

Leuke klussen (7)

Omdat het vandaag 1 Mei is nog één keer een 1 Mei-congres als leuke klus. Dat congres vond in Milaan plaats, van 9 tot 11 april 1990, drie weken voordat het honderd jaar geleden was dat er voor het eerst internationaal en georganiseerd op en rond 1 Mei voor de achturendag werd gestaakt en gedemonstreerd. Italiaanse historici waren de meest actieve organisatoren van publicaties en congressen rond dat jubileum, de mensen van de Milaanse Fondazione Giacomo Brodolino voorop. Vandaar Milaan.

Het congreshotel stond in een curieus contrast met het onderwerp: het was het Principe di Savoia, een van de duurste hotels van Milaan, toen, in 1990, kregen we te horen: het duurste. We waren de gasten van het stadsbestuur van Milaan, aangevoerd door de socialistische burgemeester Paolo Pilliteri (*1940), die weer de schoonzoon was van de voormalige premier Bettino Craxi (1934-2000), ook een socialist. Wat voor volk er normalerwijze in het hotel logeerde was al duidelijk toen ik het hotel voor het eerst binnenkwam: daar liep Giulio Andreotti (1919-2013), de christendemocraat die op dat moment premier van Italië was. De drie heren waren partners in crime: Pilliteri werd in de jaren negentig wegens heling veroordeeld tot een paar jaar gevang, zijn schoonvader vluchtte om een veroordeling wegens corruptie en illegale partijfinanciering te ontlopen naar zijn vakantieverblijf in Tunesië, waar hij bleef en overleed, en Andreotti had soortgelijke problemen en werd later ook nog verdacht van contacten met de maffia en zelfs van medeplichtigheid aan een moord op een journalist,

Van het congres zelf herinner ik me weinig. Ik geloof dat ik naar Milaan was gereisd zonder het idee dat ik daar iets moest doen, maar ik bleek toch ergens een functie in een panel te hebben, dus moest ik een bijdrage improviseren. Ook bij dit Italiaanse congres was het eten erg belangrijk: ik zeg altijd dat ik er risotto leerde waarderen, want die kwam in allerlei fraaie en smakelijke varianten op tafel. Tussendoor deed ik de bezienswaardigheden van Milaan en ’s avonds zeeg ik in een bed van 700 gulden per nacht.

Luxueus als een kamer in het Principe di Savoia waren ook de 1 Mei-boeken die de Fondazione Giacomo Brodolini uitgaf. Een jaar vóór het Milanese congres was de rijk geïllustreerde foliant The Memory of May Day. An Iconographic History of the Origins and Implanting of a Workers’ Holiday verschenen, waarvoor ik samen met Els Wagenaar de bijdrage over Nederland schreef en met Emile Schwidder die over Nederlands-Indië. Daarvan hadden we een bewijsexemplaar gekregen, maar niet van de Italiaanse editie, die, maar dan in twee delen, in 1988 was verschenen. Omdat ik die boeken na al die jaren toch in mijn kast miste, heb ik ze maar antiquarisch in Italië besteld. Het pakket kwam eergisteren aan, 34 jaar na dato.



zaterdag 23 april 2022

Leuke klussen (6)

Ik blijf nog even bij mijn bezoeken aan 1-Mei-congressen. In 1990 werd gevierd dat 100 jaar eerder voor het eerst internationaal op en rond 1 Mei voor de invoering van de achturige werkdag werd gedemonstreerd, in de vorm van werkstakingen en feestelijke bijeenkomsten. Ik werd geschikt bevonden om namens mijn werkgever, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam, in binnen- en buitenland de deskundige te spelen met publicaties en optredens.

Een van de vreemdste optredens wat mij betreft was dat op een colloquium van het Institut C.G.T. d’Histoire Sociale, het onderzoeksinstituut van de Confédération générale du travail, de roemruchte communistische vakbond. De bijeenkomst vond eind mei 1990 plaats in een opleidingscentrum van de C.G.T. in Courcelle-sur-Yvette ten zuiden van Parijs. Ik had een vlucht, zie ik in de huisagenda, om 19.15, aankomst 5 over 8 in Parijs, maar vertraging zorgde ervoor dat ik laat in de avond of vroeg in de ochtend met de laatste lokale trein aankwam in Courcelle en toen op goed geluk – ik had geen zin om op de uitvinding van Google Maps te wachten – het opleidingscentrum vond. Daar deed een meneer in onderbroek open, hij wees me mijn kamer en ging weer naar bed.

De volgende ochtend meldde ik me voor het ontbijt, waar ik een paar andere deelnemers aantrof. Het bleek het meest karige congresontbijt en ook het meest karige Franse ontbijt dat ik ooit tot me nam, en de volgende dagen zou het niet beter worden: een kom café crème en een droog stuk stokbrood. Van de rest van de week herinner ik me ook geen culinaire hoogstandjes. Er zitten vage beelden in mijn hoofd van een diner in een restaurant in het centrum van Parijs, voorafgaand aan een cultureel evenement, verder niets. Over dat culturele evenement later meer.
Het aantal deelnemers van het colloquium was beperkt. Vijftien, twintig personen misschien, en waren het niet alleen maar mannen? Er was in elk geval een Engelsman: een kettingrokende medewerker van de tabakswerkersvakbond, die vrijgesteld was om een geschiedenis van 1 Mei in Groot-Brittannië?, Engeland? te schrijven. Georges Séguy (1927-2016) was er ook, de voormalige (1967-1982) secretaris-generaal van de C.G.T., een man met een verzetsverleden die ook een paar boeken schreef, onder andere een over de geschiedenis van 1 Mei. Ik kreeg het van hem cadeau, met een opdracht. Verder herinner ik me alleen nog Robert Brécy (1912-1996), de communistische vakbondsman en historicus die een aantal boeken over het linkse lied publiceerde.
Aan het uitspreken van mijn bijdrage heb ik geen herinnering, alleen de vage dat mijn Engelse tekst – bij gebrek aan voldoende kennis van het Frans dacht ik dat Engels ook wel kon op een internationale bijeenkomst – telkens per zin in het Frans werd vertaald door een meneer Freund, een oudere man die als kind in de jaren dertig uit Duitsland was vertrokken. Mijn tekst, maar dan in echt Frans vertaald door onze Fries-Franse vriend Geert van der Meer, werd eind 1990 gepubliceerd in het bulletin van de organiserende instelling.
Omdat je met een paar lezingen geen vier dagen vol krijgt, waren er ook culturele uitstapjes. We gingen met de bus naar een tentoonstelling van 1 Mei-affiches in de Parijs voorstad Saint-Denis, en, ook met de touringcar, op een avond met diner vooraf naar een voorstelling van het Bolsjojballet, en uiteraard werd het Zwanenmeer opgevoerd. Je had me geen groter tegendeel van een plezier kunnen doen. Maar mijn communistische congresgenoten vonden het prachtig. Op het eind van de voorstelling sprongen ze op, luid ‘bravo’ roepend en ver boven hun hoofd applaudisserend. Ook had ik de indruk dat ik menigeen een traantje zag wegpinken.

zondag 17 april 2022

Leuke klussen (5)

Congressen bezoeken, dat heb ik altijd leuk gevonden, en vooral die in het buitenland natuurlijk. Misschien komt dat omdat ik al op leeftijd was toen ik voor het eerst moest optreden, in 1988. Ik was toen 35, maar vanwege mijn wat grillige carrière in de wetenschap was het er nooit van gekomen. Ik was namelijk nooit echt een germanist geworden en ik was nog geen historicus. Ik was een beunhaas, want ik deed wel – zonder diploma’s – allerlei dingen die een germanist en een historicus doen. Maar dus geen congressen.

Daar kwam in de tweede helft van de jaren 1980 verandering in toen bleek dat de man die in 1985 aan de kant werd geschoven als directeur van mijn werkplek, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam, allerlei beloftes had gedaan aan internationale contacten, maar daarover niets had verteld aan zijn werknemers. Zo kwam het dat ergens in 1987 bleek dat er ooit een bijdrage was gevraagd en beloofd voor een groot Italiaans boekproject over de geschiedenis van 1 Mei, de arbeidersfeestdag. In 1990 ging namelijk gevierd worden dat in 1890 voor het eerst internationaal georganiseerd actie werd gevoerd voor de achturendag. Italiaanse historici organiseerden allerlei publicaties en congressen. De nieuwe directie van het IISG bedacht dat ik samen met mijn collega Els Wagenaar wel snel een bijdrage over de eerste 1 Mei-vieringen in Nederland voor een van die boeken kon schrijven. En dat lukte ook, bovendien maakte ik samen met een andere collega, Emile Schwidder, een kleinere bijdrage over de eerste Meivieringen in Nederlands-Indie.
Onze bijdragen verschenen in 1989 in het imposante en rijk geïllusteerde boek The Memory of May Day. An Iconographic History of the Origins and Implanting of a Workers’ Holiday, verschenen bij Marsilio in Venetië. Daar kregen we netjes een bewijsexemplaar van, maar dat was niet gebeurd bij de Italiaanse versie, die al in 1988 in 2 delen was verschenen. Ik heb die set nog steeds niet, alleen fotokopieën van onze bijdragen. Jaren geleden bestelde ik die boeken, maar ik hoorde nooit iets van het Italiaanse antiquariaat. Ik moet er maar weer eens naar op zoek.

Italiaanse collega’s organiseerden ook een congres in Lecce, de mooie stad in de hak van Italië, en wel in het 1 Mei-weekeinde van 1988. Ik vloog – het staat in de bewaarde huisagenda van dat jaar – op donderdag 28 april om kwart voor vijf ’s middags naar Rome, waar rond half tien de vlucht naar Brindisi moest vertrekken. Maar – en dat staat weer in mijn geheugen – er moest met grote moersleutels aan de neuspropeller worden gesleuteld – de vlucht had vertraging en we kwamen pas na middernacht in Brindisi aan. Waar ik het vertrek van het busje dat ons namens het congres kwam ophalen nog vertraagde omdat ik eerst mijn zakmes moest terugkrijgen, dat bij het boarden in Rome was ontdekt. Het werd mij vriendelijk overhandigd in een veel te groot kartonnen Alitalia-doosje in de vorm van een huisje. Ik heb het nog jarenlang bewaard.

Van het congres zelf herinner ik me weinig – van de lezingen bedoel ik dan. Ik weet nog wel dat allerlei hoogwaardigheidsbekleders uit Lecce en omgeving, inclusief enkele in uniform, ons met toespraken welkom heetten, onverstaanbaar wvanwege de beroerde akoestiek van de congreszaal en omdat de tolkeninstallatie niet goed werkte. Tijdens mijn eigen bijdrage zal ik wel een paar keer te horen hebben gekregen dat ik te zacht en te snel sprak. De titel van mijn praatje was ‘May Day research in the Netherlands’. Dat klinkt niet spannend, maar omdat nog nooit iemand ooit waar dan ook een congresbijdrage over dat thema had gehouden, was het baanbrekend. In de inhoudsopgave van de dikke congresbundel heet ik ‘Jean’ van voren, maar dat wordt gecompenseerd door het feit dat ik in het voorwoord van de organisator van het congres met mijn echte naam word geciteerd vanwege mijn vermelding van de rol van de verzuiling in de Nederlandse geschiedenis, en dus ook in die van 1 Mei.
Wat ik me van dit congres – en van alle Italiaanse conferenties die ik bezocht – goed herinner is het eten, en in verband daarmee enkele deelnemers. Er was bijvoorbeeld een broodmagere, vloeiend Italiaans sprekende Rus die bij elke maaltijd alleen maar peren at. Ook voor de rest voldeed hij helemaal niet aan het beeld dat je bij aan de communistische partijen verbonden historici had die westerse congressen mochten bezoeken – ‘Reisekader’ noemden ze dat in de DDR. Daar waren er in Lecce wel een paar van, een uit Hongarije en een uit Polen, allebei uiterst aardige collega’s overigens, die ik van hun connecties met en bezoeken aan het IISG kende. Ik vertel al sinds ik in 1988 uit Lecce terugkwam dat deze beide heren, samen met de Oostenrijker Herbert Steiner, telkens als eersten aan de lunch- of de dinertafel plaatsnamen om, bij wijze van spreken met mes en vork in hun vuisten geklemd en een servet om de nek geknoopt, op het eten te wachten. Steiner, een in zijn land zeer gerespecteerde communist, vertelde tijdens het eten graag over zijn bezoeken aan Noord-Korea, waar het leven toch zo goed was: geen criminaliteit, geen luchtverontreiniging, geen verkeersongelukken. Memorabel was ook een door de plaatselijks Kamer van Koophandel aangeboden diner in een Moorse villa in Otranto met fenomenale frutti di mare op tafel en hordes ratten in de tuin rond de villa.

Het congres vond, zoals gezegd, plaats rond 1 mei, maar aan een meiviering, tijdens het congres of in Lecce zelf, kan ik me helemaal niets herinneren.

zondag 10 april 2022

Leuke klussen (4)

Bibliografieën: ik ben er dol op, ik raadpleeg ze graag, ik lees ze ook wel eens voor mijn plezier, en ik heb ze ook altijd met plezier gemaakt. Hoeveel ik er gemaakt heb? In een bibliografie van mijn publicaties uit de afgelopen pakweg vijftig jaar zou je het kunnen tellen. Het materiaal voor zo’n bibliografie staat in deze kast. Een goede bibliograaf zou elk stuk papier in deze kast moeten beetpakken, nauwkeurig bekijken en beschrijven. En dan wordt er tegenwoordig ook nog zonder papier gepubliceerd. Een hele klus dus. De echt goede bibliograaf vraagt zich, als hij hiermee klaar is, of er misschien nog zaken zijn die niet in deze kast staan, en om dat te ontdekken kan zij, bijvoorbeeld, mij ondervragen zolang ik er ben, daarna kan hij mijn correspondentiearchief doorkijken, als dat er nog is. Bovendien kan zij online gaan zoeken, in bibliotheekcatalogi bijvoorbeeld.
De meest voor de hand liggende catalogus om te beginnen is de Nederlandse Bibliografie. Wie daar mijn naam als auteur invoert krijgt 76 hits, en wie die al zoekend en bibliograferend afwerkt, blijft met twee titels zitten die hij of zij [etc.] in mijn kast niet heeft gevonden. Ten eerste een vertaling van de brieven van Georg Büchner bij uitgeverij International Theatre & Film Books in Amsterdam uit 1995. Omdat mijn bibliograaf al een brievenuitgave uit mijn kast heeft beschreven die in 2000 verscheen bij uitgeverij Van Gruting in Westervoort, kan [etc.] snel concluderen dat er van die ene uitgave niets terechtkwam en er dus naar een andere uitgever gezocht moest worden, die dan ook gevonden werd. Ergens anders in de lijst staat nog zo’n boek dat niet in mijn kast te vinden is: Alfred Nobel, de man van de Nobelprijs van Fritz Vögtle, de uitgeverij is Annex te Amsterdam, als jaar van verschijnen wordt ‘ca. nov. 1991’ aangegeven. Maar het boek zat niet in de zak van Sinterklaas in 1991, want het verscheen nooit.
Ergens in de zomer van 1991 meldde uitgeverij Annex zich bij mij met het verzoek of ik een boek wilde vertalen: de monografie Alfred Nobel. Mit Selbstzeugnissen und Bilddokumenten verschenen als nummer 319 in de vermaarde reeks Rowohlt Monographien. Dat wilde ik wel, want ik was altijd wel in voor een klus. We maakten een afspraak in een etablissement in Amsterdam met de twee heren die Annex runden, waar ik het verzoek kreeg een proefvertaling te maken. Maar dat wilde ik niet, want na de vertaling van een boek of tien boeken vond ik dat ik had bewezen dat ik het wel kon. Bij de tweede kop koffie vonden de heren dat ook, we spraken vertaaltarief en dat soort dingen af en ik ging aan de slag.
Uitgeverij Annex had op dat moment, als ik het goed zie in de Nederlandse Bibliografie, zeven boeken uitgeven, met een nadruk op toegankelijke publicaties op wetenschappelijk gebied, waaronder een boek met brieven van Albert Einstein en het eerste deel van wat een verzameld werk van dezelfde moest worden. Maar dat verzamelde werk kwam niet verder dan dat eerste deel en de productie van de uitgeverij ook niet – ik weet niet waarom. Geen zin meer? Andere bezigheden? Geld op? Mijn correspondentiearchief vertelt het me ook niet. Daar vind ik wel een doorslag van de op 20 september 1991 gedateerde declaratie voor het vertaalhonorarium (3000 gulden), en ook een briefkaart waarvan ik de datum op de frankeerstempel niet kan lezen maar met de mededeling dat de ‘bewerking van de tekst’ langer duurt dan verwacht.

De briefkaart is er een uit de serie ‘Tekens aan de wand’, en dat had een teken aan de wand kunnen zijn. De foto op de briefkaart laat een graffititekst zien: ‘Wij eisen geluk’. De kaart is het laatste schriftelijke bewijs van contact met de heren van Annex, maar ik weet nog dat ik een tijdje bezig geweest ben met eisen, niet van geluk, maar van geld, want Annex vond aanvankelijk dat ze het honorarium pas hoefden te betalen na het verschijnen van het boek. Gelukkig had ik een goed contract, en uiteindelijk kwam het geld. Maar het boek dus niet, en ook geen verdere boeken van Annex. Het typoscript van de vertaling zou ik nog ergens moeten hebben, maar ik zou op het ogenblik niet weten waar ik moet zoeken. Ik heb het overigens nooit heel erg gevonden dat er geen boek van kwam – desondanks was het een leuke klus.
Je zou je alleen nog kunnen afvragen waarom dit soort spooktitels nog steeds in de Nederlandse Bibliografie staat? Ze kwamen er, vermoed ik, terecht vanwege de aanvraag voor het ISBN, die – dat spreekt een beetje vanzelf – aan het verschijnen van het boek voorafging. Hoeveel van dit soort titels zouden er in de Nederlandse Bibliografie staan? Dat uit te vogelen lijkt me nou een leuke klus voor iemand anders.

vrijdag 8 april 2022

Balkenende

In verband met de ophef over niet netjes gemelde nevenfuncties van enkele prominente hoogleraren wierp ik een blik op de universitaire medewerkerspagina van een van de onderzochten, voormalig minister-president Jan Peter Balkenende. Die profielpagina van de Erasmus Universiteit Rotterdam maakt duidelijk dat deze man misschien wel veel nevenfuncties heeft, maar dat zijn aanstelling zelf er een van is. Ik denk dat hij eigenlijk geen baan heeft. De EUR-website leert ons niet, wat de aandacht in de pers wel deed, dat Balkenende onbezoldigd hoogleraar is, maar wel dat hij ‘full professor’ is, twee keer nog wel, met twee leeropdrachten die hetzelfde heten, maar die allebei een ander mailadres hebben. Het – in principe Nederlandstalige – profiel geeft ons ook een overzicht van ’s mans ‘Publications’, zijn ‘Ancillary activities’ en een ‘PhD list’. Die laatste blijkt uit één item te bestaan, en je zou mogen verwachten dat dat een door de hoogleraar begeleid proefschrift is. Maar dat is niet zo: Balkenende was lid van een ‘Doctoral Committee’. De promotores waren anderen.
Balkenendes eigen proefschrift uit 1992 staat vreemd genoeg niet in de lijst met ‘Publications’, maar wel, let op, je wordt niet zo maar professor, drie andere publicaties. Drie. En het zijn overigens allemaal publicaties die in samenwerking met anderen zijn gemaakt. De omvangrijkste, 371 pagina’s dik, is de enige in de categorie ‘Professional’, ze heeft vier redacteuren en achttien auteurs. Staat er iets van Balkenende in? Ik kan het niet zien aan de beschrijving, maar ik denk van niet. Het boek is bovendien uit 2003 – lekker actueel! Pikant in verband met nevenwerkzaamheden en bijverdiensten is dat bij deze titel een link naar een te koop exemplaar bij bol.com staat. Onder het kopje ‘Popular’ staat ook één boek, het is een congresbundel uit 1999 met drie redacteuren, waarvan Balkenende er een is. De categorie ‘Report’ heeft ook één titel, ‘Zeeland in stroomversnelling’, 62 pagina’s dik, met zijn vijven geschreven.
Op de Nederlandstalige profielpagina van de EUR konden ze dus even niet op dat woord nevenwerkzaamheden komen, die daar ‘Ancillary activities’ heten. Het hilarische van de lijst nevenwerkzaamheden van JPB is dat die van deze prof blijkbaar alle elf in februari 2022 begonnen en allemaal in februari 2025 zullen eindigen. Ik mis in het overzicht overigens dat Balkenende af en toe bij Ziggo optreedt als deskundige op het gebied van Formule 1-races.
Ik keek ook maar eens even op het Wikipedia-lemma over Balkenende, maar dan de Zeeuwse versie. Daar komt JPB tenslotte vandaan. In Zeeland vinden ze zijn hoogleraarschap niet belangrijk, want het wordt niet vermeld. De rubriek ‘Klenig’eden’ op het eind van het lemma vat, vind ik, de betekenis van Jan Peter Balkenende voor de wereld mooi samen: ‘In d’n Amstelveense gemeênteraed is Balkenende voraol bekend gebleve deu de “krokettenmotie”: de motie die-a bepaelde dan aolle raedslejen ’n kroket kriege as de vergaederienge tot nae elven diert.’

zondag 3 april 2022

Leuke klussen (3)

Sommige klussen zijn alleen maar leuk als je er zelf iets van maakt, zoals van de klus die leidde tot mijn publicatie Books and Articles on German Labour Law. Selected Biography, die in 1993 verscheen als nummer 9 van de reeks ‘Research Papers’ van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam, [42] eenzijdig bedrukte A4-pagina’s dik. Van Duits arbeidsrecht had en heb ik geen verstand en dat moet aan de publicatie te merken zijn – maar dat kan ik niet beoordelen, want ik heb er geen verstand van. Toch heeft zich nooit iemand over de kwaliteit van het werkstuk uitgelaten, laat staat beklaagd. Een zoektocht op het internet laat zien dat de publicatie nooit verder is gekomen dan vermeldingen in eigen publicaties van het IISG, en dat zelfs zeer sporadisch. Wat mij erg goed doet.

Hoe kwam het dan tot deze publicatie? Ze was een disciplinaire maatregel. Ik was een lastige klant op het IISG, want ik was dan wel onderzoeksassistent, ik deed zo veel zonder dat er directe bemoeienis van een leidinggevende aan te pas kwam dat sommige van die leidinggevenden nerveus werden. Kort voordat ik aan de hier behandelde leuke klus begon was ik van een andere, echt leuke klus afgehaald, omdat ik er zogenaamd zonder opdracht aan werkte. Dat illegale werk – waarover een ander keer meer – had dan al maanden voor een deel van mijn werktijd geduurd, maar dat was blijkbaar niemand opgevallen. Ik werd bij de directeur ontboden, die mij, gesecondeerd door een van mijn leidinggevenden, gelastte onmiddellijk met dat werk te stoppen. Toen ik zei dat ze uit hun nek zaten te kletsen werd ik een week op disciplinair verlof gestuurd. (Jaren later vertelde een van de nekkletsers me dat ik gelijk had gehad: het ging via mij om bepaalde piketpaaltjes.)

Toen ik na een week uitrusten weer terug was kreeg ik, van weer een andere tijdelijke leidinggevende, de opdracht een bibliografie over Duits arbeidsrecht samen te stellen. Er zou namelijk een gastonderzoeker komen, een Amerikaan die iets over arbeidsrecht ging gastonderzoeken. De man heeft geen indruk op me gemaakt, want ik kan me zijn naam zelfs na enig nadenken niet herinneren. Volgens mij heb ik zelfs nooit kennis met hem gemaakt. Maar hij moest dus geplezierd worden, en ik zocht een stuk of 200 titels bij elkaar, beschreef ze bibliografisch uniform, zette ze netjes alfabetisch onder elkaar en leverde de boel in. Om te kunnen controleren of nog iemand naar mijn werkstuk zou kijken verwerkte ik er een grap in: geheel tegen de bibliografische mores in vermeldde ik bij één auteur zijn in de publicatie genoemde waslijst van academisch titels en wat dies meer zij. Uiteraard viel het niemand op, ook mijn tijdelijke leidinggevende niet, die overigens ook geen verstand had van Duits arbeidsrecht.

Mijn bewijsexemplaren van het ‘Research Paper’ heb ik op één exemplaar na weggegooid. Behalve de zwarte rugklemmen, want die kon ik lekker hergebruiken.