zondag 30 oktober 2022

Niet thuis

Mijn afdeling tweedehands boeken komt wel eens bij mensen thuis en nog vaker bij mensen die niet meer thuis zijn, omdat ze overleden zijn namelijk en hun boeken ergens heen moeten. Een paar jaar geleden kreeg ik het verzoek te komen kijken naar het papier dat een overledene bij leven had verzameld. De alleenstaande man had een klein huisje bewoond, ergens in een van de oude wijken van een van onze grote steden: woonkamer, keuken en een serretje beneden, boven een slaapkamer, nog een kamertje, een overloop. Overal, behalve in de lege slaapkamer, stonden en lagen boeken: de familie had uitgezocht wat ze wilde bewaren en de meeste meubels al verwijderd.

De enige stoel in de keuken en het fornuis daar maakten duidelijk dat de bewoner niet van schoonmaken hield. Ook de boeken, en zeker die in de tweede kamer boven en op de overloop, waren deels stoffig en hadden geleden van net iets te klamme omstandigheden. Maar toch was er genoeg interessants om mee te nemen. Dat het leven niet altijd over rozen gaat bleek toen ik een stapeltje brieven achter een rijtje Godfried Bomansen - het ging om een familie met Haarlemse connecties - tevoorschijn viste die de familie nog niet had ontdekt. Het was de briefwisseling van de bewoner met zijn moeder, zo vertelde de aanwezige neef, ook dat het tussen de twee niet erg boterde.

Het bijna lege huisje, de verstopte brieven en de resterende tekenen van leven van de nu ontbrekende bewoner straalden eenzaamheid uit. Dat deden zeker de sporen die op de muur van de lege slaapkamer waren achtergebleven, daar waar het hoofdeinde van het bed had gestaan. De knop onderaan het koord naar de lichtschakelaar bij het plafond had door jarenlang heen en weer bungelen een groef in de muur gemaakt. De vlek die het gepommadeerde – laten we dat maar aannemen – haar van de lezende en in slaap vallende bewoner in de loop van de tijd had gevormd maakte er een surrealistisch tafereel van.

maandag 17 oktober 2022

Goed verzorgd

Vanaf 1 januari 2023 zal, onder de paraplu van het Prins Bernhard Cultuurfonds, het Rudy Kousbroek Fonds actief zijn, dat is ontstaan op initiatief van ‘diverse betrokkenen uit het literaire veld’. Het doel van het fonds is ‘publicaties van verzameld-werkuitgaven van Nederlandstalige auteurs mogelijk te maken, alsmede van andere monumentale edities van Nederlandse of vertaalde literatuur, waarvan het literair c.q. literair-historisch belang evident is. / De achtergrond voor de oprichting is de constatering dat het steeds moeilijker wordt om van het werk van belangrijke auteurs een goed verzorgde gedrukte verzameluitgave op de Nederlandstalige markt te brengen, gericht op een algemeen cultureel lezerspubliek.’
Dat is een nobel streven, maar ik vraag me af of een dergelijke doel met particuliere donaties bereikt kan worden. Deskundigheid en tijd – het kost allemaal bakken vol geld, en dat moet het nog allemaal gepubliceerd worden. Als ik met een erg natte vinger uitreken wat mijn voorstel voor zo’n door het Rudy Kousbroek Fonds zou kosten, dan vrees ik dat zo’n plan het alleen al vanwege de rekensom niet zou halen. Het betreft de uitgave van een briefwisseling van twee schrijvers, zo’n 170 brieven dik. Voor zo’n editie is archiefonderzoek nodig, de brieven moeten netjes worden getranscribeerd, er komen noodgedwongen nogal wat voetnoten aan zo’n uitgave te pas wil je een beetje duidelijk maken waarover de twee schrijvers zoal heen en weer schreven, enzovoort. En dan krijg je nog de uitgave zelf, die, van papier of digitaal, ook het nodige kost. Een jaar of twee werk in deeltijd (ik word een jaartje ouder) zal zo’n uitgave toch wel nodig hebben, met een passende vergoeding – reken maar uit.
Wat zou mijn voorstel voor zo’n door het Rudy Kousbroek Fonds ondersteunde uitgave dan zijn? Ik zou de door Willem Otterspeer bezorgde briefwisseling tussen Willem Frederik Hermans, Rudy Kousbroek en Ethel Portnoy willen overdoen, want dat is een van de beroerdst bezorgde brievenedities die ik ken. Het boek verscheen in 2009 bij De Bezige Bij onder de titel Machines en emoties. Willem Frederik Hermans, Ethel Portnoy. Een briefwisseling. Otterspeer mist vele talenten, een daarvan is dat van een bezorger van historische documenten. Hij doet maar wat, heeft geen clou van de presentatie van ongepubliceerde bronnen, of iets geannoteerd wordt of niet wordt bepaald door willekeur, soms getuigt wat er staat van een gênante domheid.

Een voorbeeld in de laatstgenoemde categorie dat ik in huiselijke kring graag vertel gaat over deze zin uit een brief van Kousbroek aan Hermans van 28 september 1966: ‘Gisterenavond hebben we een toneelstuk van le douanier Rousseau gezien. Subliem, zonder overdrijving. Het heet La vengeance de l’orpheline Russe.’ De lezer, die vermoedelijk weet dat het bij ‘le douanier Rousseau’ gaat om Henri Rousseau (1844-1910), zou verbaasd kunnen zijn over het feit dat deze kunstschilder ook schreef en wil waarschijnlijk informatie over het toneelstuk. Een deskundige bezorger maakt daarom een voetnoot met bibliografische en eventueel andere gegevens, bijvoorbeeld waar Kousbroek iets over dit toneelstuk schreef. Maar de ondeskundige bezorger doet dat niet, want Otterspeer heeft niet verondersteld dat Kousbroek iets over dit toneelstuk had geschreven en ook niet gezien dat dat artikel in Anathema’s, deel 1 (1969), gebundeld is. Had hij van dit alles een nette voetnoot gemaakt, had hij in het register van de editie waarschijnlijk niet laten weten dat het hier gaat om Jean-Jacques Rousseau, de filosoof. Echt waar. Violette Leduc (schrijfster, twintigste eeuw) en Eugène Viollet-le-Duc (architect, negentiende eeuw) gooit de professor ook op die manier door elkaar.

En zo kan ik nog wel een weekje doorgaan, maar daarvoor had ik graag een bijdrage uit het Rudy Kousbroek Fonds.

Ik ben niet de enige die zo over de bezorgerskwaliteiten van de intussen voormalige hoogleraar denkt. Nop Maas bijvoorbeeld is het met mij eens, al zegt hij het anders. Maas bezorgde één briefwisseling samen met Willem Otterspeer: Willem Frederik Hermans en Gerard Reve. Verscheur deze brief! Ik vertel veel te veel. Een briefwisseling, in 2008 verschenen bij De Bezige Bij en goedgekeurd door het Willem Frederik Hermans instituut (de briefwisseling met Kousbroek moest het doen zonder dit bewijs van goedkeuring van de erven-Hermans). Nop Maas is een ervaren bezorger, onder andere van de tweedelige briefwisseling van Willem Frederik Hermans met diens uitgever Geert van Oorschot, respectievelijk Hierbij de hele God in proef (Van Oorschot aan Hermans) en Je vriendschap is werkelijk onbetaalbaar (Hermans aan Van Oorschot) getiteld, in 2003 respectievelijk 2004 verschenen bij Van Oorschot respectievelijk De Bezige Bij verschenen. Waarom dat niet in één boek kon gaat misschien nog eens iemand van de respectievelijke betrokkenen uit de doeken doen, maar Nop Maas deed het deels dubbele werk met verve en deskundig.
Maas was ook de bezorger van een aantal brievenedities van Gerard (van het) Reve, die weer hun eigen uitdagingen – vooral Reve en Schafthuizen geheten – kenden. Over die uitgaven en hun bijzondere omstandigheden verscheen in 2020 een klein maar fijn en amusant en leerzaam boekje: Nop Maas, Altijd wat. Over het maken van brievenuitgaven van Gerard Reve (Leiden: Fragment, oplage 100). Ook het maken van de briefwisseling Van het Reve/Hermans komt ter sprake, op p. 39:

‘De Hermans-correspondentie deed ik samen met Willem Otterspeer. De voor de hand liggende verdeling van werkzaamheden was dat Otterspeer de Hermansbrieven zou becommentariëren en ik die van Reve. De beide editeurs zijn echter verschillende types. Otterspeer meer de schrijver en essayist, ik meer de filoloog en krantenlarf. Het leek een beetje op de relatie tussen Kees Fens en Harry – Koning Voetnoot – Prick. Als Fens iets niet wist belde hij Prick en als die het niet wist, besloot Fens dat [het] niet te vinden was. Terwijl je natuurlijk ook de trein kunt nemen naar de Koninklijke Bibliotheek om het daar in een oude krantenlegger op te zoeken.’

Dat is ook een manier om te zeggen dat Otterspeer geen kaas heeft gegeten van editeren. Ik proef dat Maas ook wil zeggen dat Otterspeer geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het eindproduct. Dat is wat mij betreft goed te zien aan de kwaliteit ervan, want de briefwisseling Reve-Hermans is een op-en-top Nop Maas-editie, waarover ik geen vervelend stuk zou kunnen schrijven. De briefwisseling Kousbroek-Hermans, een jaar later verschenen, laat zien dat Otterspeer van zijn samenwerking met Maas niet heeft begrepen dat hij edities aan anderen moet overlaten. ‘Aanvaard enkel taken die binnen de deskundigheid vallen’ zegt de Nederlandse gedragscodewetenschappelijke integriteit, maar dat document heeft Otterspeer wel vaker aan zijn laars gelapt.

Dus, Rudy Kousbroek Fonds: graag die briefwisseling opnieuw laten bezorgen door iemand die niet denkt dat je kunt editeren als je kunt lezen en schrijven, het veterdiploma hebt of hoogleraar bent. De correspondenten, Hermans en Kousbroek, verdienen dat.

*

Ik schreef wel vaker over de mankementen van Otterspeers werk – u vindt die stukken wel ergens op dit blog als u ze (nog eens) wilt lezen. Over een andere editie die Otterspeer verprutste schreef ik ook een stuk: https://jangielkens.blogspot.com/2017/12/je-wordt-altijd-door-je-peers-mooi.html




vrijdag 23 september 2022

HIJ BLIJ

Iemand die ik vaag ken, een voormalige professor, kreeg een koninklijke onderscheiding, hij werd benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Vanwege ‘bijzondere verdiensten jegens de samenleving’ krijg je die. Hij blij.

Nou is het zo dat je koninklijke onderscheidingen heel gemakkelijk krijgt. Kijk maar naar het lijstje van onderscheidingen van onze huidige koning: hij is Grootmeester van de Militaire Willems-Orde, Ridder Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Ridder in de Huisorde van de Gouden Leeuw van Nassau, hij is drager van het Grootkruis in de Huisorde van Oranje en van het Onderscheidingsteken voor Langdurige Dienst als officier, hij is Erecommandeur van de Johanniter Orde in Nederland en bovendien ontving hij de Inhuldigingsmedaille 1980, de Huwelijksmedaille 2002, de Inhuldigingsmedaille 2013 en – houdt u vast – het Elfstedenkruisje.
Hij heeft dus blijkbaar geen Verkeersdiploma. Ik wel.
Zijn dochter Amalia is ook goed begonnen. Op haar achttiende werd ze door haar pa benoemd tot Ridder-Grootkruis in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Die krijg je voor een ‘buitengewone prestatie op het gebied van kunst, wetenschap, sport of muziek’. Dat moet dan zijn omdat ze net zo goed kan zingen als haar oudtante Marijke. Die Orde van de Nederlandse Leeuw heeft overigens vier graden: Amalia begon meteen bij de hoogste. Maar ze hoeft alleen maar te wachten, zonder er iets voor te doen, tot ze nog een stapje hoger mag: dan wordt ze, net als haar pa, Grootmeester van de Militaire Willems-Orde. Daar heb je ook weer vier graden in, en ook die zal Amalia overslaan, let maar op.

Onder de in totaal acht graden van de Militaire Willems-Orde en de Orde van de Nederlandse Leeuw zit de Orde van Oranje Nassau. Die heeft zes rangen. De hoogste is Ridder Grootkruis, dan Grootofficier, dan Commandeur, dan Officier, dan Ridder, dan Lid. Als je die laatste krijgt, ben je de lul. Max Verstappen werd onlangs benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau, graad nummer vier dus van deze onderscheiding. Die vage kennis van mij waar ik het hierboven over had, de voormalige professor, moest het met een graadje lager doen: hij werd Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Wat is het verschil tussen die twee graden eigenlijk? De onderscheiding van Verstappen hangt aan een lint of een strik waarop een rozet, die van mijn vage kennis aan een lint of strik zonder rozet. Hij blij.

woensdag 14 september 2022

Fiep en de feitjes van Heleen

Een van de door De Bezige Bij ingehuurde feestredenaars uit het fonds van De Bezige Bij tijdens de feestelijke presentatie van het afsluitende deel 24 van de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans in de Nieuwe Kerk in Amsterdam was Heleen Debruyne, een, lees ik op Wikipedia, ‘Belgische auteur, columniste, feministe en radiopresentatrice bij radiozender Klara’. Debruyne vatte haar opdracht merkwaardig op: ze ging mies doen, eerst over haar grootvader en haar vader (maar dat moet ze zelf weten), en vervolgens over witte mannen die kritiek hadden op Willem Otterspeer en diens tweedelige Hermans-biografie, die ze tijdens een vakantie had doorgeworsteld vanwege een radioprogramma dat ze met hem maakte. Ze oogstte weinig applaus in de zaal, het kwam vreemd genoeg voornamelijk van witte mannen op leeftijd, want daar waren er erg veel van in de Nieuwe Kerk.

Wat hadden die witte mannen gedaan die Debruyne op het oog had? Ze hadden allerlei vervelende opmerkingen gemaakt over feitjes die niet klopten in de Hermans-biografie van Otterspeer en, bijvoorbeeld, de biograaf kwalijk genomen dat hij niet aan Fiep Westendorp had gevraagd wat zij precies voor een relatie had gehad met Hermans. Hé, dacht ik, toen ze dat zei, dat gaat over mij, want er is volgen mij maar één witte man die ooit moeite had met wat Otterspeer opschreef over Fiep Westendorp en Hermans, en dat ben ik. Maar ik verweet de biograaf niet dat hij Fiep niet gevraagd had etc. Mijn probleem met Otterspeer en Fiep was dat de biograaf zomaar, in het voorbijgaan, in 120 woorden en zonder één enkele bronvermelding, suggereerde dat de tekenares en Hermans een intieme relatie hadden, alleen maar op grond van het feit dat de twee elkaar kenden en dat Fiep een paar keer in Hermans’ agenda voorkomt. Dat ziet er in al zijn ellende zo uit:

‘Maar voor dit het geval was, had hij nog een andere “kennis” van enig belang, een inmiddels tamelijk beroemde zelfs, Fiep Westendorp. / Fiep moet een frappante gelijkenis vertoond hebben met Juus Hartman: ook zij was ouder dan Hermans (van 1916), kunstenares en kwetsbaar. Tussen april en juni 1949 zagen ze elkaar met grote regelmaat. Fiep was bevriend met Roland Holst en Carmiggelt en maakte wekelijkse illustraties voor Vrij Nederland en Het Parool. In de agenda van 1949 (bij 10 mei, maar het hoeft niet die datum te zijn): “Tentoonstelling Fiep. Konijntje dat in giraffe klimt. Mannetje met koffer, kennelijk op reis. In z’n handen een ijzeren aquarium met twee vissen.” Hoe ver het ging en waartoe het leidde is niet bekend.’

Fiep komt verder in de biografie (2200 pagina’s) nergens voor. Om deze zeker voor een biograaf kwalijke onzin – de twee delen staan er vol mee – enigszins luchtig aan de kaak te stellen schreef ik een artikel waarin ik met dezelfde methode – suggestie – een veel plausibelere relatie ‘onthulde’: die van Hermans met Gerard Kornelis van het Reve. Die staat veel vaker dan Fiep in Hermans’ agenda, ze waren, het is algemeen bekend, goed bevriend totdat ze het niet meer waren. Met een paar uit hun verband gerukte gegevens en een flinke portie suggestie kom je een heel eind om de bekende foto van Cas Oorthuys van de twee schrijvers bij een Amsterdamse krul een heel andere betekenis te geven.



Wat Heleen Debruyne, die dus ooit samen met Otterspeer een radioprogramma over Hermans maakte, daar in de Nieuwe Kerk deed is dit: ze verklaarde de biograaf haar liefde door zijn methode van suggestie en nepfeitjes te volgen. Het is goed om die methode te kennen voor wie haar de volgende keer op Klara cultuurjournalistje hoort spelen: de kans dat ze uit haar nek kletst is erg groot. Met de geschetste methode is het overigens niet zo gek om te veronderstellen dat Otterspeer en Debruyne het samen gezellig moeten hebben gehad daar in Brussel, een jaar geleden, heel erg gezellig. Hoe ver het ging en waartoe het leidde is niet bekend.


Dit is het artikel waar ik hierboven op doel: 

https://jangielkens.blogspot.com/2016/11/degeheime-relatie-van-willem-frederik.html


dinsdag 23 augustus 2022

Ei!


We hadden een familieweekeinde in Parc Spelderholt in Beekbergen. Parc Spelderholt, gelegen in een hoekje van het landgoed Spelderholt, is van alles: een zorginstelling, een opleidingsinstituut voor jongeren met een beperking, die bijvoorbeeld worden opgeleid om te werken in het hotel en conferentieoord dat Parc Spelderholt ook is. Erg prettig allemaal. Tegenover het hotel ligt een landhuis dat ‘kasteel’ wordt genoemd. Het werd in 1907 gebouwd. Tijdens de bezetting werd het gevorderd door de bezetter. Na Dolle Dinsdag 4 september 1944 kwam Rijkscommissaris van Nederland Arthur Seyss-Inquart er met zijn familie wonen omdat het westen van het land hem te heet onder de voeten werd. Na de oorlog nam een ander soort boef er zijn intrek, Prins Bernhard namelijk, die er in de speciaal voor hem gecreëerde nep-militaire functie van bevelhebber der Nederlandsche Binnenlandsche Strijdkrachten (de voormalige verzetsgroepen) allerlei Duits en ander materieel vorderde om in rond te rijden en te vliegen en dat spul vervolgens voor eigen beurs te verkopen. Ik hoorde dat er bij de rondleidingen daar ook wordt gerefereerd aan de dames die de prins in het kasteel ontving. Prinses Juliana kwam ook af en toe.

Tegen dat kasteel keken we dus aan tijdens onze familiebijeenkomst, die voor mij een schoonfamiliebijeenkomst was, maar dat maakt na ruim 45 jaar met die familie weinig uit. Ik beheer zelfs het familiearchief van een tak van mijn schoonfamilie. Uit dat familiearchief nam ik een doos mee met archiefmateriaal en foto’s van een familielid dat ook een verleden op Spelderholt had. Dat familielid was Willem Frederik van Tijen, roepnaam Itte. Oom Itte was de broer van de moeder van mijn echtgenote, die ik graag schoonmoeder had genoemd als zij in 1969 niet veel te vroeg was overleden.

Oom Itte werd in 1920 geboren in Vlissingen, maar zijn familie vertrok, toen hij een kleuter was, naar Ambon, waar vader Van Tijen een paar jaar lang hydrografisch werk voor de marine deed. In 1928 kwam aan dat verblijf een einde. Na de hbs vertrok Itte in 1938 naar Vermilion in de Canadese provincie Alberta om daar tot 1940 een opleiding te volgens aan de plaatselijke School of Agriculture. Terug in Nederland ging hij in Wageningen studeren, een studie die werd onderbroken toen de Nederlandse studenten begin 1943 een loyaliteitsverklaring aan de Duitse bezetter moesten ondertekenen om verder te kunnen studeren. Oom Itte deed dat niet: hij dook eerst, samen met mijn schoonvader, onder en kreeg vervolgens een baan in de Engewormer-polder als beheerder van een proefboerderij van de firma Wessanen, waar de familie Laan de scepter zwaaide. Ittes grootmoeder was een Laan – vandaar. Na de bezetting rondde hij zijn studie af. Oom Ittes specialisme: pluimvee.

Na de studie lokte Canada weer, waar Itte een in 1950 in Red Deer, Alberta, een onderzoeksbaan kreeg. Achterin het plakboek met zijn levensverhaal dat Ittes moeder voor hem maakte bij zijn afscheid staan de namen van familieleden en vrienden die bij die ‘uitstuif’ aanwezig waren. Twee van die personen waren er ook nu in Spelderholt weer bij. In de linker rij met namen in het plakboek staat, bijna onderaan en heel bescheiden, ‘Lous’. Dat was Lous Hijnekamp, de verloofde van oom Itte, die niet meeging naar Canada. Dat gebeurde later pas, in 1955. Vlak voor Lous’ vertrek, want alles moest heel netjes blijven, trouwden Itte en Lous, en wel met de handschoen. In het familiearchief zit een halve trouwfoto. Of er in Canada ook een foto is gemaakt, vertelt het archief niet.

Itte en Lous kwamen op zeker moment weer terug, want Oom Itte kreeg een baan bij de overheidsinstelling die uiteindelijk Instituut voor Pluimveeonderzoek ‘Het Spelderholt’ zou gaan heten. Een paar artikelen die van W.F. van Tijen in het kader van zijn werkzaamheden publiceerde kon ik vinden. Ze hebben titels als ‘The consequences of selection for shell quality’, ‘Selectie op schaalkwaliteit’ en ‘Shell quality in poultry as seen from the breeder’s viewpoint’. Sommige van die artikelen staan online, zoals ‘On the relationship between the height of the thick albumen and the weight of eggs’ uit 1968, dat, als je het wilt lezen, te koop is. Gratis te lezen is een deel van de samenvatting: Calculations from data of egg quality obtained at four Regional Experimental Farms for Poultry Husbandry and at the Central Institute for Poultry Research “Het Spelderholt” at Beekbergen, the Netherlands, support the conclusions advanced in recent American investigations that the uniform regression of Haugh (1937), which is used for the correction of the height of the thick albumen in relation to the egg weight (0.05 mm. per g. difference in weight), has no general validity. Only for fresh eggs at the beginning of the laying period was an average regression found which did not deviate significantly from the Haugh regression. Significant differences between farms and strain crosses were not established as long as exceptionally deviating circumstances were not considered. It was also found that as the laying period proceeded the Haugh correction factor for the height of the thick albumen in relation to the egg weight could have an adverse effect.’ Etcetera.

Itte en Lous van Tijen woonden in Beekbergen in een mooi vrijstaand huis, waar ze ons en anderen hartelijk ontvingen. Het was een bijzonder stel: Oom Itte was klein van postuur door een groeistoornis, Tante Lous was niet veel groter door een vergroeiing aan haar benen. Ze hadden een paar vogels als huisdier. Geen kippen, geen kanaries of parkieten, maar eenden. Alle andere dieren ter wereld droegen zij een warm hart toe met hun jarenlange inzet voor het Wereldnatuurfonds. Voor dat werk kregen ze een internationale onderscheiding van die organisatie. Lous overleed in 2002, Itte in 2009.

Het hotel van Parc Spelderholt is gevestigd in het voormalige laboratoriumgebouw van het pluimveeonderzoekinstituut. We zagen maar één kip tijdens ons verblijf daar. Ze staat voor het gebouw waar de wpsa zetelt, de World’s Poultry Science Association. Er waren wél kippenbouten bij het avondeten en eieren bij het ontbijt. Onze kleindochter, precies honderd jaar na Oom Itte en Tante Lous geboren, wist, toen ze langs het ontbijtbuffet werd gedragen, wat ze wilde eten: ‘Ei!’



zondag 14 augustus 2022

Herman’s Island etc.

Dezer dagen 14 jaar geleden reden we rond in Newfoundland, het Canadese eiland dat deel uitmaakt van de provincie Newfoundland and Labrador.
Vóór en na Newfoundland bezochten we twee andere provincies, Nova Scotia en Prince Edward Island. We deden een aantal plekken aan die Willem Frederik Hermans bezocht in de zomer en herfst van 1948, tijdens zijn verblijf daar als houtcontroleur. Newfoundland and Labrador was, toen Hermans er was, nog geen provincie van Canada, maar een 'dominion' van het Britse koninkrijk en als zodanig een land dat Hermans in die tijd in een notitieboekje in een lijstje met door hem bezochte landen kon zetten. Prince Edward Island bezocht Hermans overigens niet.
Over zo'n reis zou je een mooi boekje kunnen maken. Maar iemand anders had dat idee al gekaapt: de Hermans-biograaf. We hadden hem kunnen tegenkomen daar. Hij maakte er een ander boek van dan ik gemaakt zou hebben. Hij maakte ook een andere reis. Hij bezocht op Newfoundland bijvoorbeeld Cornerbrook, terwijl wij op de plaatsnaambordjes Corner Brook zagen staan.
De foto's van onze reis die verband houden met Hermans' reis zette ik indertijd in een aparte map op flickr.com: https://www.flickr.com/photos/25955360@N00/albums/72157607061047029.

dinsdag 9 augustus 2022

Vlechten

Mijn moeder zou vandaag 102 zijn geworden als ze niet al op haar 99ste was overleden, ongeveer honderd dagen vóór haar honderdste. Uit haar bezit komen deze twee briefkaarten, allebei gesigneerd door de Nederlands-Duitse zanger en filmster Johan Heesters, die, in 1903 in Amersfoort geboren, de honderd wél haalde, en wel ruim. De kaart met Sylvain Poons en de ijskar hoort bij de film ‘Bleeke Bet’ uit 1934. Rond die tijd verhuisde Heesters naar Duitsland om daar, als Johannes Heesters, tot zijn dood te blijven en tot 1944 vrolijk in allerlei films te acteren en te zingen. Vanaf 1946 ging hij daar weer net zo vrolijk mee door. De andere briefkaart is een Duitse kaart.

Ik gebruikte de ‘Bleeke Bet’-kaart in 2010 als illustratie bij het mooie en interessante artikel ‘Johannes Heesters in Wenen en Berlijn’ dat Helleke van den Braber schreef voor het boek waarvan zij en ik samen de eindredactie deden: In 1934. Nederlandse cultuur in internationale context (uitgegeven door Querido). Mijn moeder kreeg een bewijsexemplaar als leverancier van een archiefstuk uit particulier bezit. Tijdens het afronden van de redactie en de productie van het boek controleerde ik voortdurend of er op het laatste moment nog een correctie moest worden toegepast op het artikel van Helleke: de overlijdensdatum van Heesters namelijk. Soms wil je gewoon graag iemand dood hebben, maar dat lukte niet: hij gaf het pas in 2011 op, 108 jaar oud. Hij moest dus heel lang uitleggen waarom hij tot 1944 had doorgezongen en -gespeeld.

Mijn moeder vertelde regelmatig dat ze de briefkaarten had gekregen en laten signeren bij een bezoek van Heesters aan een bioscoop in Kerkrade, ik neem aan bij een voorstelling van ‘Bleeke Bet’. Ik heb gezocht of ik iets kon vinden over zo’n bezoek, maar dat is niet gelukt. Kerkrade had, toen mijn moeder jong was, en ook nog toen ik jong was, tot midden jaren zestig twee bioscopen: Hollandia op de Markt, een echte theater, verpakt in een mooi gebouw, en de Roxy in de Einderstraat, die tot 1945 Tonhalle Roxy heette. Kerkrade was cultureel gezien toen nog veel Duitser dan nu. De Roxy lag achter de huizen, zonder vanaf de straat zichtbare architectuur. Alleen etalages met affiches etc. wezen op de aanwezigheid van een filmhuis. Ik herinner me dat je een lange smalle gang door moest voordat je de Dikke en de Dunne kon gaan bekijken.

Johan Heesters maakte, vertelde mijn moeder, bij het uitdelen van de kaarten een opmerking over de vlechten die ze als tiener – tot wanneer? – had. Ze waren lang, langer dan een foto uit die tijd kon bevatten.

zaterdag 6 augustus 2022

Cursiefje

Elke ochtend wordt het Comité ter Bescherming van het Werk van Willem Frederik Hermans wakker met de bange gedachte: wat zullen we vandaag weer aantreffen? Er zijn gelukkig veel rustige dagen, waarop het Comité zich aan andere nuttige taken kan wijden, maar soms is er ook werk aan de winkel.

Zo moest vandaag de tweede jaargang van het vermaarde tijdschrift Merlyn worden geraadpleegd, in de tweede jaargang waarvan (1963/1964, p. 23-) Kees Fens het essay ‘Buiten de gevestige chaos’ wijdt aan de novelle Het behouden huis van Willem Frederik Hermans (geschreven in 1950, verschenen begin 1952 met 1951 als jaar van publicatie).  De novelle staat nu in deel 7 (2006) van de Volledige Werken van Hermans op de pagina’s 299-342. In zijn essay citeert Fens onder andere uit een passage die halverwege de novelle staat:

Let even op de zin: ‘En dan volgt een zin die door de auteur gecursiveerd is:’.

Dit is de passage waar het om gaat:

Let even op de zin van Hermans waar Fens de aandacht op vestigt. Het is een zin waar Hermans zelf al speciale aandacht op had gevestigd door hem te cursiveren.

Vandaag, 6 augustus 2022, vindt de Hermans-citatenleverancier van deze week op de website neerlandistiek punt nl, studente in Nijmegen en schrijfster Suzanne Voets, dat het bewuste citaat er zo moet uitzien:

Let even op de zin die gecursiveerd had moeten worden. En dan is er ook nog iets met een accent en een komma, maar dat doen we misschien een andere keer.

vrijdag 5 augustus 2022

Over genres

De Willem Frederik Hermans-citatenleverancier op neerlandistiek punt nl van deze week, Suzanne Voets, is student Nederlands in Nijmegen en schrijfster. Ze werkt, volgens de tekst die haar bij ons introduceert als citatenleverancier, momenteel ‘aan een historische roman en enkele literaire publicaties’. Dat wordt dus een niet-literaire historische roman, begrijp ik? Is dat alleen maar onnadenkend geformuleerd of zitten er diepere gedachten achter, zoals in het geval waarover ik een jaar of zes geleden, op 2 juni 2016, op Facebook schreef onder de titel ‘Literaire romans’:

Het Historisch Nieuwsblad bestaat 25 jaar en daarom mogen we stemmen op ons favoriete geschiedenisboek. Het tijdschrift geeft een lijst van 250 titels om uit te kiezen. Op die lijst, waarop elke titel een genre-aanduiding heeft, zie ik dat ik de afgelopen jaren, zonder me daarvan bewust te zijn, een aantal interessante ‘literaire romans’ heb gelezen. Een kleine geschiedenis van bijna alles van Bill Bryson bijvoorbeeld, en In Europa, De eeuw van mijn vader en Hoe God verdween uit Jorwerd van Geert Mak, ook Tot het bittere einde van Viktor Klemperer en Romantiek van Rudiger Safranski. Allemaal ‘literaire romans’ volgens het Historisch Nieuwsblad, net als Sonny Boy en De Amerikaanse prinses van Annejet van der Zijl. Romans zonder zo’n toevoeging (niet-literaire romans zou je kunnen zeggen) staan niet op de lijst, maar vreemd genoeg is er ook geen genre ‘historische romans’. Dus geen – bijvoorbeeld – Hella Haasse. Wel een categorie ‘Pockets algemeen’, met één titel: de Historiën van Tacitus.

De lijst is opgesteld in samenwerking met een viertal gepensioneerde academici. Een van hen is Hans Blom (Leiden, NIOD). Amusant is dat twee literaire romannetjes van zijn promovenda Van der Zijl op de lijst staan, maar niet haar proefschrift, een biografie over Prins Bernhard. Curieus is dat een egodocument als de dagboeken van Klemperer wel in de Top 250 staan, maar het dagboek van Anne Frank niet. Niet literair genoeg zeker, of geen ‘pocket algemeen’.

En terwijl ik de lijst uitgebreid aan het bestuderen was kondigde Teletekst, geheel in lijn met de lijst van het Historisch Nieuwsblad, een item van Nieuwsuur aan: ‘Het succes van de streekroman’. ‘Wat verklaart het succes van boeken over (vergeten) regionale geschiedenis?’ vraagt het televisiescherm mij. Ik naar Nieuwsuur kijken: er is aandacht voor de vertoneelstukking van ‘Het pauperparadijs’ van Suzanna Jansen (‘Literaire non-fictie algemeen’ op de lijst van het Historisch Nieuwsblad), en Marcia Luyten komt aan het woord over haar Het geluk van Limburg. Dat boek staat niet op de HN-lijst, ik kan dus niet opzoeken wat dat voor soort boek is. Maar gelukkig wint Luyten een paar dagen later de Brusseprijs. De jury daarvan vindt Luytens boek ‘een verhaal dat leest als een roman’. Ik, argeloze lezer en kijker, begrijp dus dat de Brusseprijs een prijs is voor de beste streekroman.

donderdag 14 juli 2022

Over over

Op neerlandistiek punt nl, u weet het al, staat sinds 1 september 2021 een jaar lang elke dag een ander citaat van of uit het werk van Willem Frederik Hermans, uitgekozen door Hermans-kenners en -liefhebbers en andere bekende of onbekende Nederlanders. De tekst van die citaten is – laten we het voorzichtig uitdrukken – niet altijd de tekst die Hermans heeft laten publiceren, want diverse deelnemers plukken hun ‘citaten’ van websites met tegeltjeswijsheden en wat dies meer zij. De bronvermelding laat ook veel te vaak ernstig te wensen over, en daar komt nog bij dat de redactie van neerlandistiek punt nl aan de websitetechniek de opdracht heeft gegeven om alle afzonderlijke alinea’s aan elkaar te plakken. Iemand heeft ze er op gewezen dat dat eigenlijk allemaal niet kan, maar ze vinden dat ik zeur.

Vandaag hebben we een primeur! De tekst die Rick de Leeuw voor vandaag heeft uitgezocht is namelijk niet van Willem Frederik Hermans, maar van Carel Peeters. Kijk maar. In zijn boek Hollandse pretenties (1988), p. 250, schrijft Caarel Peters namelijk:

En dat is precies wat Rick de Leeuw ook presenteert vandaag:

Helemaal correct geciteerd.

Nou lijkt Karel Pieters op zijn beurt wel Hermans te citeren, en wel uit Onder professoren, maar dat is niet zo, want daar – Volledige Werken, deel 5 (2013), p. 497 – staat iets anders. Dit namelijk: ‘De praatjes waaien weg en de atomen blijven.’ Ongeveer hetzelfde, maar toch een beetje anders, zoals ik in dit soort omstandigheden wel vaker pleeg te zeggen.

Die Carel Peeters toch – jaren geleden betrapte ik hem al eens op een soortgelijke aanpassing van citaten, van Menno ter Braak namelijk, waar hij het zelfs al knippend en plakkend van dé website met het werk van Ter Braak niet kon laten om zinnen in stukken te hakken en aan te passen. Je moet er als schrijver toch niet aan denken dat iemand na je dood zo met je teksten zit te prutsen. Alsof iemand bij leven met opzet je naam zit te verhaspelen.

woensdag 13 juli 2022

Bij Büchner op bezoek

Ruim vijftig jaar geleden, tijdens mijn eerste studiejaar Duits in Utrecht, was een van de eerste literaire teksten die docent Peter Wessels met ons behandelde de novelle Lenz van de zeer jong gestorven en zeer bijzondere schrijver Georg Büchner (1813-1837). Die lectuur is blijven hangen: ik maakte, in 1981, samen met Ton Naaijkens de eerste Nederlandse vertaling van Lenz (Utrecht: Journal), ik schreef het voorwoord bij het Verzameld werk van Büchner in het Nederlands (Amsterdam: International Theatre Bookshop, 1987), ik vertaalde de brieven van en aan Büchner (Van Gruting, 2000), ik deed onderzoek naar de Nederlandse verwanten van Büchner en hield daar onder andere een lezing over op een Duits Büchner-congres in Mainz in 2012.
Mainz is niet zo ver weg van de geboorteplaats van Büchner, Goddelau, nu onderdeel van de gemeente Riedstadt, ten oosten van Darmstadt, maar toch maakte ik toen, in 2012, de korte omweg niet. Mijn bezoek aan het geboortehuis van Büchner, tegenwoordig een klein maar fijn en heel actief museum, vond pas nu, in de zomer van 2022 plaats. En omdat we toch ook weer naar huis moesten, maakten we de terugreis in de vorm van een vakantietrip die ons ook langs Zürich leidde, waar Büchner in 1837, nog geen vierentwintig jaar oud, overleed. Hij was net aan de universiteit daar gepromoveerd en wilde er gaan werken, vanwege politieke activiteiten op de vlucht voor de autoriteiten in wat we voor het gemak nu maar even ‘Duitsland’ noemen.
Büchner werd ook begraven in Zürich. Bijna veertig jaar later, in 1875, werd op de Zürichberg ten noordoosten van het centrum van de stad een grafmonument voor de schrijver opgericht. Dat grafmonument kende ik tot nu toe alleen maar van foto’s en ook van een staalgravure die werd opgenomen in de Sämmtliche Werke und handschriftlicher Nachlaß die, bezorgd door Karl Emil Franzos, in 1879 verschenen. Lang geleden kocht ik antiquarisch een eenvoudig ingebonden boekje met alleen de tekst van ‘Danton’s Tod’ uit die uitgave, en daarbij was die gravure mee ingebonden.
Maar nu ging ik het grafmonument dus in het echt bekijken. Georg ligt er al bijna 150 jaar mooi bij. Als hij even overeind komt, heeft hij een spectaculair uitzicht over de Zürichsee.



dinsdag 5 juli 2022

Abdelkader, Yves en Barber

U kent vast de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans. Ik heb het er wel eens over. Binnenkort verschijnt het vierentwintigste en laatste deel. Als u boekenplanken van 1 meter 20 bezit, zal de editie zo’n plank vullen. Het oeuvre van Hermans omvat in de uitgave ruim 15.000 pagina’s. Als u dat wat veel vindt, zijn er ook handzamere versies, zoals websites als citaten.net, die het oeuvre van Hermans samenvatten in, zoals citaten.net, 73 handzame citaten. Voor het geval je, bijvoorbeeld, door de redactie van de website neerlandistiek punt nl wordt gevraagd om je zeven favoriete citaten van Hermans uit te kiezen en die een week lang aan het volk te tonen in het kader van het Hermans-jaar 2021/2022 is zo’n citatenwebsite een uitkomst. Omdat je als Hermans-deskundige – anders zou je immers niet gevraagd worden – toch alles al gelezen hebt, is dat voorwerk van die citatenwebsites alleen maar handig.

Zo ongeveer moeten Abdelkader Benali en Yves Petry hebben gedacht, die, zoals ik de afgelopen tijd al liet weten, hun Hermans-citaten van citaten.net etc. haalden, inclusief alle fouten, bewerkingen etc. die daarin voortkomen. En nu heb ik nog iemand gevonden: Barber van de Pol, die van 29 september tot en met 5 oktober 2021 haar gang mocht gaan op neerlandistiek punt nl. Al haar gekozen citaten staan op citaten.net. Een ervan was ook al door Benali en Petry gekozen, in precies dezelfde corrupte weergave.

Hoe ziet dat er nu uit, dat citatenrapen? Dit is wat er op 5 oktober 2021 in naam van Barber van de Pol op neerlandistiek punt nl staat:


En dit is dezelfde tekst op citaten.net:


Dezelfde tekst, spitting image, inclusief de bron, ook spitting image, namelijk zonder die leestekens en met die verdwaalde hoofdletter. Die hoofdletter suggereert dat de titel van het geciteerde stuk ‘Verhaal: waarom schrijven?’ is, maar de bedoelde titel is ‘Waarom schrijven?’ en dat is geen verhaal. De tekst is verder correct weergegeven, maar die mazzel heb je natuurlijk ook wel eens als citatenraper.

Dan dit favoriete citaat van Barber van de Pol, op 4 oktober 2021 op neerlandistiek punt nl:


Uiterst nauwkeurig geknipt en geplakt van citaten.net:


Het probleem is alleen dat het verhaal ‘Lotti Fuehrscheim’ heet, met een driepoot op het eind. En er moet geen komma na ‘geloof’.

Nog eentje dan, van 1 oktober 2021:

Dat lijkt heel veel op wat er op citaten.net staat:


Maar weer niet op de oorspronkelijke tekst op p. 357 van deel 3 van de Volledige Werken (2010):


Toch een beetje anders, hè.

Nu is het wel genoeg. Ik stel voor dat andere Hermans-kenners die hun lievelingscitaten van een citatenwebsite hebben gehaald, dat zelf even melden bij neerlandistiek punt nl.

zondag 3 juli 2022

Absurd

Vanwege de overweldigende bijval voor mijn kruistocht tegen de verminking van citaten van of uit het werk van Willem Frederik Hermans op de website neerlandistiek punt nl besteed ik er nog maar eens aandacht aan. Om te beginnen maar eens positief: Sasha Richman, promovenda van Mathijs Sanders in Groningen, koos vanaf vrijdag 1 juli 2022 een paar prachtige citaten die met het thema van haar voorgenomen dissertatie te maken hebben: de rol van de fotografie in het werk van Hermans en anderen. De citaten zijn met zorg gekozen en overgenomen, in tegenstelling tot de manier waarop haar directe voorganger Yves Petry dat deed. Die knutselde ten eerste aan een van de gekozen citaten, en de meeste vond hij op een citatenwebsite, net als zijn collega Abdelkader Benali, over wie ik eerder berichtte, maar dan zonder zijn naam te noemen. De herkomst van die citaten is goed herkenbaar aan de afwijkingen in vergelijking met de originele teksten; een van zijn citaten deelt Petry zelfs met Benali, met precies dezelfde verkeerde woordvolgorde.

Aan het eerste citaat van Sasha Richman zit toch een smetje, maar daar kan ze zelf niets aan doen. De redactie van neerlandistiek punt nl heeft namelijk bedacht dat je best alle zinnen die in zo’n Hermans-citaat staan achter elkaar kunt plakken, zonder nieuwe alinea’s etc., ook bij gedichten. Ik constateerde dat bij enkele van de door mij gekozen citaten, en in die drie gevallen werd de schade hersteld. Maar het betekende niet dat het regime werd veranderd. De redactie stak een dikke middelvinger naar mij (en Hermans) op en plakte verder aan elkaar.

Aan het eerste citaat van Sasha Richman (uit De donkere kamer van Damokles), gepubliceerd op 1 juli 2022, is goed te zien hoe absurd dat is. Dit staat nu op neerlandistiek punt nl:

Zijn judoclubje was hij geregeld blijven bezoeken. Zijn voeten vergroeiden ernaar, zij werden breed en zeer gespierd over de wreven, het leek of zij zuignappen aan het worden waren, hij stond er onverwrikbaar op als waren zij van lood. Normale schoenen kon hij niet meer dragen, er moesten bijzondere schoenen naar maat voor hem gemaakt worden. Een klein monster, een rechtopstaande pad.

Maar in het origineel staat:

Zijn judoclubje was hij geregeld blijven bezoeken. Zijn voeten vergroeiden ernaar, zij werden breed en zeer gespierd over de wreven, het leek of zij zuignappen aan het worden waren, hij stond er onverwrikbaar op als waren zij van lood. Normale schoenen kon hij niet meer dragen, er moesten bijzondere schoenen naar maat voor hem gemaakt worden.

Een klein monster, een rechtopstaande pad.

Een nieuwe alinea dus, die laatste zin. Dat is de keuze van de schrijver, en daar kom je met je tengels niet aan op de manier waarop neerlandistiek punt nl dat doet. Als je, zoals de redactie van neerlandistiek punt nl, belangrijk vindt wat het verschil is tussen ‘turkoois’ en ‘turquoise’, tussen ‘aanmeren’ en ‘afmeren’ en tussen ‘absurd’ en ‘bizar’ (ik noem maar een paar afleveringen van de honderden van het ‘Verwarwoordenboek’ op neerlandistiek punt nl, die wél met alineas, witregels en wat dies meer zij worden gepubliceerd), dan moet je ook interessant vinden hoe een echte schrijver zijn tekst indeelt. Want dat doet hij niet zo maar.

         Een nog akeliger voorbeeld van zinnenplakkerij demonstreerde neerlandistiek punt nl bij een citaat dat Gert Brouns had uitgezocht. Ook hij deed dat met zorg en precisie. Hij koos dit fragment uit Nooit meer slapen en citeerde het naar de Volledige Werken, deel 3:

Als je mij vraagt zijn er drie belangrijke stadia in de geschiedenis van de mens.

In het eerste kende hij zijn eigen spiegelbeeld niet, evenmin als een dier dat kent. Laat een kat in een spiegel kijken en hij denkt dat het een raam is waarachter een andere kat staat. Blaast ertegen, loopt er omheen. Op den duur is hij niet meer geïnteresseerd; sommige katten tonen zelfs nooit enige belangstelling voor hun spiegelbeeld.

Zo zijn de eerste mensen ook geweest. Honderd procent subjectief. Een ‘ik dat zich vragen kon stellen over een zelf bestond niet.

Tweede stadium: Narcissus ontdekt het spiegelbeeld. Niet Prometheus die het vuur ontdekte is de grootste geleerde van de Oudheid, maar Narcissus. Voor het eerst ziet ‘ik zich ‘zelf. Psychologie was in dit stadium een overbodige wetenschap, want de mens was voor zichzelf wat hij was, namelijk zijn spiegelbeeld. Hij kon ervan houden of niet, maar hij werd niet door zichzelf verraden. Ik en zelf waren symmetrisch, elkaars spiegelbeeld, meer niet. Wij liegen en het spiegelbeeld liegt met ons mee. Pas in het derde stadium hebben wij de genadeslag van de waarheid gekregen.

Het derde stadium begint met de uitvinding van de fotografie. Hoe dikwijls gebeurt het dat er een pasfoto van ons gemaakt wordt waarvan wij evenveel houden als van ons spiegelbeeld? Hoogst zelden! Voordien, als iemand zijn portret liet schilderen en het beviel hem niet, kon hij de schuld aan de schilder geven. Maar de camera, weten wij, kan niet liegen. En zo kom je in de loop van de jaren, via talloze foto’s, erachter dat je meestal niet jezelf bent, niet symmetrisch met jezelf, maar dat je het grootste deel van je leven in een aantal vreemde incarnaties bestaat voor welke je alle verantwoordelijkheid van de hand zou wijzen als je kon.

De angst dat andere mensen hem zien zoals hij is op die foto’s die hij niet kan endosseren, dat ze hem misschien nooit zien zoals het spiegelbeeld waarvan hij houdt, heeft de menselijke individu versplinterd tot een groep die uit een generaal plus een bende muitende soldaten bestaat. Een Ik dat iets wil zijn - en een aantal schijngestalten die het Ik onophoudelijk afvallen. Dat is het derde stadium: het voordien vrij zeldzame twijfelen aan zichzelf, laait op tot radeloosheid.

De psychologie komt tot bloei.

En wat staat er op neerlandistiek punt nl? Dit:

Als je mij vraagt zijn er drie belangrijke stadia in de geschiedenis van de mens. In het eerste kende hij zijn eigen spiegelbeeld niet, evenmin als een dier dat kent. Laat een kat in een spiegel kijken en hij denkt dat het een raam is waarachter een andere kat staat. Blaast ertegen, loopt er omheen. Op den duur is hij niet meer geïnteresseerd; sommige katten tonen zelfs nooit enige belangstelling voor hun spiegelbeeld. Zo zijn de eerste mensen ook geweest. Honderd procent subjectief. Een ‘ik’ dat zich vragen kon stellen over een ‘zelf’ bestond niet. Tweede stadium: Narcissus ontdekt het spiegelbeeld. Niet Prometheus die het vuur ontdekte is de grootste geleerde van de Oudheid, maar Narcissus. Voor het eerst ziet ‘ik’ zich ‘zelf’. Psychologie was in dit stadium een overbodige wetenschap, want de mens was voor zichzelf wat hij was, namelijk zijn spiegelbeeld. Hij kon ervan houden of niet, maar hij werd niet door zichzelf verraden. Ik en zelf waren symmetrisch, elkaars spiegelbeeld, meer niet. Wij liegen en het spiegelbeeld liegt met ons mee. Pas in het derde stadium hebben wij de genadeslag van de waarheid gekregen. Het derde stadium begint met de uitvinding van de fotografie. Hoe dikwijls gebeurt het dat er een pasfoto van ons gemaakt wordt waarvan wij evenveel houden als van ons spiegelbeeld? Hoogst zelden! Voordien, als iemand zijn portret liet schilderen en het beviel hem niet, kon hij de schuld aan de schilder geven. Maar de camera, weten wij, kan niet liegen. En zo kom je in de loop van de jaren, via talloze foto’s, erachter dat je meestal niet jezelf bent, niet symmetrisch met jezelf, maar dat je het grootste deel van je leven in een aantal vreemde incarnaties bestaat voor welke je alle verantwoordelijkheid van de hand zou wijzen als je kon. De angst dat andere mensen hem zien zoals hij is op die foto’s die hij niet kan endosseren, dat ze hem misschien nooit zien zoals het spiegelbeeld waarvan hij houdt, heeft de menselijke individu versplinterd tot een groep die uit een generaal plus een bende muitende soldaten bestaat. Een Ik dat iets wil zijn - en een aantal schijngestalten die het Ik onophoudelijk afvallen. Dat is het derde stadium: het voordien vrij zeldzame twijfelen aan zichzelf, laait op tot radeloosheid. De psychologie komt tot bloei.

Eén alinea, een vette, onhermansiaanse lap in plaats van de zorgvuldig en welbewust in zeven alineas ingedeelde tekst. Wat zegt Jan Renkema, de bedenker van het ‘Verwarwoordenboek’, ook weer in zijn SchrijfwijzerDe alinea is de belangrijkste bouwsteen van een tekst.

Bizar.