donderdag 24 oktober 2019


Parasol – de korte geschiedenis van een Utrechts tijdschrift [2004]


Boeken en artikelen over Utrechtse kunst hebben de neiging te beginnen met het leggen van nadruk op de saaiheid, de bekrompenheid en de dufheid van het artistieke klimaat in de Domstad, om vervolgens te berichten over een uitzondering op die bekrompenheid: het onderwerp van het boek of het artikel. Misschien wordt het langzamerhand tijd deze negatieve insteek te laten varen en, met al die uitzonderingen op de regel, te concluderen dat het best meevalt met de kunst in Utrecht. Dat Utrecht misschien wel een heel gewone kunststad is, een stad met een rijk kunstverleden, met hoogtepunten, met personen die buiten de stads- en landsgrenzen bekend zijn, maar ook met een grote groep van in het verleden en nu hardwerkende, verdienstelijke en voor de Utrechtse gemeenschap belangrijke kunstenaars. De geschiedenis van de kunst bestaat niet alleen uit hoogtepunten, de hoogtepunten bestaan zelfs alleen maar bij de gratie van de omgeving waar ze bovenuit staken.

Oplage 300
Ook de weinige literatuur die er is over het Utrechtse studententijdschrift Parasol, waarvan in 1963 slechts twee nummers verschenen, begint met het bezweren van de ‘bekrompen en benauwde atmosfeer’ van de studentenstad Utrecht, in vergelijking met de ‘vrijmoedige hoofdstad veertig kilometer verderop’ (Fransen). Maar misschien is hier toch sprake van een wat anachronistische kijk op de zaak. Ook in Amsterdam zullen begin jaren vijftig kritische studententijdschriften door de universitaire gemeenschap niet met gejuich zijn ontvangen.
            Van de twee nummers van Parasol, oplage 300, zijn niet veel exemplaren bewaard gebleven. De digitale Nederlandse Centrale Catalogus kent twee vindplaatsen: de universiteitsbibliotheken van Leiden en, natuurlijk, Utrecht. Ook het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag heeft de 2 Parasols. Ze zitten in een kleine collectie die een Parasol-collectie heet te zijn, maar die het in feite niet is: behalve de twee exemplaren van Parasol en het typoscript van het al geciteerde artikel van Ad Fransen bevat de Parasol-map geen documenten die betrekking hebben op de geschiedenis van het tijdschrift.
            Parasol wordt gezien als een voorloper van het legendarische, in 1957 door de uitgever Geert van Oorschot opgerichte literaire tijdschrift Tirade. De connectie tussen Parasol en Tirade is dan ook de achtergrond van het artikel dat Ad Fransen in het jubileumnummer 300 van Tirade in 1985 aan Parasol wijdde. Fransen sprak met nog levende makers en auteurs van Parasol, hij onthulde de pseudoniemen waarachter veel auteurs zich verscholen en vertelde de kortstondige geschiedenis van het blad. Veel is daar niet aan toe te voegen.
            Wie waren de makers van Parasol? Volgens de titelpagina van nummer 1 vormden J.A. Emmens, A.N.J. Koster, J.W. Smit en P.J. Vinken de redactie en waren de medewerkers Amaziah Peddemors, J. Eijkelboom, Henrick de Roover, G. van Herpen, E. Reil, H. Valentijn en P.A. Vrolick. In nummer 2 is Amaziah Peddemors verdwenen en J.G. van Bergen erbij gekomen. De vier redactieleden waren alle vier in de studentenadministratie te vinden: Jan Emmens (1924-1971) was een ouderejaars kunstgeschiedenis; hij werd later in Utrecht hoogleraar in dat vak en maakte ook naam als dichter. Nol Koster studeerde Nederlands, Wim Smit geschiedenis en Pierre Vinken medicijnen. Vinken (geboren in 1927) werd neurochirurg. Van 1975 tot 1992 was hij bijzonder hoogleraar in Leiden, van 1979 tot 1995 voorzitter van de raad van Bestuur van Uitgeversmaatschappij Elsevier (vanaf 1993 Reed Elsevier).
            De medewerkers waren niet zonder meer in het Utrechtse studentenleven te lokaliseren, want behalve de Amsterdamse student, later journalist, dichter en vertaler Jan Eijkelboom en de Utrechtse student medicijnen Gé van Herpen verborgen de resterende auteurs zich achter pseudoniemen. ‘Amaziah Peddemors’, zo onthult Fransen, was de schrijversnaam van de ouderejaars studentsociologie Karel Blom, ‘E. Reil’ was Pierre Vinken, ‘H. Valentijn’ Wim Smit, ‘Henrick de Roover’ Jan Emmens, ‘P.A. Vrolick’ Jan Eijkelboom en J.G. van Bergen de later als socioloog bekend geworden Amsterdamse student Joop Goudsblom. Van Herpen en ‘Van Bergen’ zouden overigens niet in Parasol publiceren. Dat Ernst Vijlbrief (zoon van de drukker van het tijdschrift en latere zwager van Jan Emmens) vignetten in beide nummers tekende wordt alleen maar achterin nummer 1 vermeld.

De inhoud
Het loont de moeite de twee verschenen nummers van het tijdschrift al bladerend eens te bekijken.
            Een beetje tijdschrift begint natuurlijk met een beginselverklaring, en dat deed Parasol in nummer 1, gedateerd maart 1953, ook. Onder het kopje ‘Fut’ – gevolgd door teksten met de titels ‘Nut’, ‘Dut’ en ‘Zût’ – legt P.J. Vinken uit waar de titel vandaan komt: ‘Tegen te felle zon gebruikt men een parasol, als afweermiddel, en soms (wanneer men niet zo overtuigd is van de Doelmatigheid van het Al), met enig protest. De redactie van dit blad […] is wat overgevoelig voor licht; een zwak zonnetje kan al een bedreiging zijn voor haar welzijn.’
            De goede verstaanders onder de weinige lezers wisten genoeg: met het ‘zwakke zonnetje’ werd de Utrechtse universiteit bedoeld, die immers als motto ‘Sol Iustitiae Illustra Nos’ voert: ‘Zon van de gerechtigheid, verlicht ons.’ De makers van Parasol zetten zich dus af tegen de aloude alma mater van de Domstad. Veel van die kritiek is voor de lezer van nu nauwelijks nog te begrijpen. Zelfs het stuk dat de meeste opschudding in academisch Utrecht veroorzaakte, ‘De vrouw. Een confrontatie’, zou eigenlijk een serie voetnoten nodig hebben om in al zijn finesses te kunnen worden begrepen. De kern van dit artikel van ‘E. Reil’ was dat de internationaal vermaarde psycholoog en fysioloog F.J.J. (Frederik) Buytendijk (1887-1974) in zijn boek De vrouw. Haar natuur, verschijning en bestaan. Een existentieel-psychologische studie (1951) wat al te veel leentjebuur had gespeeld bij een werk van de Duitser Philipp Lersch, Vom Wesen der Geschlechter (1947). Het stuk zorgde vanzelfsprekend voor opschudding, en het bestuur van de universiteit meldde zich bij de redactie en eiste excuses. In een ‘Redactioneel’ in nummer 2, waarschijnlijk geschreven door Jan Emmens, bood Parasol Buytendijk ‘verontschuldigingen [aan] voor de wijze waarop de critiek op zijn boek was geformuleerd’, maar Pierre Vinken, nog steeds als E. Reil, werd vervolgens nog duidelijker door de badinerende toon van zijn eerste stuk te vervangen door een reeks voorbeelden. Het artikel heette dan ook ‘Man en Paard’.  Wie zich achter het pseudoniem verschool kwam overigens niemand te weten. ‘Dat was maar goed ook,’ verklaarde Vinken in 2000. ‘Als was uitgekomen dat ik dat stuk had geschreven, was ik onmiddellijk van de universiteit verwijderd.’ (Geurts) De kwestie had in 1982 nog een staartje, zoals Fransen vertelt, omdat een zoon van Buytendijk Vinken alsnog voor smaad aanklaagde wegens het Parasol-artikel. Maar Vinken werd vrijgesproken nadat hij nog een reeks passages had aangedragen die plagiaat aannemelijk maakten.
            Ook andere artikelen in Parasol reageren op universitaire ontwikkelingen, zoals het amusante stuk ‘Een semantische studie over het begrip wereld in verband met de uitdrukking “in de wereld zijn” bij Heidegger en Gabriel Marcel’ van ‘H. Valentijn’ in nummer 2. Het amusante artikel van de pseudonieme Wim Smit steekt in de vorm van een voor een prijsvraag geschreven schoolse verhandeling de draak met modieuze filosofieën.
            Er staan ook niet-actuele bijdragen in de Parasols. Jan Eijkelboom droeg aan beide nummers een vertaling van een gedicht van John Donne bij, en Jan Emmens aan beide nummers gedichten. In beide nummers staan ook advertenties. Die van de repetitor G.F. Monnereau lijken echt, maar de aanmoediging in nummer 2 om het universiteitsblad Sol Iustitiae te gaan lezen (‘verschijnt nog steeds!’) valt onder de categorie humor, net als de lijst boeken die in nummer 1 als leverbaar worden aangeprezen bij De Nederlandse Boekhandel aan de Nachtegaalstraat, hoek Maliebaan. Behalve de inderdaad in de aflevering van Parasol behandelde boeken van bijvoorbeeld Buytendijk, Lersch en Aldous Huxley bevat de lijst ook titels als Down with everybody van George Mikes en de Divina Comedia van Dante. Leuke, flauwe grappen, maar Parasol was dan ook een studententijdschrift.

De betekenis
Was Parasol ook echt een Utrechts tijdschrift? Het antwoord moet nee zijn. Er staan nauwelijks stukken in die niet ook in andere studentenbladen in andere steden hadden kunnen staan, de thema’s zijn ook niet typisch Utrechts, en behalve Emmens hebben er geen mensen aan meegewerkt die in de Utrechtse cultuur een belangrijke rol hebben gespeeld.
            Met nummer 2 van oktober 1953 was het afgelopen met Parasol, dat dus niet meer ‘onregelmatig’ verscheen, zoals het colofon telkens meldde, maar nooit meer. Het ‘woestijnbloempje’ (aldus Joop Goudsblom) was uitgebloeid. Misschien zat de angst voor onaangename gevolgen er bij deze en gene wel in als men op dezelfde voet doorging. Enkele redactieleden en medewerkers vonden hun weg in andere redacties, zoals van het Amsterdamse studentenblad Propria Cures of van het literaire tijdschrift Tirade van uitgeverij Van Oorschot. Anderen kozen een wetenschappelijke carrière, van weer anderen werd niets meer vernomen.

bronnen
Ad Fransen, ‘Parasol, een korte voorzomer in de ontstaansgeschiedenis van Tirade’. In: Tirade, 29 (1985), afl. 300, p. 517-546.
Twan Geurts, ‘De nihilist’. In: id. (red.), Zo, dit is de wereld. Alumniportretten. Utrechtse afgestudeerden over 50 jaar leven en werk. Utrecht 1986, p. 80-87 (over Pierre Vinken).
Arjaan van Nimwegen, ‘De stad Utrecht’. In: Willem van Toorn (red.), Querido’s letterkundige reisgids van Nederland. Amsterdam 1982, p. 207-236.
Hans van Straten, ‘Literatuur in Utrecht, 1923-1973’. In: Jaarboek Oud Utrecht 1973. Utrecht 1973, p. 97-125.
Ton Veldhuysen, Tirade 1957-1985. Leiden 1986.

Dit – op verzoek en snel geschreven – artikel verscheen eerder in Nobelmagazine. Beeldende kunst in Utrecht in de Twintigste Eeuw, 1 (2004), afl. 2, p. 29-31, en is hier licht redactioneel bewerkt. Bij het artikel stonden de twee voorkanten van de Parasols afgebeeld, ik heb er nu enkele scans uit aflevering 1 aan toegevoegd uit een exemplaar dat ik onlangs vond. Nu, vijftien jaar na het verschijnen van het artikel in een glossy maar obscuur en ongelezen tijdschrift, zal het niet moeilijk zijn op een aantal punten informatie toe te voegen: verscheidene voorkomende personen zijn overleden, biografieën en necrologieën (Wim Smit overleed in 2006, Pierre Vinken in 2011) verwijzen soms naar Parasol. Ik heb de neiging kunnen onderdrukken de literatuurlijst uit te breiden.