Is Jacques Pressers Homo submersus. Een roman uit de onderduik een editie? [2010]
‘Geen idee, nooit geprobeerd’ – zo moet
ongeveer, ooit, het antwoord van Harry Mulisch hebben geluid op de
interviewvraag of hij viool kon spelen. Theoretisch zou het natuurlijk kunnen:
dat iets wat je nog nooit hebt gedaan je goed afgaat, maar bij vioolspelen is
de kans erg klein. Loop maar eens over de Koninginnedagvrijmarkt en luister
naar de jongens en de meisjes die al een tijdje les hebben en desondanks alleen
hoog scoren in de categorie aandoenlijk. Ze doen hun best en krijgen daarom af
en toe een muntje in hun centenbakje.
Onlangs,
al weer jaren geleden
Het was toevallig op Koninginnedag 2010
dat Philo Bregstein, kenner van leven en werk van Jacques Presser (1899-1970),
in NRC Handelsblad een
ingezonden brief publiceerde naar aanleiding van een recensie door Elsbeth Etty
van de publicatie kort daarvoor van Homo
submersus, een eerder ongepubliceerd gebleven onderduikroman van de
historicus en schrijver Presser. Etty had haar twijfels over de kwaliteit van
het boek geuit; ook had ze zich afgevraagd of het bewaarde typoscript wel
tijdens de onderduik is vervaardigd, zoals in de begeleidende teksten van het
boek wordt beweerd.
De twijfel van Etty zal zijn vergroot
door de aandacht in de pers rond het verschijnen, die sprak van een bij toeval
teruggevonden typoscript dat al jaren kwijt was. In een ‘Woord vooraf’ bij het
boek zegt Frans Bijlsma namens de erven-Presser: ‘Na enig speurwerk dook
onlangs een kopie van dit typoscript op’, maar Bregstein (die in het boek
bedankt wordt en dus op de een of andere manier betrokken was bij de
totstandkoming ervan) zegt in zijn ingezonden brief dat er ‘al weer jaren
geleden’ een carbondoorslag van het typoscript werd gevonden. Als argument
tegen de twijfels van Etty over de authenticiteit van het typoscript zegt
Bregstein: ‘De fotokopie van de carbondoorslag komt volstrekt authentiek over’.
Maar zo’n argument helpt natuurlijk niet als je twijfels wilt wegnemen, want
niet de fotokopie moet authentiek zijn, wel dat wat gefotokopieerd is.
Bregstein is, hoewel hij dus bij de publicatie betrokken was (hij sprak ook
tijdens de presentatie van het boek op 22 april 2010), blijkbaar niet in staat
gesteld de originele doorslag te bekijken. Een fotokopie van de doorslag, dat
zegt de boekuitgave van Homo
submersus, kunnen ook wij gewone burgers op het Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie gaan inzien, net als – en alweer is de informatie vaag –
een digitaal bestand. Maar een digitaal bestand waarvan? Zijn het scans van de
bewaarde doorslag? Maar dan kun je die ook uitprinten en dan hoef je geen
fotokopieën te laten zien. Een Word-versie van de tekst? Daar is de in het boek
gepubliceerde tekst het resultaat van, de inzage daarvan levert dus ook niets
op.
Bregstein vermeldt in zijn ingezonden
brief een jarenlange zoektocht naar een uitgever voor Homo submersus. Dat spreekt dan weer voor het feit dat de doorslag
al ‘jaren geleden’ gevonden is, want je gaat niet jarenlang op zoek naar een
uitgever voor een boek dat je nog niet hebt gevonden. Uitgeverij Boom was
uiteindelijk bereid, zij gaven het boek uit ‘zonder subsidie en met grote
toewijding’. En daar zijn we weer bij Harry Mulisch en op de vrijmarkt: goede
voornemens en toewijding alleen helpen niet bij het vioolspelen, en ook niet
bij het maken en het uitgeven van een editie. Je moet weten wat je doet. Dat
dat bij dit boek niet het geval was wil ik hieronder aantonen. De literaire
kwaliteit en de kwestie van de authenticiteit laat ik hier buiten beschouwing.
De samenstellers
Wie heeft deze uitgave eigenlijk
gemaakt? Op de titelpagina staat: ‘Ingeleid en geannoteerd door Nico Markus’.
(Op die titelpagina staat overigens ook een hele hoop niet wat daar gewoonlijk
wel staat, zoals de naam van de uitgever, de plaats en het jaar van verschijnen
– maar dit terzijde). Nico Markus lijkt dus verantwoordelijk voor het bezorgen,
maar hij is het niet. Er blijken ook ‘samenstellers’ te zijn, want ‘De
samenstellers’ bedanken Markus in het dankwoord achterin het boek voor zijn
bijdrage. Ook bedankt worden Frans Bijlsma, die namens de erven-Presser het al
genoemde ‘Woord vooraf’ schreef, en Laura Weeda en Marlies Enklaar, de
‘editeurs en redacteurs van de leestekst’. Deze zelfde twee dames worden ook in
het colofon genoemd als verantwoordelijk voor editie en redactie, maar daar
zijn ze vergezeld van Marrigje Paijmans. Verdient Marrigje Paijmans geen dank?
Of is zij ‘De samenstellers’? Het wordt niet duidelijk. Ook niet duidelijk
wordt wat het precies betekent dat alleen de leestekst editeurs en redacteuren
nodig had en niet de bron die daaraan ten grondslag ligt, namelijk het
typoscript. En waarom worden ‘editie’ en ‘redactie’ telkens in één adem
genoemd? Wordt hier misschien onder ‘editie’ de transcriptie begrepen en onder
‘redactie’ dat wat je vervolgens met die getranscribeerde tekst doet? Dat zou
een misvatting zijn.
Er worden nog meer mensen bedankt, onder
anderen iemand die ‘de verantwoording van de editie heeft gekeurd op haar
editie-technische kwaliteit’. Ik vermoed dat deze persoon de definitieve versie
van de verantwoording niet heeft gezien, want anders had hij er wel voor
gezorgd dat zijn functie en de naam van zijn universitaire vakgroep correct
werden weergegeven. We krijgen niet te lezen of de keuring van de
verantwoording positief is uitgevallen, en ook niet waarom alleen de
verantwoording is gekeurd en niet het resultaat van het editeerwerk. Of beter:
of er gekeken is naar de relatie tussen verantwoording en resultaat. Want die
twee moeten natuurlijk iets met elkaar te maken hebben. De verantwoording van
een wetenschappelijke editie moet, om het heel kort en bondig te formuleren,
alles uitleggen wat er in die editie gebeurt, en wat er in de editie gebeurt moet
altijd in de verantwoording terug te vinden zijn. En dat is hier duidelijk niet
het geval. Zo hoort in een verantwoording (of anders elders in een editie) een
fysieke beschrijving van de bron; die is er in Homo submersus wel, maar onvolledig. De omvang ontbreekt
bijvoorbeeld. Die kunnen we alleen vermoeden en concluderen uit het bijschrift
bij een facsimile van de, volgens dat bijschrift, laatste pagina van het
typoscript, en die laatste pagina draagt het paginacijfer 217. Maar dan weten
we nog niets over de omvang van het typoscript, want er zouden best nog
pagina’s, lege bijvoorbeeld, na 217 kunnen zijn, en ook vóór p. 1. Die p. 1
wordt eveneens afgebeeld, maar het onderschrift daarvan stuurt ons weer het bos
in: ‘De eerste pagina van het typoscript Homo submersus, p. 7’. Er wordt
ook nergens gemeld of het typoscript wel volledig gepubliceerd is.
Wat in de verantwoording wél wordt
gezegd staat vol misvattingen. Er staat bijvoorbeeld: ‘Er is maar één versie
van Homo submersus overgeleverd
en dat is de doorslag van het typoscript.’ De doorslag van het typoscript
dus. Maar wie zegt dat er niet meer dan één doorslag heeft bestaan en meer dan
één typoscript? Een betere formulering zou dus zijn: ‘een doorslag van een
typoscript’. De volgende zin is: ‘Deze doorslag bevat twee lagen, want er zijn
tussen de regels en in de kantlijn aantekeningen gemaakt met de pen.’ Met
‘lagen’ is bedoeld schrijflagen, en ook hier is de fermheid link, want er
zouden ook meer dan twee schrijflagen kunnen zijn: niemand kan immers navertellen
of Presser niet diverse keren op verschillende tijdstippen met dezelfde pen
aanvullingen heeft aangebracht op de bewaarde doorslag. Want
om aanvullingen gaat het, niet om ‘aantekeningen’: het zijn
correcties of stukken tekst die, omdat het doorslagpapier te kort was, met een
pen zijn aangevuld – zo lijkt het op grond van wat is af te lezen aan de
afgebeelde typoscriptbladen. Deze aanvullingen zijn, weer volgens de
verantwoording, ‘meteen na het typen aangebracht, want vaak betreft het de
tekst die rechts of onderaan buiten het typevel valt’. Dat ‘want’ is de
volgende misvatting, want hoe kun je dat met zekerheid weten? Elders in deze
uitgave wordt het voorbeeld gegeven van een heel hoofdstuk van een boek dat
tijdens de onderduik kwijtraakte en dat Presser na de oorlog opnieuw schreef.
Dat zou toch hier ook het geval kunnen zijn? In Homo submersus staan drie facsimile’s van typoscriptpagina’s,
twee ervan zijn hierboven al vermeld. De derde is interessant, omdat dat een
voorbeeld is van een pagina met aanvullingen. Maar weer is het bijschrift
misleidend: ‘Pagina 39 van het typoscript. De tekst die per ongeluk buiten het
vel is getypt, werd er door Presser in de marge bijgeschreven, voorafgegaan
door “stommiteit”.’ Mijn eerste indruk, en die van een aantal mensen die ik om
hún indruk vroeg, was dat Presser zich hier een rund vindt omdat hij
doorslagpapier heeft gebruikt dat niet lang genoeg is. Maar in feite gaat het
om twee aanvullingen, die van het woord ‘stommiteit’, dat was vergeten in een
zin, en die van een langer stuk dat door het te korte carbonpapier was
weggevallen.
Niet alleen in de verantwoording worden
onduidelijke mededelingen over de bron van dit boek gedaan, ook in de inleiding
van Nico Markus. Op p. 25 daarvan staat: ‘Op 15 november 1943 schreef Presser
de eerste bladzijde van zijn roman Homo
submersus.’ Maar is dat zo? Homo
submersus begint met een ‘Aantekening van 15 November 1943’, waarin
Presser iets zegt over de relatie werkelijkheid/fictie: ‘er bestaat natuurlijk
een betrekking tussen de werkelijkheid en de voorstelling in dit boek van haar
gegeven’. Hij wist dus bij het begin van zijn schrijfproces dat dit zo zou
zijn? Dat kan, maar hij kan de ‘Aantekening’ natuurlijk ook later hebben
toegevoegd en maar doen alsof hij zo begon. Hij deed immers ook vanaf november
1943 alsof hij vanaf mei 1943 een dagboek bijhield. En schreef Presser de
eerste versie van Homo submersus nu
met de hand of niet? Markus schrijft: ‘Begin april 1944 was de kladversie
van Homo submersus af,
waarna Presser het typoscript tot half september 1944 keurig uittypte.’ Ik
concludeer dan in eerste instantie: er was een slordig typoscript, dat typte
Presser over, en toen was het typoscript ‘keurig’. Maar als ik dan de
facsimile-pagina’s bekijk, dan denk ik: hoezo ‘keurig’, met al die
doorhalingen?
Weggewerkt
Terug naar de verantwoording. Wat staat
daar nog meer? De eerste zin luidt: ‘Een zogeheten editio princeps brengt de verplichting met zich mee de
authentieke bron zo getrouw mogelijk weer te geven.’ Nu is ‘editio princeps’
een nogal dure term in de omgeving van een uitgave die, zoals in de volgende
zin staat en zoals bijvoorbeeld ook uit de toon van de inleiding blijkt,
bedoeld is voor een ‘breed en divers publiek’. Maar erger is de implicatie van
deze zin: dat je blijkbaar bij edities die een bron niet voor het
eerst publiceren wat minder getrouw te werk kunt gaan. Nog een zin roept vragen
op: ‘Pressers montere en persoonlijke schrijfstijl in Homo submersus maakt dat er weinig ingrepen nodig waren om de
tekst voor hedendaagse lezers te ontsluiten.’ Ook hiervan is de implicatie
curieus: dus als Presser somber en/of onpersoonlijk had geschreven, had er wel
veel ingegrepen moeten worden? En hoezo ‘weinig ingrepen’? Als ik de tekst van
de eerste pagina van het facsimile naast de gedrukte versie ervan leg, die
bijna twee gedrukte pagina’s beslaat, dan komen daar vijfenvijftig ingrepen in
voor. Dat lijkt mij niet ‘weinig’. Het grootste gedeelte, namelijk zesendertig,
is overigens telkens dezelfde ingreep: het veranderen van y in ij. Dat is een
legitieme ingreep – maar: dan moet je dat wel in de verantwoording melden. Dat
gebeurt niet, en we komen ook niet te weten waarom ‘kroniek’ in de ondertitel
van de geëditeerde tekst met een kleine letter k begint, en niet, zoals in het
typoscript, met een hoofdletter, volgens welke regel de datum ‘15.11.’43’ in
‘15 November 1943’ wordt veranderd en waarom ‘cum grano salis’ aanhalingstekens
krijgt die er in het typoscript niet staan. (Schot voor de boeg: in de
annotatie bij ‘cum grano salis’ staat deze uitleg: ‘cum grano salis: Latijnse
term voor “met een korreltje zout nemen”’; behalve dat ‘cum grano salis’ in dit
geval wél tussen aanhalingstekens had moeten staan – je citeert immers de tekst
– is het toch eerder zo dat ‘met een korrel zout’ een Nederlandse vertaling is
van het Latijn, en niet andersom? En waar staat ‘nemen’ in het Latijn?)
Enkele andere ingrepen op deze eerste
twee pagina’s worden in de verantwoording wél aan de orde gesteld. ‘In de
interpunctie,’ zo wordt er gemeld, ‘zijn stilzwijgend ingrepen gedaan om het
leesgemak te vergroten.’ Op de eerste twee pagina’s wordt dat zeven keer
gedaan, maar ik zie bij geen enkele van deze zeven keer een reden tot het
vergroten van het leesgemak. Eén voorbeeld. Dit staat er in het typoscript: ‘En
zit met een dagboek voor zich, precies een puber, die met zyn overkolkende
gevoelens geen raad meer weet, de puber, die ik trouwens zelf niet lang geleden
geweest ben.’ In de gedrukte versie is het dit geworden: ‘En zit met een
dagboek voor zich, precies een puber die met zijn overkolkende gevoelens geen
raad meer weet, de puber die ik trouwens zelf niet lang geleden geweest ben.’
Het kommagebruik in het typoscript van Presser is dat van zíjn tijd, en het
verschil met het kommagebruik van tegenwoordig is dat er nu minder komma’s
worden gebruikt. Van die komma’s van Presser moet je als editeur afblijven: er
wordt geen fout gemaakt waardoor we de tekst verkeerd zouden kunnen begrijpen,
want dat zou een reden kunnen zijn om in te grijpen. En dat ‘leesgemak’? Heeft
dat woord in een wetenschappelijke editie wel iets te zoeken? Voor de makers
van dit boek was het een vrijbrief om vierhonderd bladzijden lang een tekst te
bewerken volgens de huidige redactiecultuur.
Opvallend zijn ook de ingrepen die naamvalsverbuigingen
betreffen, en dit is de uitleg ervan: ‘Naamvalsuitgangen (“den”, “ener”,
“wien”, “welker” [...]) zijn in de leestekst weggewerkt om aan hedendaagse
lezers tegemoet te komen.’ Weer staat er een merkwaardig woord: ‘weggewerkt’.
In een editie werk je niets weg; je grijpt in en verantwoordt dat. Maar waarom
wordt er hier eigenlijk ingegrepen als je eerder hebt gemeld: ‘Om recht te doen
aan het taaleigen van de auteur en het historische karakter van de tekst, is
er niet herspeld’? De cursivering van dat ‘niet’ is van mij. Wat
blijft er van het historische karakter van een tekst over als je alle fenomenen
daarvan verwijdert? En dan toch af en toe laat staan, want op deze regel is een
uitzondering geformuleerd: ‘naamvalsuitgangen in staande uitdrukkingen en
archaïsche constructies die spot of eerbied uitdrukken zijn gehandhaafd (“Na
den eten gingen de mannen een sigaret roken in de studeercel…”).’ Deze
voorbeeldzin is niet handig gekozen, want bij welke categorie hoort ‘na den
eten’? Drukt dat spot uit? Of eerbied? Is het dialect? Of is het mislukte
humor? Op de eerste pagina van de romantekst staan drie van deze ingrepen:
‘dier betrekking’ is ‘van die betrekking’ geworden, ‘den schrijver’ werd ‘de
schrijver’ en ‘in welks boezem’ bleef onveranderd, en dat laatste is
vermoedelijk vanwege de ‘spot’ die er in gelezen wordt. Maar hoe zit dat dan
met ‘dier betrekking’? Is dat dan niet spottend? Ik denk dat het voor Presser
net zo neutraal en normaal was als ‘in welks boezem’. Bij ingrepen in een te
editeren tekst geldt net als bij rechtszaken: bij gerede twijfel is het
voordeel aan de verdachte.
Evidente vergissingen
Hierboven is al geconstateerd dat het
bij deze uitgave erg onduidelijk is wie er verantwoordelijk voor is. Duidelijk
lijkt wel de rol van inleider Nico Markus, die de inleiding en annotaties voor
zijn rekening nam. Vreemd genoeg is Markus de enige van alle bedankten en
genoemden die al eerder een editie gepubliceerd heeft: ‘Waarom schrijf je me nooit meer?’
Briefwisseling Henriette Roland Holst – Henk Sneevliet (Amsterdam:
Stichting beheer IISG, 1995). Maar met de tekstconstitutie van Homo submersus lijkt Markus niets
te maken te hebben. Toch gaan sommige van zijn annotaties erover. Bijvoorbeeld
bij op p. 294. Daar staat ‘appeleerde’. Markus annoteert: ‘bedoeld is:
“appelleerde”; spelfout Presser’. Maar in de verantwoording staat toch:
‘Evidente vergissingen van de auteur, zoals typefouten, zijn gecorrigeerd’?
Waarom deze spelfout/typefout dan niet? Bij een zin op p. 237 annoteert Markus:
‘in het typoscript stond hier: “De post had mij een laconiek berichtje van
Frits gebracht,” maar dat klopt niet met het vervolg van de zin.’ Op p. 237
lees ik: ‘De post had mij een laconiek berichtje van Frits gebracht’. Dat lijkt
mij dezelfde zin. En waarom die niet klopt met het vervolg van de zin wordt
niet uitgelegd.
De annotatie bij Homo submersus bevat nogal wat
feitelijke onjuistheden. Ik graai wat in mijn aantekeningen. Het is ‘Requiescat
in Pace’, niet ‘Resquiscat in Pacem’; de roman Nana van Emile Zola gaat over een prostituée, niet over een
prostitué; Karl May schreef geen jongensboeken maar avonturenromans; het is
kunstgalerij, niet kunstgallerij, en daar hangt ook niet het schilderij De schilderkunst van Vermeer, maar ‘De
schilderkunst’ van Vermeer; Woutertje
Pieterse van Multatuli (twee delen, ruim 700 p. in de eerste druk uit
1890) is geen ‘verhaal’; het is Dèr Mouw, niet der Mouw; het personage Brian de
Bois-Guilber uit Ivanhoe van Walter Scott heeft een t op het eind van zijn
achternaam, en de roman waarin hij voorkomt is uit 1820, niet uit 1890. Deze
laatstgenoemde fout had misschien vermeden kunnen worden wanneer bij Walter
Scott diens leefjaren waren vermeld. Scott overleed in 1832, en dan is een
publicatie zeventig jaar later wat minder waarschijnlijk. Leefjaren worden in
de annotaties bij Homo submersus bij
veel personen vermeld, maar niet bij allemaal, en systeem is daarin niet te
ontdekken. Bij annotatie, niet alleen in een editie, is uniformiteit nodig,
want uniformiteit geeft de lezer houvast. Maar niet alleen uniformiteit doet
dat. Er moet ook een bepaalde consistentie in de verstrekte informatie zitten:
je moet zo mogelijk voordat je begint (en zeker voordat je klaar bent) bepalen
wat je precies wilt annoteren en op welk niveau je dat doet. Aan welke lezers
wil je informatie verstrekken, aan scholieren bijvoorbeeld, aan het vaak
genoemde ‘NRC-publiek’, aan academisch gevormde lezers? De toon van de
inleiding en de annotaties, gecombineerd met het feit dat de uitgegeven tekst
gemoderniseerd is, wijst erop dat hier een zeer breed publiek moest worden
aangesproken.
Belangrijk bij het maken van annotatie
is de vraag wat je niet annoteert. Een grondregel uit het
pre-digitale tijdperk was: over alles wat je ook redelijkerwijze in algemeen
toegankelijke en gangbare naslagwerken kunt vinden, zoals de Van Dale, de
Winkler Prins etc., hoef je geen voetnoot te maken. Die regel was zo slecht nog
niet, en we hebben tegenwoordig natuurlijk nog veel meer informatiesystemen tot
onze beschikking die de lezer net zo gemakkelijk kan gebruiken als de editeur.
Er kan dus vaker worden volstaan met basale informatie, die de lezer op weg kan
helpen specifieke onduidelijkheden in de tekst te begrijpen. Laten we eens
kijken hoe Homo submersus het
doet. Op p. 107 heeft Presser het over Delft, ‘waar de kunst van Vermeer, De
Hoogh, Fabricius als een wonderlijke vegetatie uit is opgebouwd’, en dan komen
wat planten waarmee hij deze schilders vergelijkt. Bij deze tekst staat de
volgende annotatie van Markus: ‘Carel Fabritius (1622-1654), Nederlandse
kunstschilder; leerling van Rembrandt die in Delft een eigen stijl
ontwikkelde’. Dit allemaal kan de lezer ook op internet vinden, dat van die
eigen stijl zelfs letterlijk op Wikipedia. En is die mededeling over die eigen
stijl belangrijk voor ons begrip van Pressers tekst? Is het ook niet al
duidelijk dat Fabritius een Nederlandse kunstschilder is? En waar zijn de twee
andere schilders gebleven? Ze komen, dat is de oplossing, al eerder voor, maar
omdat er geen personenregister is moeten we dat zelf ontdekken. Soms zijn er in
dit soort gevallen in Homo submersus wel
terugverwijzingen, maar dan toevallig hier weer niet. Opnieuw is dus het
ontbreken van uniformiteit een probleem. Vermeer komt overigens op p. 52 al
eerder voor, en over hem wordt in de annotatie op p. 481 speciaal vermeld:
‘Over zijn leven is weinig bekend.’ Waarom staat dat hier? Geldt dat niet voor
tientallen personen in dit boek? Ook Pieter de Hoogh wordt op p. 52 vermeld, en
hij krijgt dit als annotatie: ‘Hij begon zijn schildersloopbaan in Delft als
leerling van Carel Fabritius (zie: Fabritius, p. 487).’ Nu ligt het niet voor
de hand dat je je schildersloopbaan afsluit als leerling van iemand, dus ook
dit had wat nauwkeuriger geformuleerd kunnen worden – als het al vermeld had
moeten worden, want voor het betoog van Presser is het niet van belang. En wat
betekent dat ‘zie: Fabritius, p. 487’? Vinden we daar meer informatie over de
opleiding van De Hoogh bij Fabritius? Nee, daar vinden we dat wat boven over
Fabritius geciteerd wordt, de informatie bij p. 107, die eigenlijk dus op p.
481 had moeten staan: informatie over een te annoteren kwestie staat gewoonlijk
daar waar de kwestie het eerst voorkomt. En later verwijs je dan eventueel weer
terug. Niet andersom, zoals Markus regelmatig doet.
Weinig goeds
Annoteren is niet het gemakkelijkste
onderdeel van een editie, en uniformiteit, consistentie en feitelijke juistheid
zijn, zoals al gezegd, bij het formuleren ervan van groot belang. Maar ook de
toon, en die is bij Markus wel erg los, en zijn formuleringen staan vol clichés
en oubolligheden. Een paar voorbeelden. Presser ‘zoog als een spons een enorme
hoeveelheid kennis in zich op’, hij schroefde zijn ‘toch al niet geringe
kennis’ op en hij werd ‘door collega’s wel eens gekscherend “een omgevallen
boekenkast” genoemd’. Zijn De nacht
der Girondijnen ‘kreeg een warm onthaal bij het lezerspubliek’ en de
auteur wilde met dit boek ‘zijn lezersschare een boodschap meegeven’. Met
oubolligheden heeft Markus dus geen enkel probleem, wel met gepast formuleren.
Presser kan bij hem ‘op het terrein van onderduiken als een expert worden
beschouwd’, en Joden hadden volgens Markus ‘weinig goeds [...] te verwachten
van de Duitse bezetter’. Ook erg bont maakt hij het een noot bij het gegeven
dat Joden op zeker moment hun radio moesten inleveren. De voetnoot luidt:
‘Joden moesten in april 1941 hun radio inleveren. Niet-Joden mochten langer
genieten van de verpozing die de radio placht te bieden, maar in mei 1943
moesten ook zij eraan geloven.’ Gebrek aan historisch besef zal het zijn.
Op p. 16 van de inleiding trouwen
Jacques Presser en zijn meisje Dé Appel – ‘met elkaar’ voegt Markus er voor de
zekerheid aan toe. Dat gebeurde in 1936. Een ‘prachtige’ witte piano (en geen
lelijke dus) ‘domineerde’ de woning van het echtpaar, die verder ‘bevolkt’ werd
door twee katten, die vooral door Presser ‘in de watten werden gelegd’. Het
echtpaar kocht een auto, waarmee het door Frankrijk ‘dwaalde’, waar ze,
uiteraard, ‘kunst en cultuur opsnoven’. Die auto is volgens Markus een ‘oud dkw-tje’. Annoteren is moeilijk, zoals
ik al zei, en een van de belangrijkste talenten is dat je moet aanvoelen
wanneer je iets moet opzoeken. Het automerk dkw
bestond pas sinds 1927, de auto van de Pressers kan dus maximaal negen jaar oud
zijn geweest. Markus ziet een oldtimer voor zich, terwijl de Pressers in een
tweedehands auto rijden. Gebrek aan historisch besef in de wat onschuldigere
variant.
Tijd voor een samenvattend oordeel over
deze uitgave, die voor een editie wil doorgaan. We gaan daarvoor terug naar het
dankwoord. Op het einde daarvan zeggen ‘De samenstellers’: ‘Tot slot danken we
René van Vooren en Hannie Pijnappels, die Homo submersus van een waardig omslag en binnenwerk hebben
voorzien.’ Op het uiterlijk van dit boek is inderdaad weinig aan te merken: het
is sober en klassiek, gemaakt door vakmensen. Maar ook dit is weer een vreemde
opmerking van ‘De samenstellers’, want waarom zou je dat speciaal vermelden?
Het spreekt toch vanzelf dat de beide genoemden geen ‘onwaardig’ omslag maken,
en als ze dat al hadden gedaan, dan had de uitgeverij dat toch afgewezen en de
opdracht aan iemand anders gegeven? Het was beter geweest als ‘De
samenstellers’ en de uitgever gelet hadden op de waardigheid van
de bezorging van dit document, en dat hebben ze duidelijk niet: in
plaats van deskundigen in te schakelen hebben ze mensen viool laten spelen die
dat nog nooit hadden gedaan, en die ongegeneerd hebben laten zien dat ze het
ook niet kunnen.
Homo
submersus is
dus, om de vraag uit de ondertitel van dit stuk te beantwoorden, geen
editie.
Jacques Presser, Homo submersus. Een roman uit de onderduik. Ingeleid en geannoteerd door Nico Markus. [Amsterdam: Boom, 2010]. 528 p. ISBN 978 90 850 6715 3
Dit
artikel verscheen eerder, op 16 augustus 2010, op www.textualscholarship.nl en
is hier licht redactioneel gewijzigd. Op 31 augustus 2017 leidde ik de link
naar deze herpublicatie op Facebook – ongeveer – als volgt in:
Ik heb weer eens een stuk uit het archief op mijn
blog gearchiveerd, en dat stuk – het komt bij mij wel meer voor – bevat kritiek
op een wetenschappelijke editie of wat daarvoor moet doorgaan. Ik had en heb er
verstand van, van wetenschappelijke edities. Het probleem daarbij was en is dat
het maken van wetenschappelijke edities niet als specialisme wordt gezien:
iedereen meent het te kunnen. Er zijn meer beunhaasedities dan echte, deskundig
gemaakte. Zelfs op mijn twee voormalige instituten van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen, die allebei ooit gespecialiseerd waren in
wetenschappelijke edities, moesten ik en anderen vechten voor de erkenning van
het specialisme. Op het ene instituut zei ooit een meerdere tegen mij dat ik
niet te veel spatjes moest hebben, want ik maakte edities, en wat was dat nou
helemaal: een paar documenten overschrijven, dat uitprinten en er een nietje doorheen
jagen - bij wijze van spreken. Op het andere instituut zei een van mijn collega’s ooit: ‘Editeren, een
aap kun je het leren,’ en hij was dan ook niet te beroerd om een amateur voor
een reeks van zijn afdeling edities te laten maken; kritiek daarop werd niet
gewaardeerd. Het hier herdrukte artikel bespreekt zo’n door amateurs gemaakte
editie. Het is, zo heb ik vaak genoeg gehoord, een vermoeiend stuk, maar het
probeert de bespreking van een aantal feilen te onderbouwen met de overwegingen
die aan de orde zijn wanneer je met verstand een wetenschappelijke maakt. En
dat zijn nu eenmaal gecompliceerde overwegingen af en toe. ‘Een heel werk, dat
editeren,’ zei ooit een collega die veel verstand had van editeren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.