Over Elke
Erb (1938-2024)
Op 22 januari 2024
overleed de Oost-Duitse schrijfster en vertaalster Elke Erb. Oost-Duits omdat
ze, hoewel ze in 1938 in het westen van Duitsland (in de buurt van Bonn) werd geboren,
in de ddr schrijver werd. Ze
verhuisde er als kind met haar familie naar toe en werd er een schrijver met
een onafhankelijke stem, die na de eenwording van Duitsland in 1989
onafhankelijk bleef. Ze was een aantal keren te gast op Poetry International in
Rotterdam, voor het eerst in 1982. Dat ze daar werd uitgenodigd kwam ook, denk
ik, een beetje door mij. In 1979 besprak ik in de mei/juni-aflevering van het
kort daarvoor gereanimeerde recensietijdschrift Literair Paspoort Erbs
prozabundel Der Faden der Geduld, een fraai, klein, in 1978 bij
Aufbau-Verlag verschenen boekje. Ik had ook Martin Mooij, de oprichter en organisator
van Poetry, op Erb attent gemaakt. Anderen zullen dat ook hebben gedaan.
Het was een
vreemde recensie, die slechts voor de volledigheid in mijn Volledige Werken
thuishoort. Ik begon mijn bespreking met een citaat uit het lange, in het
boekje afgedrukte gesprek met haar oudere en bekendere collega Christa Wolf
(1929-2011): ‘Ich glaube eine ganze Anzahl dieser Texte nicht zu “verstehn”’. Voor
die uitspraak was ik haar dankbaar, schreef ik in de recensie, want zo verging
het mij ook. Ik citeerde een hoop uit Erbs teksten en bazelde er van alles om
heen om duidelijk te maken hoe spannend ik ze vond. Het had ook korter gekund
door Christa Wolf nog eens te citeren, die Erbs proza als ‘[i]nsistierend,
hartnäckig, authentisch’ karakteriseerde.
Ik stuurde de
recensie naar onze Oost-Berlijnse vriendin Hannelore Teutsch, die met Erb
bevriend was. Zij liet de tekst aan Erb lezen. Die had de indruk dat mijn
bespreking niet positief was en dat liet ze aan Teutsch weten, die dat weer aan
mij doorbriefde. Op 16 januari 1980 (ik heb nog een concept/doorslag van de
brief) stuurde ik een vertaling van de recensie, naar Erb en sprak mijn voornemen en de wens
uit teksten van haar te vertalen en te publiceren. Ik kondigde ook een bezoek
in Berlijn aan ergens datzelfde voorjaar, maar dat werd de herfst, zoals de
opdracht van Elke Erb in Der Faden der Geduld verklapt, die ‘Oktober 80’
gedateerd is.
Aan het bezoek bij
Elke Erb in de Wolliner Strasse in Berlijn-Mitte heb ik weinig concrete
herinneringen, behalve dat wederhelft M. er ook bij was. Zij herinnert zich,
net als ik, bijna vijfenveertig jaar later vooral de half verduisterde
woonkamer en het sombere interieur met de loodzware halfdichte gordijnen. Erb
had toen een jong zoontje – Konrad, nu zelf schrijver en muzikant en een
vijftiger – maar of dat kind ook aanwezig was weten we niet meer. De – intussen
vertrokken – vader van het jongetje was Erbs collega-schrijver Adolf Endler
(1930-2009). Bij hem wilde ik ook eens op visite, maar dat bezoek eindigde bij zijn
voordeur; een bezoek van Endler bij ons in Utrecht later was succesvoller – sort
of. Daarover een ander keer.
Gemakkelijk kan de
conversatie met Erb niet zijn geweest, want een vrolijke prater over koetjes en
kalfjes was ze niet. En ik ook niet. Maar toch: tijdens de visite kregen we de
uitnodiging met haar naar een voorstelling van een theaterstuk van Heiner
Müller in het legendarische theater Die Volksbühne te gaan. Het internet weet
dat dat Der Bau was, een kleine twee maanden eerder in première gegaan. Mijn
herinnering aan het stuk heeft na al die jaren de vorm gekregen van het
bijbehorende programmaboek, een dik pak papier op A4-formaat en gedrukt op ddr-papier. Ik gaf het boekwerk later
weg aan iemand die zich met Heiner Müller bezig hield. Na afloop van de
voorstelling hebben we ongetwijfeld nog zwaar geboomd totdat het tijd werd om vóór
middernacht weer de grens naar West-Berlijn over te zijn.
Een tijdje later,
maar wanneer precies kan ik niet meer reconstrueren, kreeg ik van Elke Erb het
kleinste briefje (7,5 x 5,5 centimeter) dat ik ooit van iemand ontving, met een
paar bijlagen, waaronder een vel papier met een paar woorden dat ze uit de
typemachine van de dementerende dichter en vertaler Erich Arendt (1903-1984)
had gehaald. Erb, Adolf Endler en anderen hadden mantelzorg georganiseerd voor
Arendt, met wie wij sinds zijn eerste bezoek aan Nederland in 1976 bevriend
waren en over wiens leven en werk ik een uitgebreide documentatie had
verzameld. De spullen die Erb stuurde zijn nu onderdeel van het Arendt-archief
in de Akademie der Künste in Berlijn. Ik schreef over het briefje en de
bijlagen ooit een column (ook hier op mijn blog te vinden).
Als ik het wel
heb, heb ik Elke Erb daarna nog een paar keer gezien op Poetry International.
Ik had gehoopt, vanwege mijn brief aan Martin Mooij, dat ik gevraagd zou worden
voor de vertaling van haar gedichten toen ze in 1981 voor het eerst in
Rotterdam was, maar dat was niet zo. Geen kwaad woord desalniettemin over de
vertaler die het toen wel mocht doen: mijn Utrechtse oud-docent Peter Wessels. In
februari van datzelfde jaar 1981 had ik ook bij monde van redacteur Henk
Bernlef het bericht gekregen dat het tijdschrift Raster een aantal
vertalingen van gedichten van Erb die ik, wellicht na mijn bezoek aan Erb, had aangeboden,
niet wilde plaatsen. Mijn archief is, constateer ik telkens weer als ik dit
soort dingen opschrijf, niet compleet, want de vertalingen kan ik niet vinden en
de brief waarmee ik ze aanbood ook niet.
Ik ontmoette Elke
Erb voor het laatst even tijdens Poetry van 2013, maar toen deed mijn naam, zo
leek het, geen belletje meer bij haar rinkelen.
De bron van de
portretfoto van Elke Erb: https://www.sadk.de/mitglieder/klasse-literatur-und-sprachpflege/erb-elke
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.