Bij de geboortedag van Herman Gorter, 150 jaar
geleden [2014]
Toen ik gisteren, 26 november 2014, op de dag
dat Herman Gorter honderdvijftig jaar geleden werd
geboren, de net bij Van Oorschot verschenen uitgave van de brieven van Herman
Gorter aan zijn twee geliefden Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos kocht,
vertelde de boekhandelaar me dat iemand eerder op de dag het boek ook had
aangeschaft, en wel met de verzuchting: ‘Eindelijk, na al die jaren!’ En dat is
maar al te waar, want deze brieven hadden al veel eerder kunnen verschijnen. De
originelen ervan worden bewaard in een openbare instelling, in het Letterkundig Museum (LM) in Den Haag, en ze zouden
daar voor iedereen toegankelijk moeten zijn. Maar dat zijn ze al tientallen
jaren niet, omdat ze alleen voor wijlen Enno Endt resp. zijn weduwe
toegankelijk waren en zijn of alleen met hun toestemming geraadpleegd konden en
kunnen worden. Gorter is in 1927 overleden en dus al veel langer dan zeventig
jaar dood, en dan zouden, volgens de website van het LM, zijn papieren vrij
raadpleegbaar moeten zijn.
De afgelopen jaren heb ik regelmatig tevergeefs
pogingen gedaan toegang te krijgen tot de brieven van Gorter aan Ada Prins, en
omdat ik niet de enige ben die in de loop van de tijd te maken heeft gehad met
dit soort obstructie, vertel ik hier plaatsvervangend voor alle gedupeerden
mijn verhaal:
In het najaar van 2007 meldde ik me, als
medewerker van het Huygens Instituut in Den Haag, bij
het Letterkundig Museum met de mededeling dat ik van plan was om namens mijn
instituut een editie te maken van de brieven van Gorter aan Ada Prins.
Datzelfde LM had mij, toen ik er in 2001 over mijn plannen met de brieven van
Gorter ging praten, geadviseerd te wachten tot Enno Endt was overleden, want
dan zou de claim op het uitgeven van de brieven vervallen die bij Enno Endt
berustte. En als iemand met zoiets bezig is, dan wil het wetenschappelijke
fatsoen dat je daar afblijft. Hoewel Endt al tientallen jaren met zijn
editieplannen rondliep en het genoemde fatsoen al veel te lang op de proef was
gesteld, deed ik wat het LM had geadviseerd: na zijn dood deponeerde ik mijn
claim bij het LM. Maar toen ik de brieven op de studiezaal van het LM wilde
gaan raadplegen, werd mij, zonder aankondiging vooraf, meegedeeld dat er een
embargo op de brieven rustte; de reden: Lieneke Frerichs, de weduwe van Enno
Endt, was met een editie bezig. Een twijfelachtige claim bleek dus ook nog een
keer erfelijk. Nota bene: het gaat bij de brieven van Gorter aan Prins om
materiaal dat na de dood van Prins zonder bijzondere en beperkende bepalingen
via de erfgenamen van Ada Prins in het LM terecht is gekomen. En dat dus, ik
herhaal het maar, voor iedereen toegankelijk zou moeten zijn.
Ik liet de kwestie een tijd rusten. Na een
klacht bij het bestuur van het LM in 2010, mede namens de directie van het
Huygens Instituut, werd het embargo op inzage weliswaar opgeheven, maar het LM
gunde Frerichs nog een ‘redelijke termijn’ om haar editie af te ronden. Toen
die ‘redelijke termijn’ een jaar of drie had geduurd en er nog steeds geen
editie in zicht was, meldde ik me weer bij het LM. Ik kreeg uiteraard geen
toestemming om de brieven te publiceren. Ik had dat antwoord verwacht en drong
niet verder aan, maar ongevraagd werd mij meegedeeld dat de brieven onder
embargo waren en ze niet geraadpleegd konden worden. Dat gebeurde, zo kreeg ik
te horen, op verzoek van Lieneke Frerichs. Die dus, om de situatie nog maar eens
helder te formuleren, als direct belanghebbende anderen verhindert om de
brieven van Gorter aan Ada Prins te raadplegen, zonder dat ze formele
zeggenschap heeft over deze brieven. Ik weet niet wat ik erger moet vinden: dat
een ‘collega’ zoiets doet, of dat het LM dergelijk gedrag faciliteert.
Over mijn verwijzing naar de eerdere uitspraak
van zijn bestuur haalde de directeur van het LM, Aad Meinderts, zijn schouders
op, en na een nieuwe klacht deed het bestuur van het LM hem dat na; een
toelichting op deze koerswijziging kreeg ik niet. Een van mijn vele vragen aan
het bestuur ging over het aanvankelijke argument van het LM, dat inzage van de
brieven aan Ada Prins niet mogelijk was zolang Frerichs bezig was met haar
editie; intussen deed zich namelijk het geval voor dat ik – met toestemming van
het Letterkundig Museum – bezig was met een editietje van een aantal brieven
uit de Gorter-collectie van het LM. Toen ik hoorde dat Frerichs deze brieven
wilde gebruiken voor een artikel en voor haar editie, heb ik het LM maar eens –
tegen alle fatsoen in, ik geef het onmiddellijk toe – gevraagd zijn eigen
regels toe te passen en Frerichs inzage en gebruik van de betreffende brieven
te ontzeggen; het opmerkelijke antwoord van Aad Meinderts: ‘hier ga ik niet
tussen zitten. Dat lijkt mij niet verstandig. LM is geen partij.’ Het bestuur
van het LM wilde mij vervolgens niet uitleggen waarom dezelfde regels in twee
gevallen verschillend worden toegepast, maar wel allebei in mijn nadeel. En dan
nog dit: in een van de brieven die ik van de voorzitter van het bestuur van het
LM kreeg werd het embargo dat ik op de brieven van Gorter aan Ada Prins al had
in een vage zin uitgebreid tot ander materiaal, maar toen ik om een overzicht
vroeg – ik had geen idee over welk materiaal het ging – kon men mij dat niet
geven.
In een van mijn klachtenbrieven aan het bestuur
van het LM vroeg ik naar de wettelijke archiefbepalingen die door het LM worden
gehanteerd bij het ter beschikking stellen van archiefmateriaal. Het nogal
ontluisterende antwoord van de jurist die voorzitter is van het bestuur van het
LM: dat gebeurt niet volgens bepaalde wettelijke regels. Mijn conclusie is dus:
het LM doet maar wat, het laat persoonlijke voorkeuren en willekeur bepalen of
het een boodschap heeft aan de taak die het met overheidsgeld pretendeert uit
te oefenen: het beheren en ter beschikking stellen van literair
archiefmateriaal ten behoeve van gebruik door het algemeen publiek en de
wetenschap in het bijzonder. Vooral dat laatste gaat mij aan hart: serieus
Gorter-onderzoek is op deze manier onmogelijk.
Herman Gorter. Geheime geliefden. Brieven aan Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos.
G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2014. 672p. € 49,- ISBN 978 90 282 6035 1; www.vanoorschot.nl
Dit stuk werd
in november 2014 gepubliceerd op de intussen gearchiveerde website nederlandsepoezie.eu.
Ik heb bij deze herpublicatie alleen de naam van de toenmalige directeur van
het huidige Literatuurmuseum toegevoegd. Mijn voormalige werkplek, het Huygens
Instituut, heeft intussen ook een andere naam: Huygens ing. Het verhaal is eigenlijk nog veel langer, de voormalige
conservator van het Literatuurmuseum Sjoerd van Faassen speelt daarin een
belangrijke en kwalijke rol. Daarover wellicht een andere keer. En helaas was
de steun van mijn werkgever ook minimaal. Het Literatuurmuseum weet intussen
dat ik gelijk had met mijn klachten, maar excuses heb ik nooit gekregen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.