‘het staat er echt.’ over
biografieën, bronnen en boerenbedrog
‘Waar je ’t pakt, daar
is ’t modder’[1]
Mag ik mij even
voorstellen: ik ben een ‘grote eekhoorn’, een ‘schaap’, een ‘hooligan’, een
‘terrorist’ en een ‘foutjesvinder’, ik behoor tot een ‘camarilla’, een ‘cabale
de devots[!]’ en de foutengestapo, ik spreek ‘ambtelijke dieventaal’, ik lijd
aan ‘filologische bijziendheid’ en ik zit in een ‘kleine cabale van tekstediteurs’ – het zijn kwalificaties van Willem Otterspeer voor mij en voor anderen
die kritiek hebben op zijn publicaties over Willem Frederik Hermans, of voor
collega-wetenschappers in het algemeen.[2]
Ik heb al een aantal keren
geprobeerd duidelijk te maken dat De
mislukkingskunstenaar, het eerste deel van Otterspeers Hermans-biografie,
een waardeloos product is.[3] Het is
opgebouwd uit incorrecte en manipulerende citaten, onvolledige en onjuiste
bronvermeldingen, onvoldoende gewogen bronnen en suggestieve formuleringen, en
dat alles ingepakt in een ondeskundig en vooral ongeïnteresseerd geredigeerd en
uitgegeven boek. Bij deel 2 van de biografie, De zanger van de wrok, is dat allemaal niet anders. Ik zal dat
hieronder aantonen.
Dit artikel gaat niet over
Otterspeers visie op Hermans of diens werk, over zijn interpretaties en
analyses, en ook niet over de vele inhoudelijke omissies. Ik wil het hebben
over de manier waarop de biograaf met zijn bronnen omgaat. Wie een
(literair-)historisch werk schrijft, moet zich, voor hij aan het analyseren en
interpreteren slaat, met feiten bezig houden. Die feiten staan op papier,
gedrukt en gepubliceerd of ongepubliceerd in archieven, en wat niet op papier
staat (mondelinge getuigenissen bijvoorbeeld) moet worden opgeschreven. Dat
moet allemaal netjes gebeuren, nauwkeurig, volgens de ambachtelijke regels en
mores die daarvoor gelden. Die regels en mores zijn er om je werk
controleerbaar te maken: alles wat je aanvoert, citeert en noemt moet ook terug
te vinden zijn; het onderzoek moet overgedaan kunnen worden – het is een van de
kernaspecten van wetenschap. En wanneer met inachtneming van die mores en
regels van al dat feitenmateriaal een verhaal gemaakt is, moet die
controleerbaarheid vorm krijgen in een publicatie, en ook een dergelijke
publicatie ontstaat volgens bepaalde regels en mores, die niet alleen de
controleerbaarheid maar ook de leesbaarheid ten goede moeten komen, door middel
van een degelijke en logische organisatie van het boek en vooral van het
wetenschappelijk apparaat (voetnoten, literatuurlijsten, registers etc.). Hermans’
boeken ‘zitten als fijnzinnige uurwerkjes in elkaar’ zegt de biograaf.[4] Het is een variatie op Hermans’
mussen die niet van het dak mogen vallen zonder verder een betekenis in de
tekst te hebben.[5] Maar dat geldt
niet voor Otterspeers biografie. Dat is een in elkaar geflanste, haperende,
walmende en rammelende machine. Want meer nog dan in een roman van Hermans
geldt dat van die mus en het dak in een wetenschappelijke publicatie.
In het voorjaar van 2013 kreeg ik, als een van de bezorgers van de Volledige Werken van Willem Frederik
Hermans, het manuscript van De
mislukkingskunstenaar te lezen. Het verzoek van uitgeverij De Bezige Bij
was om vijf weken later onze bevindingen te laten weten. Vijf weken voor 731
pagina’s typoscript was krap. De inschatting van onze leestijd door de
uitgeverij maakte duidelijk dat ze daar dachten dat De mislukkingskunstenaar eigenlijk af was en dat wij nog even naar
de punten en de komma’s zouden kijken. Maar al na een paar hoofdstukken wisten
we dat De mislukkingskunstenaar verre
van af was, en dat lieten we – met een lijst voorbeelden – aan De Bezige Bij
weten. Daar schakelden ze meteen een freelancer in om aan de verbouwing te
beginnen, en wij gingen door met lezen, corrigeren en adviseren.
Onze kritische lezing van het manuscript leverde een enorme hoeveelheid
kritiekpunten op, die weer leidden tot een boze biograaf, het uitstel van het
verschijnen van het boek en gekrakeel vóór en na het uiteindelijke verschijnen
ervan. Omdat Otterspeer in zijn aandeel in het gekrakeel dingen zei die niet
met de feiten in overeenstemming waren, omdat hij ons, zoals als gemeld, meende
te moeten uitschelden en ons ook, zoals
ook al aangegeven, in verband bracht met onfrisse praktijken tijdens de Tweede
Wereldoorlog, deden Peter Kegel en ik als projectleiders van de editie in een
artikel op de website van de Volledige
Werken de werkelijke gang van zaken tijdens de meelees- en de productiefase
van De mislukkingskunstenaar uit de
doeken.[6] We gaven een –
terughoudend – overzicht van de aanzienlijke gebreken van het boek. Na een
aantal uitgewerkte voorbeelden van de zowel ondeskundige als ook bewust
slordige omgang met archiefmateriaal door de biograaf constateerden wij het
volgende: ‘Otterspeer noemt zijn biografie […]
een “met zorg geschreven boek”. Dat is niet zo. Wij constateerden […] nog vóór
het verschijnen van De
mislukkingskunstenaar dat
het een boek is dat “voor latere generaties onbruikbaar” zal zijn. Want
toekomstige onderzoekers zullen elk citaat in De
mislukkingskunstenaar moeten
controleren en elke bron opnieuw moeten bekijken, om vervolgens de conclusies
van Otterspeer op grond van die citaten en bronnen tegen het licht te houden
voordat De
mislukkingskunstenaar met
enig fatsoen kan worden geciteerd of als bron gebruikt.’
Dat was de academisch geformuleerde, diplomatieke en
ingehouden versie van onze mening over het boek. In mijn persoonlijke, maar wat
mij betreft net zo academisch gefundeerde formulering zou ik bij de Mislukkingskunstenaar, en ook bij het
vervolg De zanger van de wrok, liever
spreken van broddelwerk. Op eigen titel probeerde ik de gebreken in deel 1 nog
een keer te thematiseren in een bijdrage aan een feestbundel voor de gelauwerde
Grotius-biograaf Henk Nellen. Ik toonde aan dat je door handig taalgebruik,
suggestieve opmerkingen en het weglaten van informatie je lezers kunt wijsmaken
wat je wil. Otterspeer suggereert in De
mislukkingskunstenaar intieme contacten van Hermans met tekenares Fiep
Westendorp, ik stelde daar, met gebruikmaking van dezelfde bronnen en dezelfde
technieken als Otterspeer, een veel plausibelere liefdesrelatie tegenover: die
van Hermans met Gerard van het Reve.[7]
Het vreemde en ook frustrerende was, dat onze moeite bij
het verschijnen in februari 2015 van De
zanger van de wrok, deel 2 van de Hermans-biografie, tevergeefs bleek.
Slechts enkele recensies gaven er blijk van iets opgestoken te hebben van onze
– en andermans – lessen.[8] Alle
reden om het nog eens te proberen. De Hermans-biografie van Willem Otterspeer
is namelijk een waardeloos, onbruikbaar boek met een onafzienbare hoeveelheid
gebreken. Het heeft dan ook geen enkel nut om je te houden aan wat Otterspeer
de ‘normale omgangsvorm’ noemt, namelijk ten behoeve van een tweede druk een
collegiaal lijstje met errata te sturen.[9]
Zo’n lijst zou dikker worden dan de twee boeken samen: een bronvermelding bij
een citaat weglaten is namelijk een fluitje van een cent, die bron aanvullen
kost tijd en papier. Het is in deze biografie gemiddeld een paar keer per
bladzijde aan de orde, en van die bladzijden zijn er 2000.
Ellende
De
ellende begon in 1999. Op 23 april van dat jaar sprak Otterspeer op het
achttiende symposium van de Werkgroep Biografie. Zijn toespraak werd
gepubliceerd onder de titel ‘De wetenschap heeft geen behoefte aan de biografie’.
De ondertitel: ‘Een biograaf moet meer schrijver dan historicus willen zijn’.
De kern van het verhaal, op het eind geformuleerd: de biograaf moet niet
‘rubriceren en analyseren, niet samenvatten en niet beschrijven, nee
schrijven.’ De aanloop naar deze conclusie was geplaveid met onvriendelijke
kwalificaties over het vak van de geschiedschrijving en zijn beoefenaars, zodat
het stuk meer leek op de afscheidsrede van een teleurgestelde wetenschapper dan
op een serieuze bijdrage aan een discussie. Het duurde niet lang voordat er een
gedegen repliek kwam van Léon Hanssen, die de biografie als wetenschappelijke
discipline verdedigde.[10]
Niet alleen methodologisch wijst dit stuk van Otterspeer
overigens op een opvallende manier vooruit naar de Hermans-biografie, maar ook
vanwege de rare uitspraken die het bevat, op redactioneel en stilistisch
niveau. Er staan drie Franse termen in het artikel, het al geciteerde ‘cabale
de dévots’, ‘ancien régime’ en ‘au sérieux’, en alle drie missen ze de accenten
die ik hier wel heb aangebracht. Naast het epaterende gebruik van het Frans
staat het onvermogen om dat Frans correct te spellen, en dat spellende
onvermogen bleek in het manuscript van deel 1 van de biografie op allerlei
terreinen een monumentale omvang te hebben. Of, zoals Peter Kegel en ik al
eerder schreven: ‘talloze namen van personen, straat- en plaatsnamen,
boektitels en historische feiten waren onnauwkeurig weergegeven’.[11] Met veel bombarie werden allerlei
lijstjes van door Hermans vermelde schrijvers genoemd alsof de biograaf wist om
wie het ging, maar wel werden bijvoorbeeld voor- met achternamen verwisseld. De
namen en titels die genoemd worden in wat nu noot 677 in deel 1 is moesten op
een stuk of veertig plaatsen worden aangepast. En zo meer. In zijn toespraak
uit 1999 staat, alsof het een citaat is en zo kennis van Duitse
wetenschappelijke discussies suggererend, ‘Methode ist verbrechen, oder so
etwas’, maar ik zou graag de bron van dit ‘citaat’ kennen. Hetzelfde geldt voor
de volgens mij niet in Duitse wetenschappelijke discussies voorkomende term
‘Methodenlust’.
Een curieus vervolg van dit soort dikdoenerij staat op p.
369 van deel 1 van de biografie. Daar heeft de biograaf het over een
notitieboekje van Hermans uit de jaren 1941 en later. Volgens de biograaf bevat
dat boekje veel notities over filosofie: ‘steeds weer de
klassieken: Pascal, Descartes, maar ook het handboek van Windelband en Rickert
over de geschiedenis van de filosofie,’ beweert Otterspeer. Pascal en Descartes
worden inderdaad door Hermans genoemd, maar Windelband en Rickert helemaal niet. Hermans kon zo’n boek ook niet
noemen, want er bestaat helemaal geen handboek van de Duitse denkers Wilhelm
Windelband en diens leerling Heinrich Rickert. Althans: ik heb het na een halve
dag digitaal zoeken niet kunnen vinden, en dat had een fluitje van een cent
moeten zijn voor een boek dat blijkbaar zo beroemd is dat een Amsterdamse
student het in de jaren veertig op zijn nachtkastje had liggen. Otterspeer had
mij gezoek en mij of zichzelf een blamage kunnen besparen wanneer hij had
gedaan wat hier (en op honderden, honderden andere plaatsen in het boek)
noodzakelijk was geweest: een bibliografische voetnoot maken. Het maken van een
zo’n voetnoot is onderdeel van de academische plicht: je noemt je bronnen en je
maakt je mededelingen controleerbaar – niet alleen voor anderen maar ook voor
jezelf.
Terug naar 1999. Otterspeer nam geen
afscheid van de Leidse universiteit, hij bleef en werd er – de bazen van de
universiteit hadden het Biografie
Bulletin waarschijnlijk niet gelezen – drie jaar later zelfs hoogleraar
(nadat hij eerst een paar jaar bijzonder hoogleraar was geweest). En ook de
mensen achter het Willem Frederik Hermans instituut, opgericht om voor de
nalatenschap van Hermans en zijn werk te zorgen, wisten blijkbaar niet dat
Otterspeer helemaal niet van plan was een wetenschappelijk gefundeerde
biografie van Hermans te schrijven toen ze hem in datzelfde jaar 1999 de
opdracht gaven precies dat te doen. Op 27 september 1999 werd tijdens de
inauguratie van het Willem Frederik Hermans instituut in Museum Beelden aan Zee
in Den Haag bekendgemaakt dat de Volledige
Werken van Hermans zouden gaan verschijnen en ook dat Willem Otterspeer als
biograaf was gekozen.[12] De
biograaf zou in 2001, na een andere klus, met de research beginnen en het boek
zou vervolgens in 2005 verschijnen.[13] Ruim
daarna, in 2007/2008, liet Otterspeer een groot deel van het
onderzoeksmateriaal van het team van de Volledige
Werken kopiëren.[14] In november
2013 verscheen dan eindelijk, na een aantal Hermans- en andere tussendoortjes,
deel 1, De mislukkingskunstenaar.[15] Deel 2, De zanger van de wrok, verscheen weer anderhalf jaar later, in
februari 2015, en het is weer van begin tot eind mis met dit boek. Niemand
heeft iets opgestoken van de ervaringen met deel 1. Ook deel 2 van de
Hermans-biografie is van het begin tot het einde broddelwerk.
Laten we eerst dat begin en dat einde eens beter
bekijken.
Het begin
Op
pagina 11, meteen na een van de weinige zo op het oog foutloze onderdelen van
het boek, de inhoudsopgave namelijk, zet Otterspeer het thema van zijn boek
neer, de wrok, en hij begint met een citaat uit de Ilias van Homerus. Dan deze zin: ‘Het Nederlands taalgebied alleen
al kent tientallen vertalingen, van Glazemaker tot De Roy van Zuydewijn, van
Coenraet Droste via Burgersdijk en Ten Kate naar Carel Vosmaer en W.E.J.
Kuiper, van Albert Verwey naar de mooiste, die van Timmerman.’ En die laatste
heeft Otterspeer een alinea eerder geciteerd (al is het dan zonder
bronvermelding). Het grote probleem van dit lijstje: drie van de genoemden,
L.E.J. Burgersdijk. J.J.L. ten Kate en Albert Verwey, hebben de Ilias helemaal nooit vertaald.[16] Weer
die dikdoenerij die de argeloze lezer moet overtuigen van de eruditie van de
professor, terwijl die professor niet eens de behoefte of het fatsoen heeft om
iets te verifiëren wat er in zijn geheugen opborrelt.
Dit begin van De zanger van de wrok heeft nog een ander probleem, het woord
‘wrok’ namelijk, in samenhang met het door Otterspeer aangehaalde boek Zorn und Zeit van Peter Sloterdijk.[17] Wat Otterspeer van Sloterdijk
overneemt – behalve het hele idee: het Griekse woord ‘menis’ als begin van de
‘Europese overlevering’ (Sloterdijk) of de ‘Westerse literatuur’ (Otterspeer) –
doet hij in een eigen vertaling van zinnen van de Duitse denker, terwijl er een
Nederlandse vertaling van Hans Driessen bestaat: Woede en tijd.[18] Maar
die vertaling kan Otterspeer niet gebruiken, want Driessen vertaalt ‘Zorn’ met
‘woede’ – en dat is omdat ‘Zorn’ in het Duits ‘woede’ betekent en nooit ‘wrok’.
In Driessens vertaling staat het Homerus-citaat dan ook in de – moderne –
vertaling van Herbert de Roy van Zuydewijn. Als ‘Zorn’ ook ‘wrok’ (en dus
‘wraak’) had kunnen betekenen, had Driessen dat wel als vertaling gebruikt,
want dat was van pas gekomen zodra Sloterdijk het verderop in zijn boek over
‘wraak’ gaat hebben. Otterspeer doet het Duits en Sloterdijk geweld aan om een
thema te construeren, waarop hij vervolgens duizend bladzijden doorgaat.
Drijfzand dus.
Het einde
Het
einde van deel 2 dan, en het einde van het leven van Hermans volgens
Otterspeer: ‘In Utrecht werd hij met alle zorg en egards behandeld;
men gaf hem een kamer, nummer 18 op afdeling b3,
zonder naam van de patiënt op de deur. Er werd een nieuwe pyjama voor hem
gekocht. Daar kreeg hij, op 27 april, de verlossende injectie. Alleen Emmy en Ruprecht
waren daarbij aanwezig. Na het toedienen van de finale dosis, wendde hij zich
op zijn zij, keerde zich af van zijn vrouw en zoon en stierf, eenzaam als
alleen Willem Frederik Hermans eenzaam kon zijn.’[19] Deze sterfscène zou ontroerend kunnen zijn als we wisten dat
ze waar was. Maar is ze dat? Waar zijn de bronnen voor de gegevens over kamer,
afdeling en pyjama, en, vooral, die over het afwenden en sterven? Er waren –
maar is dat wel waar? – volgens Otterspeer slechts twee mensen aanwezig, zoon Ruprecht
en echtgenote Emmy, en omdat Ruprecht door Otterspeer is afgeschreven als
nuttige bron voor de biografie, zou je de weduwe in een voetnoot verwachten,
zoals dat al zo vaak in deze biografie het geval was. Maar zo’n bron is er
niet. En als de weduwe en de zoon dit verhaal niet aan Otterspeer hebben
verteld, kan de conclusie alleen zijn dat de biograaf een passend einde bij
zijn biografie heeft verzonnen.[20]
Voor de rest
Over
wat er tussen dat begin en het einde allemaal nog meer misgaat zijn hele lijsten
aan te leggen. Ik zal dat vermijden en proberen enkele soorten problemen te
benoemen, problemen die te maken hebben met Otterspeers omgang met bronnen en
met de verantwoording daarvan. Want Otterspeer wil niet
aan wetenschap doen, maar hij doet het intussen natuurlijk toch, niet alleen
door zich door de uitgeverij primair als hoogleraar te laten presenteren, maar
ook door middel van 2000 voetnoten en andere parafernalia van een
wetenschappelijk werk. Maar met die parafernalia zijn vreemde dingen aan de
hand.
Bronneninflatie
Laten we eens
beginnen met wat normalerwijze het overzicht moet zijn van wat in een
publicatie aan secundaire literatuur geraadpleegd is. Zo’n lijst ontbrak ten
onrechte in deel 1, maar in deel 2 staat er wel een, en die geldt ook voor het
eerder verschenen deel 1. De lijst bevat 400 titels, maar is incompleet, zoals
boven de lijst wordt uitgelegd: ‘Niet opgenomen worden de artikelen en recensies
in kranten en weekbladen waarnaar in de noten verwezen wordt, noch de korte
stukken in wfh-Verzamelkrant en wfh-Magazine.’ Er bestaat dus
blijkbaar ook zoiets als secundaire secundaire literatuur, die we alleen met
enige inspanning mogen vinden. Voor die secundaire secundaire literatuur was
overigens best plaats geweest, als uit de lijst de titels waren weggelaten die
verder niet in de voetnoten van de biografie voorkomen. En dat zijn er nogal
wat, 150 van de 400 namelijk – meer dan een derde dus. Wat heeft Otterspeer
gedaan om zijn literatuurlijst op te blazen? Hij heeft hele inhoudsopgaven van
aan Hermans gewijde boeken en tijdschriften in zijn literatuurlijst opgenomen,
ook al gebruikt hij maar een deel van die inhoud. Van de bundel Apollo in Brasserie Lipp (2001)
bijvoorbeeld staan van de 22
bijdragen er 21 in de lijst met secundaire literatuur, waarvan er vervolgens maar
zes gebruikt zijn; de enige niet gebruikte is de bijdrage van medewerkers van
het Huygens ING.[21] Van de 12 bijdragen
in de aan Hermans gewijde aflevering 275 van Tirade uit 1981 nam Otterspeer er 11 op in zijn literatuurlijst,
hij noemt er drie in zijn voetnoten, maar een daarvan is vreemd genoeg de
bijdrage die hij weglaat uit de lijst, en dat is een bijdrage van Raymond
Benders.[22] Zou het toeval zijn dat
de weggelaten bijdragen van personen zijn die kritiek op hem hebben geleverd?
Het
verweer van de biograaf zal wel zijn: ‘ik heb al die titels wel gelezen en ze
opgenomen omdat ze belangrijk zijn voor het begrip van Hermans’, maar dan wil
ik wel eens horen wat de betekenis voor Hermans’ werk is van het artikel ‘Hermans met een kuifje, heel uit de verte’ van Anton Hermus, terwijl de best wel particuliere titel van een boek
van Arnold Heumakers letterlijk voorkomt (op p. 816 van De zanger van de wrok), maar als formulering van Otterspeer en niet
als titel van een boek; de naam van Heumakers ontbreekt en een voetnoot over de
schatplichtigheid ook.[23]
Goede bronnen, slechte bronnen
Niet elke bron is
een goede bron, en dat betekent dat je bronnen moet wegen. Otterspeer doet dat,
als hij het al doet, niet alleen op inhoudelijke gronden, zoals we zojuist
zagen. Als informatie afkomstig is van een van je critici (Raymond Benders, Hermans-magazine, Huygens ING), is ze minder waard dan die van een
van je friendly witnesses. Dat kun je
kenbaar maken door sommige personen, je meelezers van deel 2 bijvoorbeeld, te
prijzen met zinnen als ‘zoals Wilbert Smulders goed gezien heeft’, ‘adequate
omschrijving van Wilbert Smulders’, Ton Anbeek is ‘een van de beste interpreten
van Hermans’ en schreef ook ‘[e]en van de beste vroege beschouwingen [over De heilige van de horlogerie]’.[24] Ook anderen verdienen het blijkbaar
om geprezen te worden: Sonja Pos, bij de presentatie van wier boek Dorbeck is alles! Otterspeer sprak, deed
een ‘briljante vondst’.[25] De
Leidse promovendus (maar dat staat er niet bij) Max van Duijn wordt geloofd om
zijn ‘scherpzinnige lectuur’; de voormalige Leidse hoogleraar en rector (maar dat staat er niet bij) Lammert Leertouwer mag als zoon van een Groningse
deurwaarder zestig jaar oude jeugdherinneringen aandragen – met een citaat van
vader deurwaarder dat hij blijkbaar al die jaren letterlijk heeft onthouden! –
over een conflict van Hermans met zijn huisbaas in 1955.[26] Een Leidse achtergrond garandeert dus wel de kwaliteit van een
goede bron, terwijl de zoon van Hermans, zoals we hierboven zagen, wordt
afgeserveerd als bron over het leven van zijn vader.
Wie bij Otterspeer niet in de gunst
staat, moet maar zien dat zijn of haar bijdrage aan kennis over Hermans netjes
gehonoreerd wordt. De Volledige Werken
bijvoorbeeld, bezorgd op het Huygens ING,
bevatten, of Otterspeer dat nou leuk vindt of niet, waardevolle informatie over
het ontstaan en de ontvangst van het werk van Hermans. Het ligt dan ook voor de
hand om de al verschenen delen als bron te gebruiken – en dat doet Otterspeer
ook meestal. Alleen komen de credits
voor dat gebruik in veel gevallen wel rijkelijk laat: als het hoofdstuk al
bladzijden lang aan de gang is en er al veel informatie uit de Volledige Werken gepasseerd is. Geprezen
worden de Volledige Werken uiteraard nergens
in deel 2 van de biografie, en de
makers ervan mogen niet worden genoemd, ook niet als ze bijvoorbeeld een
relevant artikel hebben geschreven over Hermans’ bemoeienis met een film.[27] Een uitzondering wordt gemaakt
voor ondergetekende. In een van zijn ‘Intermezzo’s’, gewijd aan Hermans’
fascinatie voor auto’s (p. 201-212) maakt Otterspeer duidelijk gebruik van een
artikel van mijn hand over Hermans en zijn auto’s.[28] Maar opnieuw komt de erkenning voor dat gebruik – of wat
daarvoor moet doorgaan – rijkelijk laat en op een wat vreemde plek, namelijk na
deze zin: ‘Dat is wat Hermans in de auto zocht en bijna vond: seks en dood,
werveling en willekeur, het vullen van de diepe bronnen van het absurdisme.’
Het gekke is dat in mijn artikel helemaal niet wordt gesproken over seks en
dood etc., maar over automerken, kentekens, chassisnummers et cetera, net als
in Otterspeers hoofdstuk, maar voor dat soort dingen zou Otterspeer geen
belangstelling hebben gehad als ik het niet allemaal al had uitgezocht. In zijn
Canada-boek dacht hij namelijk nog, het woord ‘coach’ in een brief verkeerd
ontcijferend, dat Hermans in Toronto in 1948 een Pontiac ‘couch’ had
aangeschaft.[29]
De zin die ik zojuist citeerde is er
overigens een van de honderden van dit soort, die door de hele biografie heen
voorkomen. Ze drijven dat wat voorafgaat op de spits zonder per se iets te
verhelderen (want wat betekent ‘het vullen van de diepe bronnen van het
absurdisme’?), ze suggereren door de herhaling van steeds dezelfde woorden (in
deel 2 alles wat met woede, wraak en wrok te maken heeft) een samenhang en
suggereren ook, zoals in het geval hierboven, een bevestiging door anderen van
het beeld dat moet worden opgeroepen. Een voorbeeld: op p. 264 van De zanger van de wrok gaat het over de
voorgeschiedenis van Hermans’ Nooit meer
slapen (1966) en over een geografencongres in Zweden in 1960: ‘Wat lag er
meer voor de hand dan dat hij er zelf ook heen zou gaan? Dat was ook de
bedoeling, maar zodra Hermans hoorde dat er een wetenschappelijke bijdrage van
hem werd verwacht, zag hij af van deelname.’ Bij deze zin staat een voetnoot
met een algemene verwijzing naar een hoofdstuk in een boek van Arno van der
Valk, maar daar staat de suggestie van de laatste zin niet in, wel citaten uit
een brief waarin Hermans afziet van het congres omdat het hem ‘duidelijk [was]
dat mijn bezigheden mij niet veroorloven de Redactie [van het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands
Aardrijkskundig Genootschap] een bijdrage te doen toekomen, voorlopig.’[30]
De meest geciteerde persoon in de biografie is natuurlijk Hermans zelf, en
daarom is hij ook het grootste slachtoffer van dit soort creatieve gebruik van
bronnen. In mijn vorige artikelen staan eigenlijk al genoeg voorbeelden, en dus
geef ik er nog een om het af te leren: op p. 638 van De zanger van de wrok staat over Hermans, die bij regisseur Fons
Rademakers thuis de televisie-uitzending van zijn toneelstuk Periander is gaan bekijken: ‘Hij was ook
diep bezorgd over de uitzending, dronk daardoor te veel en zag het stuk, ten
huize van Rademakers, in een waas van alcohol.’ De bron is een brief van
Hermans, maar daar staat in dat hij de uitzending bekeek ‘met een buik vol
alcoholica en smakelijke spijs’ – en dat is een stuk neutraler en legt geen
oorzakelijk verband tussen bezorgdheid en drankgebruik. Het is eerder aan te
nemen dat Rademakers en Hermans de gewoonte hadden samen goed te eten en te
drinken.
Er worden op een vrij massieve
manier credits aan Hermans onthouden
in Otterspeers biografie, en wel als het gaat om de dossiers die Hermans zijn
hele leven lang aanlegde over voor hem belangrijke onderwerpen. Er zijn er
daarvan zo’n stuk of 70 in het archief bewaard. In die dossiers bewaarde
Hermans allerlei materiaal – brieven, knipsels, hele tijdschriften, drukproeven
etc. – over bepaalde thema’s en bij een groot aantal eigen publicaties, en dat
betekent dat de biograaf (en de bezorger van de Volledige Werken) in zulke gevallen een prachtige basis heeft,
waardoor hem veel zoekwerk bespaard blijft. Als je van zo’n dossier gebruik
maakt, moet je dat ook vermelden. Van de 70 dossiers in het archief-Hermans
noemt Otterspeer er precies vier, maar hij gebruikt er veel meer (Weinreb,
Wittgenstein, Canada, Mandarijnen, auto’s e.v.a.). Vreemd genoeg – maar wat is
intussen vreemd bij Otterspeer – noemt hij er ook twee die niet bestaan.[31]
Fouten in de
citaten
Een
volgend groot problemencomplex is de foutenmarge in de citaten. In het
manuscript van deel 1 stonden – en dat is nauwelijks een overdrijving – niet
veel correcte citaten. Daar is toen door een freelance redacteur maandenlang
iets aan gedaan. Het is niet alleen altijd belangrijk dat citaten kloppen, het
is nog extra belangrijk omdat meer dan de helft (!) van deze biografie uit
citaten bestaat, de parafrases niet meegerekend.[32] Dat ook aan deel 2 van de biografie naar verluidt enkele
freelancers een paar maanden hebben zitten knutselen wil niet zeggen dat het
moeilijk is fouten in citaten te vinden, zoals regelmatige steekproeven laten
zien.[33] En dat is niet het enige
probleem bij het citeren, vooral van brieven. Het is wel een van de weinige
dingen die in de biografie verantwoord worden: ‘Archaïsche spelling in de correspondentie is
gemoderniseerd waar dit de leesbaarheid ten goede komt’ staat op p. 860 van
deel 1 en op p. 1146 van deel 2. Het probleem is: er komt geen archaïsche
spelling voor in de correspondentie van Hermans (want ‘archaïsch’ is volgens
Van Dale ‘behorend tot of betrekking hebbend op een zeer oud tijdperk’), maar
toch wordt er op grote schaal gemoderniseerd en gecorrigeerd wanneer ook maar
iets afwijkt van de huidige redactionele normen, zonder dat de leesbaarheid,
durf ik te beweren, ook maar één keer in het geding is. De in oude spelling
geschreven teksten van Hermans in zijn schoolkrant van vóór de Tweede
Wereldoorlog worden zelfs herspeld![34] (Er
komt overigens één archaïsch woord voor in de Hermans-biografie: op pagina 95
van deel 1 gebruikt Otterspeer de term ‘doorluchtigh gymnasium’, en wie hier
onraad ruikt, zoals ik, krijgt gelijk als hij die term googelt: je krijgt dan drie hits: een via www.dbnl.nl, en wel uit Otterspeers universiteitsgeschiedenis Groepsportret met Dame[35] en twee via books.google.nl: een
van de hits citeert uit Groepsportret met
Dame, de andere geeft de zin uit De
zanger van de wrok.)
Verzonnen
citaten
Ging
het zojuist nog om een eerder hilarisch zelfcitaat zonder bronvermelding van
een volgens een zelf bepaalde overbodige redactionele regel ten onrechte niet
gecorrigeerd zelfverzonnen, quasi-historisch citaat, er zijn bij Otterspeer ook
kwalijkere varianten hiervan te vinden. Het citaat in de
titel van dit artikel bijvoorbeeld staat op p. 175 van deel 1 van de biografie,
De mislukkingskunstenaar. De
formulering ‘Het staat er echt’ is misleidend, want het citaat dat aan die
woorden voorafgaat is niet, zoals we mogen veronderstellen, een tekst van
Hermans. De passage in de biografie gaat over een artikel van Hermans in de
schoolkrant Suum Cuique van het
Barlaeusgymnasium over het in het interbellum populaire boek Der Untergang des Abendlandes van de
conservatieve Duitse denker Oswald Spengler. Het zogenaamde Hermans-citaat
wordt ingeleid met deze zinnen: ‘Hij [Spengler] voorspelde dat de Europese
beschaving in haar laatste stadium was aangeland en het beste vergeleken kon
worden met die van Rome in zijn laatste dagen. De middelbare scholier [Hermans]
vond deze analogie “frappant juist”. De politiek, de kunst, het denken: alles
was in verval. “Alles is haast oppervlakkig en zelfs van de hoogste geestelijke
waarden tracht men een soort massaproduct te maken.”’ Wie het origineel van het
artikel erbij haalt kan ten eerste constateren dat Otterspeers weergave van wat
de middelbare scholier ‘frappant juist’ vond niet klopt, en ten tweede dat het
citaat dat de inleiding afsluit (van ‘Alles’ tot ‘maken’) correct is. Maar dan komt,
gevolgd door de woorden ‘Het staat er echt’, dit: ‘Men praat van oude
soberheid, oude flinkheid en klettert met de wapens. Maar de godsdienst is
verworden tot bijgelovigheid, de vooruitgang is verkeerd in zijn tegendeel, de
techniek maakt ons niet vrij maar hebzuchtig. Alles lijkt omgekeerd: de
knechten werden heren, de vrouw begon de man opzij te streven, zonen
gehoorzaamden hun vaders niet meer.’ Wie het origineel er andermaal bijhaalt
moet constateren dat deze zinnen nergens bij Hermans staan. Het is zo te zien
een samenvatting door Otterspeer voor eigen gebruik van een aantal passages uit
het artikel van Hermans. ‘Het staat er echt’ betekent in dit geval: in
Otterspeers aantekeningen, en het hele punt dat Otterspeer over Hermans wil
maken is dus geen stuiver meer waard.
Het is niet de enige keer dat
Otterspeer in de Hermans-biografie zijn eigen tekst uitgeeft voor die van
Hermans. Ook in De mislukkingskunstenaar,
p. 661-662, gaat het mis, als het huwelijk van Hermans met Emmy Meurs aan de
orde is: ‘Het huwelijk vond plaats op 4 juli 1950. Getuigen waren Hans Meurs en
Rudie van Lier. Het was een sobere aangelegenheid waarvan Hermans de regie
geheel in eigen hand hield. Zijn agenda over die dagen is kort van stof maar
rijk aan informatie: “woensdag 3 juli, kapper, spaarbank, L’Europe opbellen,
sokken, das, stelletje ondergoed, Orchidee, bloemen bestellen, schoenen, fiets
halen, briefkaart, adreswijziging; dinsdag 4, trouwen, eten in L’Europe;
woensdag 5, Artis, daarna bij Italiaan eten; donderdag 6, Zandvoort, brood mee,
thuis eten.”’ In feite is dit geen citaat van een doorlopende tekst uit de
agenda van Hermans, maar een door Otterspeer achter elkaar gezette onvolledige
en inaccurate opsomming van aantekeningen die in de betreffende agenda van
maandag (dus niet woensdag) 3 tot zaterdag 8 juli staan. Niet alleen duurt de
viering van het huwelijk met allerlei uitstapjes twee dagen langer dan
Otterspeer suggereert, ook laat hij zonder dat aan te geven onderdelen van de
opsomming weg en houdt hij geen rekening met het al of niet doorgestreept zijn
van bepaalde onderdelen. Het woord ‘kapper’ bijvoorbeeld is bij Hermans
doorgestreept, ‘stelletje ondergoed’ niet. Betekent dat dat Hermans naar de
kapper is geweest of dat hij het toch niet nodig vond om te gaan? Betekent het feit
dat hij het ondergoed niet heeft doorgestreept dat hij dit punt van zijn
actielijstje vergeten is af te handelen? Het lijkt er niet op – en dat is
regelmatig het geval – dat Otterspeer beseft dat dit soort dingen van belang
kan zijn.
Bronloos overschrijven
Je eigen tekst
uitgeven voor die van Hermans is één ding, die van anderen uitgeven voor eigen
fabricaat is een ander. Ook dat komt in Otterspeers Hermans-biografie voor.
Bijvoorbeeld op p. 414-415 van De zanger
van de wrok. Daar staat, wanneer het gaat over Hermans’ verhuizing naar
villa Lindenhof in Haren, dit: ‘Eindelijk woonde Hermans op de manier waarop
hij wilde wonen, in een villa. Het huis was gebouwd in 1931, in opdracht van de
fabrieksdirecteur H.E. Oving, onder architectuur van J. Kuiler en L. Drewes en
in een stijl verwant aan de Amsterdamse School en de Gooise landhuisstijl. Het
huis ligt op de hoek van de Julianalaan en de Weg voor de Jagerskampen, is
omringd door een ruime tuin. Het is, inclusief de aangebouwde garage,
grotendeels opgetrokken uit gele baksteen en gedekt met een rieten kap. Boven
de hoofdentree staat in metalen letters de naam van de villa. Op het zuidoosten
opent het huis via dubbele terrasdeuren op de tuin. Daar is ook een mooie twee
verdiepingen hoge loggia.’
Het lijkt alsof Otterspeer de villa heeft bezocht, maar dat is niet zo. Wat
hij wel bezocht was de website www.rijksmonumenten.nl, waar in een tekst van
ruim 500 woorden onder andere dit staat (en het vet is van mij): ‘villa
met aangebouwde garage
en hek, gebouwd in 1931 in opdracht van de heer H.E. Oving, fabrieksdirecteur,
onder architectuur van J. Kuiler en L. Drewes. Het riante pand dat is opgetrokken in een stijl verwant aan de Amsterdamse School en de
Gooise Landhuisstijl, werd in 1974 uitgebreid met een fietsenstalling. […] Het huis is opvallend gelegen op de hoek van de Julianalaan en de
Weg voor de Jagerskampen in de als gebied met bijzondere waarden aangewezen
"Villabuurt". Het wordt
omringd door een ruime, deels gewijzigde tuin in decoratieve tuinstijl met veel borders, grasperken en
rotspartijen. […] villa met aangebouwde garage grotendeels opgetrokken in een gele
baksteen in kettingverband […]. De samengestelde rieten kap is deels glooiend met rode rietvorsten [….]. De
hoofdentree bevindt zich aan de noordzijde […]; boven de deur de naam van het pand in metalen letters […] De zijgevel (zuidoost) die wordt
doorsneden door een hoge, van de begane grond opgemetselde schoorsteen, heeft een groot venster, een liggend
glas-in-lood venster met ovaal met afbeelding van een fabrieksgebouw, en dubbele terrasdeuren die op een deels ommuurd, met leisteen
afgedekt terras uitkomen; op de
verdieping twee tweeruits vensters. In
de achtergevel (zuidwest) een twee bouwlagen hoge loggia […].’[36]
Deze overschrijverij was wellicht nog een beetje pruimbaar geweest als er
bij deze passage een bron had gestaan zoals ik die zojuist heb gemaakt, maar
dat is niet zo, en daarmee zijn we bij een van de grootste problemen van deze
Hermans-biografie aangeland.
Ontbrekende
bronverwijzingen
Het
grootste en al vaker gesignaleerde probleem is het voortdurende, systematische
en structurele ontbreken van bronverwijzingen. Vanwege de totale hoeveelheid
voetnoten in de twee boeken, 3263 namelijk, zou de lezer kunnen aannemen – en
dat zal ook wel de bedoeling zijn – dat alle mededelingen wel zo’n beetje
gedekt zijn, maar dat is niet het geval. Op bijna elke gecontroleerde bladzijde
van deel 2 heb ik wel een paar keer ‘bron’ of iets dergelijks genoteerd wanneer
weer eens de verantwoording van een citaat, een bewering of een publicatie
ontbreekt. Bij elk citaat hoort gewoon een bron, daar is niet mee te
marchanderen, en bij elke bewering die gebaseerd is op andermans onderzoek of
op mededelingen van derden ook. Niet alleen de sterfscène hierboven moet het
zonder bronnen doen, in deel 1 kregen we ook al een heel hoofdstuk over de
afkomst van Hermans voorgeschoteld, met allerlei genealogische informatie, maar
zonder één enkele voetnoot over de herkomst van die informatie. Zelfs de
mededeling op p. 35 van deel 1 dat Hermans ‘om elf uur ’s morgens’ werd geboren
wordt niet gedekt door de voetnoot die suggereert dat ze die informatie bevat.
In deel 2, p. 101, beweert Otterspeer over Hermans’ werk aan zijn proefschrift:
‘Hermans moest zelf natuurlijk ook het nodige doen: de
preparaten vervaardigen, ze determineren en kwantificeren. Dat deed hij
slordig,’ maar een voetnoot met een bron ontbreekt. (Een meevaller is dan weer
dat het lijkt alsof de biograaf het over zichzelf heeft.) We lezen een biografische schets over Rudy Kousbroek
– zonder voetnoot. Et cetera, honderden en honderden keren. Er is geen enkele
garantie dat alles wat voetnootloos beweerd wordt niet verzonnen is. Als dat
betekent dat er nog een keer 3263 noten bij moeten, moet je dat voor lief nemen
– of een andere manier van annoteren of verantwoorden bedenken.
De
lezer in de kou
Een heel groot
problematisch complex in de Hermans-biografie wordt gevormd door de momenten
waarop Otterspeer de lezer in kou laat staan. Dat doet hij niet alleen door de
manier waarop hij met zijn bronnen omgaat en ze (niet) verantwoordt, maar ook
op allerlei andere manieren. Otterspeer etaleert zijn grenzeloos lijkende, al
dan niet gefundeerde kennis graag, en hij vindt ook dat zijn lezers die
grenzeloze kennis moeten hebben en dat hij dus niets hoeft uit te leggen:
historische gebeurtenissen blijven zonder nadere toelichting, personen, al zijn
ze nog zo obscuur, moeten het met alleen hun achternaam doen, er wordt met een
vette knipoog met termen of (quasi-)citaten in allerlei talen gestrooid, vaak
zonder dat het verband met de omgeving duidelijk is, enzovoort. Wat moet een
gemiddelde lezer bijvoorbeeld me deze alinea uit De mislukkingskunstenaar (p. 27), waar het gaat over de situatie in
Brussel eind juli 1945, wanneer Hermans daar verblijft: ‘Het waren de dagen dat
België van de gruwelijkheden van Dachau vernam en zich afvroeg wat er te
Potsdam bedisseld werd. Laval werd gearresteerd, het proces tegen Pétain werd
breed uitgemeten in de kranten. Hij moet, evenals Quisling, staande gehouden hebben:
‘Je ne sais rien, je ne me souviens rien.’ Heeft die gemiddelde lezer niet het
recht om te vragen: waarom Dachau, wat was er in Potsdam, was Laval niet al in
mei 1945 gearresteerd, heeft Pétain niet gezwegen tijdens zijn proces, en heeft
Quisling (wie was dat eigenlijk?) nou datzelfde gezegd als – eventueel – Pétain
en waarom kan ik dat citaat niet op het internet vinden? We maakten Otterspeer
in ons commentaar op deel 1 op deze passage attent, maar er werd geen jota aan
veranderd – behalve dat Lavalle in Laval moest worden gecorrigeerd en Petain in
Pétain.
Je zou denken dat een lezer die
wordt verondersteld de hele wereldgeschiedenis en wat daar verder bij komt
kijken paraat te hebben ook het werk van Hermans wel van binnen en buiten kent,
maar dat denkt Otterspeer weer niet, want we krijgen eindeloze samenvattingen
van de boeken van de schrijver. Van de andere kant moet de lezer wel weer
Otterspeers biografie vanbuiten kennen, want voortdurend lezen we zinnen als:
‘zoals we zagen’, ‘we hoorden[!] al’ etc., zonder dat er vervolgens een
verwijzing in een voetnoot komt waar we precies zagen of hoorden. Die loze
terugverwijzingen gaan soms over honderden bladzijden. De langste kloof die ik
heb gevonden is 1642 pagina’s, zonder enige zoekhulp, en gaat dus, zoals wel
vaker, van deel 2 naar deel 1.[37]
De twee delen worden dus blijkbaar als één boek gezien, en dat kan natuurlijk,
maar dan moet je het ook consequent doen, zoals het doornummeren van de
pagina’s. We zagen al dat de literatuurlijst alleen in deel 2 staat, maar een
register is er in beide delen. In beide delen staat ook een lijstje met
initialen van correspondenten die in de voetnoten vaker voorkomen, maar in
beide delen zijn die lijstjes gedeeltelijk verschillend. In deel 1 bijvoorbeeld
horen de initialen FB bij
Ferdinand Bordewijk, in deel 2 bij Frida Balk. Nog vreemder is dat sommige van
deze initialenaanduidingen overbodig zijn, omdat de correspondenten maar één of
twee keer voorkomen of alleen maar een aantal keren in achtereenvolgende
voetnoten. Overbodig werk, dat wetenschappelijkheid moet suggereren maar van
ondeskundigheid getuigt. Net zoals een permanente en gedoseerde redundantie in
een omvangrijke tekst nodig is om de lezer bij de zaak te houden, is het
apparaat van een (populair-)wetenschappelijk werk een essentieel instrument
voor de lezer om vat te krijgen op het materiaal. Schrijver en uitgeverij
hebben daar nauwelijks oog voor gehad.
Feiten
De meest voor de
hand liggende zaken bij het schrijven van een boek zijn voor Otterspeer, dat zal
intussen duidelijk zijn, een brug te ver: correct citeren, een bronvermelding
maken, een goede bronvermelding maken, het werk van anderen fatsoenlijk
vermelden, verbanden leggen, uitleggen, de aandacht van de lezer bij de zaak
houden, een goede en eerlijke literatuurlijst maken. Voor de Hermans-biograaf
is het voldoende als hij inzicht in het werk en het leven van de schrijver
suggereert door wetenschappelijkheid en kennis voor te wenden. Zijn energie
heeft hij vooral gestoken in het overeind houden van een particuliere – en wat
mij betreft geforceerde en ongenuanceerde visie – visie op persoon en
schrijverschap. Ook zijn geleerde meelezers en zijn ‘ideale sparringpartner’
bij de uitgeverij waren niet in staat hem te wijzen op de overduidelijke
gebreken, en zelfs niet op de meest elementaire fouten en foutjes in de
feitelijkheden die wel op elke bladzijde voorkomen.[38] Zal ik er, om af te sluiten, toch maar een paar uit De zanger van de wrok noemen,
willekeurig geplukt uit mijn aantekeningen?
- p. 30: Hermans
recenseerde niet ‘voornamelijk’ voor Het
Vrije Volk, want slechts 15 van zijn bijna 40 stukken voor dat dagblad zijn
recensies. (En het was misschien interessant geweest te vermelden dat Het Vrije Volk een sociaaldemocratische
krant was.)
- p. 36: Hermans
wil na zijn promotie in 1955 naar Italië om de Vesuvius te beklimmen, maar op
p. 121 e.v. beklimt hij de Etna. Hoe zit dat?
- p. 142: Over De God Denkbaar Denkbaar de God: ‘In het boek zitten twee hoofdstukken met dezelfde titel, “Geheim”. Ze zijn
de autobiografie van Kassaar, de supergeheime agent. Ze eindigen midden in een
zin, die aansluit bij de beginzin.’ Maar de beginzin van wat? Niet die van De God Denkbaar Denkbaar de God. (Het
antwoord is: van Het evangelie van O.
Dapper Dapper, maar als de lezer dat al verondersteld wordt te weten, hoef
je dat van die ‘Geheim’-hoofdstukken ook niet uit te leggen.)
- p. 159: ‘Eind 1957 verschenen kort na elkaar twee bundels van Hermans: Drie melodrama’s in september, Een landingspoging op Newfoundland en andere
verhalen in november.’ Maar Drie melodrama’s
verscheen midden juni 1957, en dat verklaart ook waarom de op p. 166 genoemde
recensies van het boek al vanaf juli verschenen. (Na de geciteerde zin schrijft
Otterspeer: ‘Beide waren experimenten, geen van beide geslaagd in de ogen van
de schrijver.’ Bronnen met uitspraken van Hermans hierover ontbreken, en ze
zullen ook moeilijk te vinden zijn.)
- p. 255: Volgens Otterspeer vond
Hermans voor zijn populairwetenschappelijke verhandeling Erosie (1960) bij uitgeverij Heijnis in Zaandijk een ‘curieus
onderkomen’. Maar in feite was Heijnis een drukkerij en uitgeverij met een
lange traditie (in 1821 opgericht), en Klaas Woudt (eigenaar tot 1973)
probeerde eind jaren vijftig een literair fonds op te zetten met uitgaven van
auteurs als Marnix Gijsen, Harry Mulisch, Gerrit Kouwenaar, C. Buddingh’, Jan
Wolkers, C.B. Vaandrager e.v.a., ook drukte en publiceerde hij het
avant-gardetijdschrift Gard Sivik.[39]
- p. 299: In 1963 publiceerde Hermans
het artikel ‘Een fotograferend schrijver’ in het kerstnummer van het
vakblad Drukkersweekblad en Autolijn. Volgens de bijbehorende voetnoot was Carel
Blazer de uitgever van dit blad. Maar in feite was Blazer fotograaf en de
gastredacteur van het kerstnummer. Het was interessanter geweest om te
vertellen dat Hermans in 1979 een voorwoord schreef voor een boek met foto’s
van Blazer.[40]
- p. 320: Volgens Otterspeer reisde
Hermans in de tweede helft van de jaren zestig zo veel ‘dat hij vaker weg was
dan thuis’. In feite was Hermans, volgens zijn agenda’s, in 1967 ongeveer
honderd dagen weg, in 1968 vijftig.
- p. 347-348: ‘Het sadistische universum was het eerste boek dat Hermans na zijn breuk met Van
Oorschot bij De Bezige Bij publiceerde.’ In feite waren er al twee jaar eerder,
in 1962, twee verschenen: Drie drama’s
en De woeste wandeling. Een scenario.
Otterspeer had dat kunnen weten: het stond al op p. 223 van zijn eigen boek.
- p. 356-357: hier is sprake van Hermans’ essay ‘Kan de tijd tekens geven?’
Waarom blijft hier de aandacht voor wat in De
mislukkingskunstenaar, p. 97, nog Hermans’ ‘befaamde essay’ genoemd wordt,
beperkt tot de weergave van een verslag van de lezing die Hermans van dit essay
gaf?
- p. 505: Over het toneelstuk ‘De psychologische test’ schrijft in een
bijbehorende voetnoot: ‘Het stuk werd driemaal gepubliceerd: in Podium15 (1960) 1-2, Gard Sivik 4 (1960) 5-6 en Drie drama’s. Amsterdam 1981, p. 83-174.’ In feite verscheen het tweemaal. Bij de
afleveringen van Podium en Gard Sivik ging het namelijk om een
gecombineerde uitgave, waarbij beide tijdschriften hun eigen nummering
behielden. Drie drama’s verscheen,
zie hiervoor, niet in 1981 maar in 1962, in 1981 verscheen de vierde druk. Soms
ontstaat de indruk dat Otterspeer sommige publicaties van Hermans helemaal niet
in handen heeft gehad, bijvoorbeeld wanneer hij, op p. 453, de bibliofiele, in
linnen gebonden uitgave De zeven
hoofdzonden van uitgeverij Thomas Rap uit 1970 een ‘boekje’ noemt en
bovendien in zijn bibliografische voetnoot niet alleen het pseudoniem waaronder
Hermans aan de bundel bijdroeg ernstig inkort en ook Remco Campert voor een van
de samenstellers houdt in plaats van een de zeven auteurs.[41] Uitgaven van uitgeverij Ziggurat van Hermans’ vriend Freddy De
Vree noemt Otterspeer op p. 734 ‘bibliofiele boekjes’, terwijl het
boekprojecten waren. Daarentegen wordt Het hoedenparadijs. 40 collages van Willem Frederik Hermans uit 1991 een ‘luxe
uitgave’ genoemd, terwijl het een eenvoudige paperback was (p. 839).
- p. 799: het is de
genitief, niet het genitief.
- p. 850: hoe kan Cornelis van Vollenhoven, die in 1933 overleed, iets opsommen in
een brochure die in 1935 verscheen?
- p. 993: waarom wordt
dezelfde tekst in noot 125 geciteerd naar een uitgave van Mandarijnen uit zwavelzuur
uit 1985 en in noot 145 naar een uitgave van hetzelfde boek uit 1963 (die
overigens in de Hermans-wetenschap met het werkelijke verschijningsjaar wordt
vermeld: 1964).
*
Er
zou nog veel meer te vertellen zijn. De Hermans-biografie van Willem Otterspeer
is, zo bedacht ik al tijdens het lezen van deel 1, heel goed als collegestof te
gebruiken. Het zou prachtig materiaal zijn, niet voor studenten die willen
leren hoe je een biografie van een literaire auteur schrijft, maar voor hen die
willen weten hoe je omgaat met historische bronnen – en vooral hoe je het niet moet doen. Het probleem is alleen:
ik geef geen college. Ik heb alleen met grote regelmaat stagelopende studenten
gehad, en die kregen al jaren zaken te horen die ik hierboven aan de orde
stelde. Otterspeer zou baat hebben gehad bij een stage op het Huygens ING om wat elementaire zaken onder de
knie te krijgen. Hij zou dan, als hij bijvoorbeeld onduidelijk zou formuleren
bij een bewering of in een voetnoot, in de marge mijn opmerking ‘of niet’
vinden. Wat ik vervolgens bij de bespreking van die teksten aan stagiairs
uitlegde is dat ik daarmee bedoel: onduidelijk geformuleerd, want het tegendeel
is op grond van de argumentatie en de aangevoerde bronnen ook mogelijk. Ik had
zo’n ‘of niet’-opmerking ook een paar keer gemaakt in de marge van Otterspeers
manuscript van De mislukkingskunstenaar.
De biograaf viel daarover: ‘Een van de mensen van het Huygens Instituut meende,
elke keer als hij het woordje “wellicht” tegenkwam, in de kantlijn te moeten
zetten: “wellicht ook niet”. Tja.’[42]
Mijn stagiairs begrepen meteen wat ik bedoelde en deden voortaan hun best om
die opmerking in de marge niet meer te provoceren, omdat ze, in tegenstelling
tot Otterspeer, beseften dat die ‘of niet’-vraag een wezenlijke
wetenschappelijke vraag is en niet een pesterijtje van een meelezer. Kritiek,
scepsis en falsificatie zijn essentiële voorwaarden voor elke vorm van
wetenschap. En, nog maar een keer: de ethiek van het bedrijven van wetenschap
schrijft voor dat je respect hebt voor je onderwerp, je onderzoeksmateriaal en
je collega’s.[43] Otterspeer schiet
op al deze punten te kort.
Al fout, eind goed
Op pagina 924 van De zanger van de wrok citeert Otterspeer, zonder
auteur en toneelstuk te noemen, uit Faust. Eine Tragödie van Johann
Wolfgang von Goethe: ‘En hier steckt des Pudels Kern.’ Opnieuw is het een citaat uit het hoofd, want bij Goethe
staat: ‘Das also war
des Pudels Kern!’[44] Al eerder, op
pagina 700, stond – ook al zonder auteursvermelding – een citaat uit Faust, althans, daar lijkt het op: ‘“Waar je ’t pakt, daar is het modder,” zei Faust.’ Maar wat de biograaf (in verband met de
Weinreb-affaire) uit het vermaarde toneelstuk lijkt te halen staat bij Goethe –
overigens door Mefistofeles gezegd en niet door Faust – zo: ‘Wo man sie anfaßt,
morsch in allen Gliedern’, of, in de recente vertaling van Ard Posthuma en in
zijn verband geplaatst: ‘Je weet: ’t is alles nep van a tot z, / zo’n laag
make-up en een te strak korset. / Nooit zit er iets gezonds en sappigs bij. /
Wat je maar beetpakt, altijd lauwe brij. / Je weet het, ziet het, kunt het
grijpen, / en toch (de loeders!) danst men als ze pijpen.’[45] Otterspeer gebruikt deze of een andere vertaling niet, en daar
had hij, als hij het stuk werkelijk had gelezen, ook weinig aan gehad, want de
tekst gaat heel ergens anders over – over lamiën (fabelwezens) die Mefistofeles
lastig vallen – en was voor zijn doel onbruikbaar geweest. De biograaf haalt
zijn versie uit zijn onafzienbare voorraad quasi-parate kennis die we intussen
kennen. Maar toch: af en toe kan zo’n verzonnen citaat een waarheid bevatten. ‘Waar je ’t pakt, daar is het modder’ – er zijn slechtere samenvattingen te
bedenken voor deze Hermans-biografie.
En daar wil ik het nu maar bij laten. ‘[I]k kan niet aan
de gang blijven. Ik heb meer te doen.’[46]
Voetnoten
[1] Willem
Otterspeer, De zanger van de wrok. Willem
Frederik Hermans. Biografie, deel II (1953-1995).
De Bezige Bij, Amsterdam/Antwerpen 2015, p. 700.
[2] Citaten uit Willem
Otterspeer, Hermans in hout. De Canadese
avonturen van Willem Frederik Hermans. De Bezige Bij, Amsterdam 2010, p.
217; id., ‘Kritiek Max Pam bestaat uit één deel rancune en twee delen roddel’.
In: de Volkskrant, 20 november 2013,
een reactie op Max Pam, ‘Grote W.F. Hermans-biografie: wonderkind of een total
loss?’, ibid.; id. in het interview Toef Jaeger, ‘Terroristen belagen mij’ in NRC Handelsblad, 27 februari 2015, id., De zanger van de wrok, p. 508 en 725;
id., ‘De wetenschap heeft geen behoefte aan de biografie. Een biograaf moet
meer schrijver dan historicus willen zijn’. In: Biografie Bulletin, 9 (1999), afl. 2, p. 122-129, citaat p. 122;
id. in een mail aan mij uit 2009, nadat ik hem had gewezen op de schrikbarende
hoeveelheid feitelijke fouten en andere onvolkomenheden – vergelijkbaar met die
in de biografie – in id. (ed.), Machines
en emoties. Willem Frederik Hermans, Rudy Kousbroek, Ethel Portnoy. Een
briefwisseling. Amsterdam 2009; de term ‘foutengestapo’ is van mij, maar
iets dergelijke wordt gesuggereerd door de plaatsing van een foto door Ed van
der Elsken van Hermans in Wehrmacht-uniform naast het tegen de bezorgers van de
Hermans’ Volledige Werken gerichte
artikel Willem Otterspeer, ‘Fout(jes) in vredestijd’ in De Gids, 2014, afl. 1, p. 26-27 (de foto ontbreekt in de online-versie: https://de-gids.nl/2014/no1/fout-jes-in-vredestijd).
[3] Jan
Gielkens, Peter Kegel, ‘Een “met zorg geschreven boek”? Over De
mislukkingskunstenaar van Willem Otterspeer’, op 13 maart 2014 gepubliceerd op: http://www.wfhermansvolledigewerken.nl/?p=1576; Jan Gielkens, ‘De geheime relatie van Willem Frederik Hermans en Gerard van hetReve. Over vertrouwelijkheid en het gebruik van historische bronnen’. In: Jos
Gabriëls [et al.] (red.), In vriendschap
en vertrouwen. Cultuurhistorische essays over confidentialiteit. Verloren,
Hilversum 2014, p. 64-71; Willem Otterspeer, De mislukkingskunstenaar. Willem Frederik Hermans. Biografie, deel I
(1921-1952). De Bezige Bij, Amsterdam 2013.
[4] In het
interview Maarten Dessing, ‘Willem Frederik Hermans schreef
met een erectie’. In: Knack, 2 maart
2015 (ook op www.knack.be).
[5] ‘Willem
Frederik Hermans, ‘Experimentele romans’. In: Het Vaderland, 29 maart 1961, nu in: id., Volledige Werken, deel 11. De Bezige Bij, Amsterdam 2008, p.
123-128, in het bijzonder p. 125.
[6] Otterspeer,
‘Kritiek Max Pam bestaat uit één deel rancune en twee delen roddel’; id.,
‘Fout(jes) in vredestijd’; Gielkens, Kegel, ‘Een “met zorg geschreven boek”?’.
[7] Gielkens, ‘De geheime relatie
van Willem Frederik Hermans en Gerard van het Reve. Over vertrouwelijkheid en
het gebruik van historische bronnen’.
[8] Christophe van Gerrewey, ‘Alles
over de dierlijkste van onze schrijvers. Of nee, nog niet’. In: De Groene Amsterdammer, 5 maart 2015;
Hans Renders, ‘Hoe de grote nihilist volhardde in een leugen’. In: Vrij Nederland, 13 maart 2015 (ook op
www.vn.nl).
[9] Otterspeer,
‘Fout(jes) in vredestijd’.
[10] Léon
Hanssen, ‘Een regenboog van graniet. Waarom de biografie niet buiten de
wetenschap kan’. In: Biografie Bulletin,
9 (1999), afl. 3, p. 219-225.
[11] Gielkens,
Kegel, ‘Een “met zorg geschreven boek”?’.
[12] Zie o.a.
Onno Blom, ‘Leven en werk van W.F. Hermans van vergetelheid gered’, in: Trouw, 28 september 1999, en [anoniem],
‘Hermans-biograaf gekozen om eruditie’. In: NRC
Handelsblad, 1 oktober 1999.
[13] Zie Pablo
Cabenda, ‘Otterspeer schrijft biografie W.F. Hermans’. In: Leidsch Dagblad, 28 september 1999, en Marc Konijn, ‘Leven en werk
van Hermans in kaart’. In: Haagsche
Courant, 27 september 1999.
[14] Door een medewerkster
die niet in de biografie bedankt wordt – maar dit terzijde.
[15] De
Hermans-tussendoortjes: Willem Otterspeer, De
geur van een pasgestoomde deken. De beste poezenstukken. De Bezige Bij: Amsterdam
2009; id. (ed.), Machines en emoties;
id., Hermans in hout; id., Dorbeck, waar ben je? Een biografisch essay
over De donkere kamer van Damokles. De Bezige Bij, Amsterdam 2012.
[16] De
maatgevende bibliografie: Patrick De Rynck, Andries Welkenhuysen, De Oudheid in het Nederlands. Baarn
1992. Met dank aan Jan Bloemendal.
[17] Peter
Sloterdijk, Zorn und Zeit. Politisch-psychologischer Versuch.
Suhrkamp, Frankfurt am Main 2006.
[18] Peter Sloterdijk, Woede en tijd. Een
politiek-psychologisch essay. Boom, Amsterdam 2007.
[19] Otterspeer,
De zanger van de wrok, p. 960.
[20] Voor het
aantal aanwezigen bij het overlijden van Hermans zie, met zo te zien Hermans-vertrouweling
Raymond Benders als bron, Auke Kok in ‘Hermans laatste milde maanden’ in NRC Handelsblad van 27 april 2015: ‘met
alleen zijn vrouw Emmy, zijn zoon en schoondochter om zich heen’. Otterspeer
schrijft Ruprecht Hermans af in het interview Toef Jaeger, ‘Terroristen belagen
mij’ (‘Ik heb hem wel gesproken, maar ik
vond zijn visie niet interessant’).
[21] Raymond J. Benders en Wilbert
Smulders (red.), Apollo in Brasserie
Lipp. Bespiegelingen over Willem
Frederik Hermans. De Bezige Bij/WFHi, Amsterdam 2001.
[22] Jaap
Goedegebuure, Herman Verhaar (red.), Tirade,
25 (1981), afl. 271.
[23] Hermus: ibid., p. 694-700; Arnold Heumakers, Onleefbare waarheden. Drie lezingen over literatuur en
literatuurkritiek. De Prom, Baarn 1990.
[24] Otterspeer,
De zanger van de wrok, resp. p. 96,
339, [1150] en 871. Van de negen bijdragen in de door Wilbert Smulders en Frans
Ruiter samengestelde bundel De literaire
magneet. Essays over Willem Frederik Hermans en de moderne tijd. De Bezige
Bij, Amsterdam 1995, staan er twee in Otterspeers voetnoten, in de door
dezelfden geredigeerde bundel Alleen
blindgeborenen kunnen de schrijver verwijten dat hij liegt. Over het
schrijverschap van Willem Frederik Hermans. Amsterdam 2009, zijn dat er
twee van de zes.
[25] In april
2010 sprak Otterspeer bij de presentatie van de handelsuitgave van het
proefschrift (2007) Sonja Pos, Dorbeck is
alles! Navolging als sleutel tot enkele romans en verhalen van W.F. Hermans. Amsterdam University Press, Amsterdam 2010. Zie de Nieuwsbrief van de Girard Studiekring
van mei 2010 op www.girard.nl. Het boek van Pos wordt, om het nog gênanter te
maken, genoemd als een van de vier ‘grote vroege interpretatieve essays’ over Nooit meer slapen die een
‘schoonheidsprijs’ verdienen; de andere genoemde publicaties zijn inderdaad van
kort na het verschijnen van de roman: uit 1970 en 1971.
[26] Otterspeer, De zanger van de wrok, p. 45.
[27] Bram Oostveen, Marc van Zoggel, ‘Een schitterende film, die absoluut
gemaakt moet worden: Claus, Reve, Hermans en de verfilming van “De stille
kracht”’. In: De Parelduiker, 18
(2013), afl. 4, p. 2-22.
[28] Jan
Gielkens, ‘“Ik ben nooit op een autootje zo verliefd geweest.” Willem Frederik
Hermans achter het stuur.’ In: De
Parelduiker, 18 (2013), p. 21-36.
[29] Otterspeer,
Hermans in hout, p. 59.
[30] Arno van der Valk, W.F. Hermans. Het grootste gelijk buiten
Nederland. Aspekt, Soesterberg 2002, p. 28.
[31] Er is in
het Hermans-archief geen door Hermans aangelegde dossier-Bodart,
zoals vermeld in Otterspeer, De
mislukkingskunstenaar, p. 458, evenmin is er een dossier-Persoonlijke
documenten, zoals bijvoorbeeld vermeld in de voetnoten 185 en 2103 in id., De zanger van de wrok.
[32] De opmerking
‘meer dan de helft van dit boek is door Hermans geschreven’ van Christophe van
Gerrewey in ‘Alles over de dierlijkste van onze schrijvers. Of nee, nog niet’
is niet overdreven, zoals een eigen ruime steekproef in De zanger van de wrok laat zien. Wat die parafrases betreft: op p.
848 doet Otterspeer dat met de Hermans-zin ‘Maar leuk is anders’. Het
resultaat: ‘Maar leuk was anders’. Het is te hopen dat het verschil tussen
origineel en parafrase bij de niet-gecontroleerde gevallen groter is.
[33] Een
willekeurig voorbeeld: op p. 886, die bijna helemaal uit een citaat uit één
brief bestaat, staan 11 transcriptiefouten, er is een zin weggelaten, er staat
een afbrekingsfout en nieuwe alinea’s worden niet aangegeven (maar dat is doorgaans
het geval bij citaten uit brieven in deze biografie).
[34] Zoals dat –
zonder enige verantwoording! – ook gebeurt in: Willem Frederik Hermans, Gekkenpraat. Verhalen, gedichten en essays
over waanzin en paranoia. Gekozen en ingeleid door Willem Otterspeer. De
Bezige Bij, Amsterdam 2015.
[35] Willem
Otterspeer, Groepsportret
met Dame I. Het bolwerk van de vrijheid. De Leidse universiteit, 1575-1672. Bert Bakker, Amsterdam 2000; ook op www.dbnl.nl.
[37] Van p. 850
in De zanger van de wrok terug naar
p. 73 van De mislukkingskunstenaar.
[38] De
‘sparringpartner’ is Thomas van den Bergh, zie De mislukkingskunstenaar, p. 861; in De zanger van de wrok wordt hij niet meer persoonlijk bedankt.
[39] Voor de
geschiedenis zie: http://heijnis-schipper.nl/over-ons/historie/.
[40] Willem
Frederik Hermans, ‘Inleiding’. In: Han de Vries (red.), Carel Blazer. Fotograaf. Contact, Amsterdam 1979, p. 5-7.
[41] Dit staat
er: B.I.M. Boefjes, ‘Vraatzucht’. In: Remco Campert en Joost Roelofsz (red.), De zeven hoofdzonden. Amsterdam
1970, p. 35-45, en dit zou er moeten staan: Pater-Frater B.I.M. Boefjes O.F.M.
[= Willem Frederik Hermans], ‘Vraatzucht’. In: De zeven hoofdzonden. Amsterdam 1970, p. 35-45.
[42] Willem
Otterspeer, ‘Pam begrijpt het niet’. In: De
Groene Amsterdammer, 10 april 2014.
[43] ‘De
Nederlandse gedragscode Wetenschapsbeoefening. Principes van goed
wetenschappelijk onderwijs en onderzoek’, VSNU 2004 (herziening 2014). Zie: http://bit.ly/1NCxSNF.
[44] [Johann Wolfgang] Goethe, Poetische Werke. Dramatische Dichtungen iv.
Faust. Aufbau, Berlijn 1973, p. 400. De Goethe-biograaf in noot 1971 van De zanger van de wrok heet overigens Friedenthal, niet
Friendenthal.
[45] Goethe, Poetische Werke. […] Faust, p. 400; de
vertaling: Johan Wolfgang Goethe, Faust. Een tragedie. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam
2001, p. 321.
[46] Hermans in een brief aan E.M. Janssen Perio, 16 maart 1959, doorslag in het
archief-Hermans. Ik dank het Willem Frederik Hermans instituut voor de
toestemming, voor dit artikel gebruik te maken van het archief-Hermans.
Dit artikel verscheen eerder in Max Pam, Hans Renders, Piet Schreuders (red.), Het motorzijspan van Willem Frederik Hermans. Amsterdam: Mokken Boeken, 2015, p. 162-185; de voetnoten zijn hier en daar licht redactioneel aangepast. De passage ‘Bronloos overschrijven’ heb ik later wat aangescherpt: http://jangielkens.blogspot.nl/2016/05/anders-4-inmijn-artikel-het-staat-er.html
Dit artikel verscheen eerder in Max Pam, Hans Renders, Piet Schreuders (red.), Het motorzijspan van Willem Frederik Hermans. Amsterdam: Mokken Boeken, 2015, p. 162-185; de voetnoten zijn hier en daar licht redactioneel aangepast. De passage ‘Bronloos overschrijven’ heb ik later wat aangescherpt: http://jangielkens.blogspot.nl/2016/05/anders-4-inmijn-artikel-het-staat-er.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.