Leidse
puinhoop (nog een vervolg)
‘I know it’s
complicated, but it’s important’ (Phil Mudd)
Ik luisterde met enige vertraging maar met
veel belangstelling naar een
gesprek dat Max van Weezel in het radioprogramma Met het oog op morgen op 30 december 2017 had met vader Hans en
zoon Onno Blom. Dat gesprek ging voor een deel over het gedoe rond de promotie
van Blom junior. Die zegt tijdens dat gesprek dat de kwestie zich alweer een tijdje geleden heeft afgespeeld en nu voorbij is, maar dat eerste is maar relatief en het tweede is
volgens mij niet waar. Ik heb in elk geval nog geen antwoord op mijn diverse vragen
gekregen, en zolang ik hier op mijn zeepkist vind dat het gedoe nog niet over
is, is het gedoe nog niet over.
Er zijn ook weer wat vragen en vraagtekens bijgekomen
naar aanleiding van wat Blom junior en senior tijdens het gesprek zeggen. Blom
jr. heeft bijvoorbeeld de indruk dat NRC
Handelsblad, de krant die de meeste aandacht besteedde aan de kwestie,
meende wetenschappelijke fraude op het spoor te zijn. Persoonlijk had ik meer
de indruk dat de NRC-mensen, zonder die term, geloof ik, te gebruiken,
vraagtekens zetten bij de wetenschappelijke integriteit, bij het
wetenschappelijk fatsoen, en ik
denk, zoals bekend, dat ze daar een punt hadden. Wetenschappelijke fraude
is een onderdeel van de wetenschappelijke integriteit – kijk maar in De
Nederlandse Gedragscode voor Wetenschapsbeoefening. En die geldt ook in Leiden. Het lijkt mij dat de wetenschappelijke integriteit in het geding is
wanneer het plaatselijke
promotiereglement (dat regelmatig verwijst naar de Gedragscode) door de
verantwoordelijke ambtenaar wordt genegeerd om een oplossing te vinden voor het
unanieme afkeuren door een promotiecommissie van een proefschrift van de zoon
van een met de promotor bevriende emeritus hoogleraar, wanneer de tweede
promotor, ook weer in strijd met het promotiereglement, wordt gepasseerd en wanneer
de leden van de promotiecommissie op een absurde manier zwart worden gemaakt
door de promotor – en nu, in het radio-interview, ook door de jonge doctor en
diens pa, de emeritus.
Promotor Willem Otterspeer had in de
krant al negatief gedaan over de ‘eerste’, de echte promotiecommissie, en pa Blom
doet dat op de radio, je kunt niets anders verwachten, nog een keer fors over.
Hij suggereert dat de kritiek op het proefschrift van zijn zoon niet
inhoudelijk is, maar ‘intellectueel mager’ en ingegeven door ‘methodische
heerszucht’, door ‘onverdraagzaamheid’. Blom jr. voegt daar nog aan toe dat de
leden van de tweede promotiecommissie ‘gekende, goede biografen’ waren, ‘hoog
aangeschreven hoogleraren’ die wél vinden dat je op een biografie kunt
promoveren. Deze mededelingen zijn van alles: ten dele feitelijk incorrect
(twee van de vijf leden van de tweede commissie zijn geen hoogleraar en een is
geen biograaf), maar vooral heel erg brutaal, want ook de leden van de eerste,
echte promotiecommissie zijn biograaf en/of hoogleraar en/of hoog
aangeschreven, en ik weet – of veronderstel met enige inzicht – dat ze allemaal, de leden van allebei de commissies dus, vinden dat je in principe op een
biografie kunt promoveren. Want je gaat natuurlijk niet in een
promotiecommissie zitten die over een biografie moet oordelen wanneer je principieel vindt
dat je op een biografie niet kunt promoveren. Wat Otterspeer en de Blommen over de leden van de
eerste commissie zeggen is kwaadaardig, want de heren weten dat het niet
waar is.
Je nodigt als promotor, lijkt mij, voor een
promotiecommissie mensen uit met verstand van zaken, en je zorgt ook zo goed
voor je promovendus dat je geen mensen vraagt die je doctor-in-wording al bij
voorbaat de grond in willen boren. Een proefschrift is, het woord zegt het al,
een proeve van bekwaamheid, en het oordeel wordt geveld door mensen die die
bekwaamheid al hebben bewezen. In het geval-Blom wordt de boel omgedraaid: het
oordeel van de commissie over de proeve van bekwaamheid wordt voorgesteld als bewijs
van de onbekwaamheid van de leden van de commissie – en dat nog wel door de afgewezenen:
de promotor en de promovendus (en diens pa). Dat is nogal curieus. Blom jr. maakt in het radio-interview ook
nog de vergelijking met een literaire jury: ‘Zeg mij wie er in de jury zitten,
en ik vertel je wie de winnaar is,’ of woorden van gelijke strekking gebruikt
hij. Als die logica ook in zijn biografie wordt toegepast (ik moet het boek nog
lezen), zou dat al een reden voor afwijzing zijn, want wie was de samensteller
van de ‘jury’ bij Bloms promotie? Zijn promotor, de ‘Wijze uit het Westen en
het Oosten’ (okay: een paar bladzijden heb ik natuurlijk wel gelezen), die dus
allemaal klunzen uitnodigde om zijn protegé een prijs te onthouden. Ik pas de
logica maar even toe: zeg mij wie de promotor is, en ik zeg je wat de kwaliteit
van het proefschrift is. Had ik al verteld dat ik die
Hermans-biografie van Otterspeer helemaal niks vind?
Maar goed: wat graag wordt vermeld, ook in dit gesprek
in Met het oog op morgen, is dat de ‘tweede’ commissie unaniem het proefschrift goedkeurde. Wat
dan weer niet wordt gezegd is dat de eerste, de echte dus, de dissertatie
unaniem afkeurde. Het is, met dat gegeven en het promotiereglement in het achterhoofd, ook helemaal niet waar wat de verantwoordelijke
decaan van de Leidse Faculteit Geesteswetenschappen noemt als
reden om de eerste commissie te ontslaan en in strijd met de reglementen een
nieuwe te benoemen, namelijk dat er een ‘totaal gebrek aan overeenstemming’ was bij het beoordelen van het proefschrift. Er was, integendeel, bij de mensen die moesten oordelen, totale
overeenstemming, alleen was de promotor het daar niet mee eens, en dat is dikke
pech voor hem en zijn promovendus. Wat Otterspeer op dat moment had moeten doen, weer volgens het promotiereglement, is met zijn promovendus aan de slag gaan en hem een beter proefschrift laten inleveren, zonder haast, zonder de niet-wetenschappelijke, commerciële druk die er nu is geweest.
Ik vermoed overigens dat over het
algemeen de indruk over een promotiecommissie is dat die na een stevige
vergadering met flinke discussies en veel koffie tot haar besluit komt, maar dat
is in Leiden niet zo: volgens promotiereglement daar leveren alle commissieleden
afzonderlijk hun bevindingen bij de secretaris in, zonder vergadering, zonder
overleg met elkaar, zonder met elkaar bekonkelde ‘methodische’ heerszucht dus.
Vijf gekende biografen en anderszins hoog aangeschreven academici gaven dus hun
oordeel – en dat was, ik zeg het nog maar eens, unaniem afwijzend. Bij de
tweede commissie was dat net zo, en er is, hoe dan ook, geen reden om te
twijfelen aan het zelfstandige en deskundige oordeel van deze tweede commissie,
die niet eens wist dat ze onreglementair was (behalve dat ene lid natuurlijk
dat om voorlopig onbekende redenen lid was van allebei de commissies, en die
dus tussen de ene commissie en de andere in volgens de promotor en de Blommen
van een kluns in een deskundige veranderde).
We hebben ondanks dat laatste, zolang we de redenen van af- en goedkeuring van het proefschrift niet kennen, geen redenen om te
twijfelen aan de oprechtheid van het oordeel van de leden van de beide
commissies. We kennen die
redenen niet, omdat in paragraaf 1.5 van het promotiereglement van de
Universiteit Leiden dit staat: ‘Met betrekking tot hetgeen is besproken in de
bijeenkomsten van de promotiecommissie en de oppositiecommissie, […] dan wel
tijdens de geschillenprocedure of de procedure die kan leiden tot de toekenning
van het predicaat “cum laude”, zijn de daarbij aanwezigen tot geheimhouding
verplicht.’ Er is in elk geval één persoon die zich niet aan die geheimhoudingsplicht
heeft gehouden, en dat is de promotor, want die begon in de krant over de
motieven van de leden van de eerste promotiecommissie. Maar laat ik het
nuanceren: als de leden van de eerste en echte promotiecommissie inderdaad
hebben laten weten dat ze het proefschrift afkeuren omdat een biografie geen
proefschrift kan zijn, dan schendt Otterspeer de geheimhoudingsplicht. Als ze
dat niet hebben gezegd (wat meer voor de hand ligt), klets hij met kwade
bedoelingen uit zijn nek. En de promovendus en zijn pa doen het hem na. Die schending
van de geheimhoudingsplicht dan wel het opzettelijk jokken zijn, net als het
beledigen van collega-wetenschappers en het knoeien met promotiereglementen,
redenen om heel vette vraagtekens te zetten bij de wetenschappelijke
integriteit van diverse personen die een rol speelden bij de promotie van Onno Blom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.