Een vissersscheepje als oorlogsmonument [1995]
Laat
ik hem maar eens Ard noemen. Hij komt voor, zonder bij naam te worden genoemd,
in Auke Koks boek De verrader. Leven en
dood van Anton van der Waals. Deze meesterverrader bracht honderden mensen
in moeilijkheden, in het gevang, in het concentratiekamp of in het graf. De Ard
over wie het hier gaat behoorde tot de vele slachtoffers van Van der Waals.
Ard was een van de,
zoals ze in het boek worden genoemd, medewerkers van de sociaaldemocratische
leider Koos Vorrink, die met zijn Nationaal Comité probeerde leiding te geven
aan het verzet tegen de Duitse bezetter. De Vlissingse dokterszoon had op de
zeevaartschool gezeten. Via de broer van zijn aanstaande schoonvader, de
Fokker-directeur Co van Tijen, was hij bij de activiteiten van het Nationaal
Comité betrokken geraakt. Op 29 maart 1943, een paar dagen voor zijn tweeëntwintigste
verjaardag, werd Ard in Den Haag gearresteerd in het kader van het meesterstuk
van Van der Waals, het Englandspiel. Hij werd gevangengezet in Haaren, samen
met Co van Tijen en Koos Vorrink, die een paar dagen later in de val waren
gelokt. In september 1944, na Dolle Dinsdag, volgde de overplaatsing naar het
concentratiekamp Sachsenhausen.
Volgens het boek van
Kok kregen Vorrink en zijn medewerkers daar een ‘bijzondere’ behandeling, in
tegenstelling tot andere slachtoffers van Van der Waals, die hun gevangenschap
vaak met de dood moesten bekopen. De suggestie wordt gewekt dat het leven voor
Vorrink en de zijnen in het kamp wel meeviel. Maar ik ken het verhaal van Ard,
zoals hij het vertelde en voor zijn familie en zijn vrienden opschreef. De
bijzondere behandeling beschermde niet tegen honger en niet tegen tbc. De
bijzondere behandeling hielp ook niet toen op 21 april 1945 de dodenmars begon,
die de dertigduizend gevangenen van Sachsenhausen die nog konden lopen naar de
kust moest brengen. Daar zouden ze op schepen worden geladen, die vervolgens
tot zinken moesten worden gebracht. Zover kwam het niet. In het bos van Below
eindigde de tocht, voor velen in de dood, voor anderen, zoals voor Ard, in
uitgeput wakker worden in een stapel lijken. Dankzij de hulp van bewoners van
een boerderij in de buurt kon Ard op adem en op krachten komen en de komst van
de bevrijdende Russen afwachten.
Ard is afgelopen zomer
overleden. Vanuit zijn sterfbed kon hij zijn eigen, zelfgemaakte
oorlogsmonument zien: de Jeishelime. Samen met zijn celgenoot Co van Tijen, net
als Ard een geboren zeiler, had hij in de gevangenis in Haaren in mei 1944 een
model van een vissersboot, een Zeeuwse hoogaars, gemaakt. Ze gebruikten wat ze
hadden, organiseerden een paperclip, wat spelden, een zakdoek, garen en lijm.
Bij een bezoek aan de gevangenis mocht de verloofde van Ard de boot meenemen.
Die verloofde heette Jet, en zo kwam het schip ook aan zijn naam: Jeishelime –
Je-is-he-li-me: Jet is het liefste meisje.
Eerder,
op 27 april 1995, gepubliceerd in de rubriek Achterpagina van NRC Handelsblad
en hier ongewijzigd overgenomen. Bij het artikel stond een foto die Freddy Rikken van de Jeishelime maakte. Die foto is hier vervangen door een recente. Met dank aan Remmert Wolters.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.