woensdag 12 september 2018


Een vissersscheepje als oorlogsmonument [1995]

Laat ik hem maar eens Ard noemen. Hij komt voor, zonder bij naam te worden genoemd, in Auke Koks boek De verrader. Leven en dood van Anton van der Waals. Deze meesterverrader bracht honderden mensen in moeilijkheden, in het gevang, in het concentratiekamp of in het graf. De Ard over wie het hier gaat behoorde tot de vele slachtoffers van Van der Waals.
          Ard was een van de, zoals ze in het boek worden genoemd, medewerkers van de sociaaldemocratische leider Koos Vorrink, die met zijn Nationaal Comité probeerde leiding te geven aan het verzet tegen de Duitse bezetter. De Vlissingse dokterszoon had op de zeevaartschool gezeten. Via de broer van zijn aanstaande schoonvader, de Fokker-directeur Co van Tijen, was hij bij de activiteiten van het Nationaal Comité betrokken geraakt. Op 29 maart 1943, een paar dagen voor zijn tweeëntwintigste verjaardag, werd Ard in Den Haag gearresteerd in het kader van het meesterstuk van Van der Waals, het Englandspiel. Hij werd gevangengezet in Haaren, samen met Co van Tijen en Koos Vorrink, die een paar dagen later in de val waren gelokt. In september 1944, na Dolle Dinsdag, volgde de overplaatsing naar het concentratiekamp Sachsenhausen.
          Volgens het boek van Kok kregen Vorrink en zijn medewerkers daar een ‘bijzondere’ behandeling, in tegenstelling tot andere slachtoffers van Van der Waals, die hun gevangenschap vaak met de dood moesten bekopen. De suggestie wordt gewekt dat het leven voor Vorrink en de zijnen in het kamp wel meeviel. Maar ik ken het verhaal van Ard, zoals hij het vertelde en voor zijn familie en zijn vrienden opschreef. De bijzondere behandeling beschermde niet tegen honger en niet tegen tbc. De bijzondere behandeling hielp ook niet toen op 21 april 1945 de dodenmars begon, die de dertigduizend gevangenen van Sachsenhausen die nog konden lopen naar de kust moest brengen. Daar zouden ze op schepen worden geladen, die vervolgens tot zinken moesten worden gebracht. Zover kwam het niet. In het bos van Below eindigde de tocht, voor velen in de dood, voor anderen, zoals voor Ard, in uitgeput wakker worden in een stapel lijken. Dankzij de hulp van bewoners van een boerderij in de buurt kon Ard op adem en op krachten komen en de komst van de bevrijdende Russen afwachten.
          Ard is afgelopen zomer overleden. Vanuit zijn sterfbed kon hij zijn eigen, zelfgemaakte oorlogsmonument zien: de Jeishelime. Samen met zijn celgenoot Co van Tijen, net als Ard een geboren zeiler, had hij in de gevangenis in Haaren in mei 1944 een model van een vissersboot, een Zeeuwse hoogaars, gemaakt. Ze gebruikten wat ze hadden, organiseerden een paperclip, wat spelden, een zakdoek, garen en lijm. Bij een bezoek aan de gevangenis mocht de verloofde van Ard de boot meenemen. Die verloofde heette Jet, en zo kwam het schip ook aan zijn naam: Jeishelime – Je-is-he-li-me: Jet is het liefste meisje.
Eerder, op 27 april 1995, gepubliceerd in de rubriek Achterpagina van NRC Handelsblad en hier ongewijzigd overgenomen. Bij het artikel stond een foto die Freddy Rikken van de Jeishelime maakte. Die foto is hier vervangen door een recente. Met dank aan Remmert Wolters.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.