De non en de doos
Ik ben weer eens in Innsbruck. Voor het laatst was ik hier in maart 2004, vanwege de tweejaarlijkse conferentie van de Arbeitsgemeinschaft für germanistische Edition, de club van
wetenschappelijke editeurs voor het Duitse taalgebied. Mijn instituut, dat
zoveel namen heeft gehad dat ik niet meer weet welke toen geldig was, iets met
Huygens ongetwijfeld, deed daar in die tijd ook altijd aan mee. Die ambitie is
met de vele naamsveranderingen verdwenen.
Maar goed: er was een behoorlijke
instituutsdelegatie, het besneeuwde Innsbruck lag er mooi bij en wij deden onze
plicht. Ik merk, nu ik weer in Innsbruck rondloop, dat ik niet meer weet waar de bijeenkomst plaatsvond, waar ons hotel lag, dat soort dingen, en van het
congres zelf weer ik ook nog maar weinig. Het conferentiethema was ‘Was ist
Textkritik? Zur Geschichte und Relevanz eines Zentralbegriffs der
Editionswissenschaft’ – en daar kon je alle kanten mee op. Mijn bijdrage ging
over de briefwisseling tussen Herman Gorter en Vladimir Il’ić Lenin; op de een
of andere manier slaagde ik erin die aan het congresthema te verbinden.
Een bijzondere bijdrage aan de conferentie was die van een bibliothecaresse van een Oostenrijks klooster. Veel
concreter kan ik niet worden, want ik heb de congrespapieren niet bewaard, en
als ik ze bewaard had, had ik ze niet meegenomen op vakantie. Ik kan ook online
helemaal niets vinden over wat ik nu ga vertellen, wat voor de lezer misschien
een reden is om aan het verhaal te twijfelen, maar wat mij betreft mijn verhaal
ondersteunt.
Opvallend was dat de lezing werd
aangekondigd met de mededeling dat er na afloop geen vragen mochten worden
gesteld. De dame die de lezing hield was een non, de instelling waarvan ze de
bibliotheek beheerde was een mannenklooster. Ze vertelde dat ze op zekere
ochtend, bij het begin van haar werkdag, een doos op haar bureau vond met
allerlei stukken papier. Er zat verder geen informatie in of bij de doos. Ze bleek
middeleeuwse papierfragmenten te bevatten, ‘Makulatur’, afvalpapier dat veelal
gebruikt werd bij het binden van boeken.
De bibliothecaresse had de
fragmenten geïnventariseerd en was tot de conclusie gekomen dat het onbekende
fragmenten waren van een bekend middeleeuws manuscript, en wel fragmenten die
onomstotelijk bewezen dat dat manuscript ‘Oostenrijks’ was. Welk manuscript dat
was? Ik weet het echt niet meer. Het bijzondere van de manuscriptfragmenten was
bovendien, vertelde de bibliothecaresse, dat ze geïllustreerd waren, en dat
betekende dat het hier om de eerste strip ter wereld ging. De gefronste
wenkbrauwen van menige toeschouwer bij het horen van het verhaal van de
verrassingsdoos werden nu, bij de mededeling over de stripprimeur, alarmbellen.
Een bijkomende sirene was dat de plaatjes die een assistente via een
overheadprojector liet zien – PowerPoint bestond pas een jaar of vijftien – erg
vaag waren en bovendien ondersteboven leken te worden getoond.
Met de twijfel – en ik mag denk ik wel voor de hele Nederlandse delegatie spreken – of deze lezing nu serieus bedoeld was of Oostenrijkse humor gingen we naar het aansluitende congresdiner. Dat werd geopend met een welkomstwoord van de congresvoorzitter, die de naast hem aan de bobotafel zittende bibliothecaresse nog eens aan het publiek voorstelde. Ze kreeg een staande ovatie. Geen humor dus. Toen we tijdens het eten met enkele, vooral jongere Oostenrijkse tafelgenoten onze verbazing over de lezing deelden, bleek dat zij de presentatie min of meer als een mijlpaal in de literaire geschiedschrijving van Oostenrijk beschouwden. Ik vermoed dat we daarna over andere onderwerpen hebben gepraat.
Dit speelt zich af in 2004. Ik heb
al eerder geprobeerd dit verhaal op te schrijven en toen ook gezocht naar gegevens
over deze merkwaardige lezing, maar nooit iets gevonden. Je zou verwachten dat
zo’n belangrijk verhaal wereldwijde germanistieke aandacht kreeg en op zijn
minst dat het in de congresbundel werd opgenomen, maar dat is niet zo. Daar
staat mijn bijdrage in, net als die van andere leden van de Nederlandse
delegatie, maar de lezing over de anonieme doos niet. Nu verscheen die
congresbundel pas vijf jaar na het congres, in 2009, naar verluidt vanwege gezondheidsproblemen
en problematische persoonlijke verhoudingen bij de verantwoordelijken, maar
misschien vond de een of ander uiteindelijk het verhaal van de doos en de non met haar
stripfiguren uit de middeleeuwen toch niet zo overtuigend als eerst werd
gedacht en moesten ze daar lang over praten. Op de een of andere manier zou ik het graag weten, misschien ook wel
om te kijken hoe mijn geheugen werkt.
Innsbruck, 21 juni
2022
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.