Leidse puinhoop (vervolg)
De aandacht voor de met procedureel
geknoei omgeven Leidse promotie van Onno Blom op een biografie van Jan Wolkers is alweer voorbij, en dat is jammer, want ik had als geïnteresseerd burger toch wel graag wat meer helderheid
gehad over wat er nu precies gebeurd is. Echte wetenschap is alleen mogelijk
als het open en transparante wetenschap is, en die transparantie moet ook
aanwezig zijn over de procedures en het volgen daarvan bij het verwerven van
een hoge academische graad.
Dus ik dacht: ik vraag het eens aan de
Universiteit Leiden. Niet aan de decaan van de Faculteit Geesteswetenschappen,
aan het College voor Promoties of aan het College van Bestuur, want die zijn
allemaal partij in deze kwestie. Ik dacht: ik vraag het aan de Vertrouwenspersoon
Wetenschappelijke Integriteit, want de digitale organisatiegids van de
Universiteit Leiden stelt ons de vraag: ‘Waarmee kunt u terecht bij de
vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit?’ Het antwoord is: met ‘Vragen
en klachten over wetenschappelijke integriteit’. Dezelfde vertrouwenspersoon is
er ook voor ‘Assistentie bij pogingen om te bemiddelen of de klacht anderszins
in der minne op te lossen’ en voor ‘Advies en wegwijs bij het indienen van een
klacht bij de commissie’.
Juist vanwege die ‘vragen en klachten’
leek deze functionaris mij een goede instantie om vragen te stellen die
tot nu toe zonder antwoord bleven. Ik begon mijn e-mail aldus:
‘Ik wend mij tot u in uw hoedanigheid
van vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit van de Universiteit Leiden
omdat ik twijfels heb over de correcte gang van zaken rond de promotie van Onno
Blom aan uw Universiteit op 19 oktober 2017. Die twijfels hebben te maken met
de correcte toepassing van het Promotiereglement en met de mededelingen van
betrokkenen over de gang van zaken in de pers en elders. Ik laat hier een korte
samenvatting van wat er zich – voor zover ik dat kan overzien – heeft
afgespeeld achterwege, in de veronderstelling dat u de kwestie uit hoofde van
uw functie hebt gevolgd en gedocumenteerd.’
En daarna volgden mijn vragen en
bedenkingen, die er ongeveer zo uitzagen – ongeveer, want ik heb er nog een
klein beetje aan gesleuteld:
*
1 De decaan van de Faculteit
Geesteswetenschappen van de Universiteit Leiden, Mark Rutgers, laat op 10
november in NRC Handelsblad weten dat
hij in overleg met promotor Willem Otterspeer de eerste promotiecommissie
ontbond ‘na het negatieve oordeel’ van die commissie over het ingediende
proefschrift. Omdat een ontbinding om die reden niet in het Leidse promotiereglement
voorkomt, zou naar mijn mening logischerwijs een artikel aan de orde zijn dat
wel in het reglement voorkomt. Artikel 38 zegt namelijk: ‘Bij verschil van
mening over de interpretatie van één of meer artikelen van dit reglement en in
de gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het College voor
Promoties.’ In het reglement is er veelvuldig sprake van dat de decaan iets
namens het College voor Promoties doet, in deze paragraaf is de formulering en
dus ook de bedoeling anders. Op grond van wat de decaan in NRC Handelsblad vertelt, concludeer ik dat deze kwestie niet aan
het College voor Promoties is voorgelegd en er dus niet volgens het promotiereglement
is gehandeld. Als de kwestie wel in het College voor Promoties aan de orde is
gesteld en dus ook het College van Bestuur van de Universiteit Leiden op de
hoogte was, had de decaan aan NRC
Handelsblad duidelijk moeten maken dat hij namens een van deze Colleges
sprak, of hij had de krant naar die colleges moeten verwijzen.
2 Een vraag die daar mee samenhangt is:
moet ik uit de formulering van de decaan concluderen dat hij uitsluitend met
Otterspeer heeft overlegd, en niet met de tweede promotor, die er, zo moet ik
veronderstellen, ook bij de eerste aanloop tot promotie was en niet alleen bij
de tweede (zie de uitnodiging voor de promotie op de website van de Universiteit
Leiden). Een tweede promotor heeft dezelfde formele positie als de eerste en
moet dus, lijkt mij, gelijkwaardig in alle beslissingen worden betrokken.
3 Nog een vraag over de tweede promotor.
De paragrafen 6.5 en 6.6 van het Leidse promotiereglement gaan over de
aanwijzing van tweede, derde en copromotoren. De bedoeling van deze
aanwijzingen is, zoals het reglement ook zegt: ‘te verzekeren dat de
promovendus ten minste twee begeleiders heeft’. Zoals uit mijn twee eerdere
punten al blijkt, is er onduidelijkheid over de aanwezigheid en dus de rol van
een tweede promotor. De manier waarop de promovendus in het uiteindelijke
resultaat van het promotietraject, Het
litteken van de dood. De biografie van Jan Wolkers, in zijn dankbetuiging
zijn promotoren bedankt, verschilt zo van elkaar, dat ik moet betwijfelen of de
manier waarop de tweede promotor bij de promotie betrokken was wel als
‘begeleiding’ kan worden aangemerkt. Over de eerste promotor zegt Blom dit:
‘Mijn respect en bewondering gaan uit naar Willem Otterspeer, Wijze uit het
Westen en het Oosten, mijn Doktorvater.’ De tweede promotor staat alleen alfabetisch
in een lijst met ca. 60 personen die op de een of andere manier bij het
schrijven van de biografie betrokken waren, verder komt ze in de biografie niet
voor. Niets duidt op een daadwerkelijke begeleiding door de tweede promotor.
4 Het Leidse promotiereglement voorziet
niet in een ontbinding van een promotiecommissie bij afwijzing van het
manuscript en een daaropvolgende aanwijzing van een nieuwe commissie, zoals in
het geval-Blom is gebeurd. Als argument voor de ad-hoc-procedure die nu is
gevolgd wordt mede aangegeven ‘de verwachting
dat het [namelijk: het handelen volgens de procedure] nog lang zou duren’. Uit
de mediaberichten blijkt, dat dat ‘nog lang’ niet zo zeer te maken had met het
geschikt maken van het manuscript voor toelating tot de promotie, als wel met
de datum waarop de biografie moest verschijnen, namelijk op de tiende sterfdag
van het onderwerp van het proefschrift, Jan Wolkers, namelijk 19 oktober 2017. De
indruk ontstaat dat dit argument gebruikt is in het overleg van promotor en
decaan en dus mede geleid heeft tot de ad-hoc-oplossing, en als die indruk
juist is, dan heeft de decaan de commerciële belangen van de promovendus, die volgens
mij geen enkele rol mogen spelen bij een promotie, zwaarder laten wegen dan de
wetenschappelijke belangen. In de ‘Nederlandse Gedragscode
Wetenschapsbeoefening’ staat dit: ‘Wetenschappelijke activiteiten
geschieden met zorgvuldigheid. Prestatiedruk mag daaraan geen afbreuk doen.’
5 Volgens artikel
20.1 van het Leidse promotiereglement is de decaan voorzitter en lid van de promotiecommissie,
maar kan hij of zij een hoogleraar als plaatsvervanger aanwijzen, ook wijst de
decaan een van de leden van de promotiecommissie als secretaris van de
commissie aan. Hoewel dat niet uit de berichtgeving blijkt, veronderstel ik dat
de Wim Willems, als inhoudelijk buitenstaander, secretaris en plaatsvervanger
van de decaan was. De vraag ontstaat dan, hoe deze secretaris zijn functie goed
namens de decaan heeft kunnen uitoefenen, als hij niet over dezelfde voorkennis
beschikte als de decaan, namelijk over het bestaan van een eerdere
promotiecommissie. Uit de berichtgeving blijkt namelijk dat Willems niet op de
hoogte was van de eerdere commissie.
6 Ik heb ernstige
twijfels bij de mededelingen van betrokkenen over de aanpassingen van het
proefschrift. NRC Handelsblad meldt,
zo te zien op gezag van de promotor: ‘Onno Blom paste zijn manuscript aan, hij
kortte het met een kwart in.’ Dat verschil zou zichtbaar moeten zijn in de
gegevens die over de geplande publieksuitgave van het proefschrift beschikbaar
zijn (uitgaande van de mededeling van Onno Blom aan mij persoonlijk enkele
jaren geleden dat hij geen twee verschillende boeken ging maken: proefschrift
en publieksboek moesten hetzelfde boek zijn). Maar in de najaarsaanbieding van
uitgeverij De Bezige Bij, die in de loop van maart 2017 verscheen, is de omvang
in pagina’s van het voorgenomen boek nagenoeg gelijk aan de uitgave zoals die
uiteindelijk op 19 oktober 2017 verscheen: 1168 resp. 1162 (1114 plus 48 p.
illustraties). Nota bene: de afwijzing door de eerste commissie gebeurde in
maart 2017, ongeveer gelijktijdig dus met het verschijnen van de
najaarsaanbieding. Als het toen bestaande manuscript, op grond waarvan
ongetwijfeld de calculatie van de omvang door de uitgeverij heeft plaatsgevonden,
met een kwart is ingekort, zou dat zichtbaar moeten zijn in de uiteindelijke
omvang van zowel het opnieuw ingeleverde manuscript als die van het
publieksboek. Ook het proefschrift zoals dat overeenkomstig het promotiereglement
aan de Universiteitsbibliotheek in Leiden is aangeboden, wijkt, zo blijkt uit
de catalogus van die instelling, in omvang, zowel wat de dikte als het formaat
van het boek betreft, niet wezenlijk af van het publieksboek. Mij lijkt dus,
dat de mededelingen over het aanpassen van het manuscript niet overeenkomen met
de feiten.
7 Hiermee samenhangend
is mijn vermoeden, op basis van de beschikbare beelden, dat niet het proefschrift
van Onno Blom voorlag bij de verdediging ten overstaan van de
oppositiecommissie, maar het publieksboek. Volgens het promotiereglement (paragraaf
18) moet de promovendus ‘[t]en
minste drie weken voor het tijdstip van de promotie’ tien exemplaren van het
proefschrift en de stellingen bij de pedel en ‘een door de decaan te bepalen
aantal exemplaren’ bij de decaan inleveren. Het lijkt erop, gezien de omvang en
het formaat van het proefschrift zoals het in de catalogus van de Leidse universiteitsbibliotheek
is opgenomen, dat een publieksboek met de volgens het Promotiereglement
vereiste aanvullingen aan pedel en decaan is aangeboden, en dat zou ook betekenen
dat dat niet de versie kan zijn die in tweede instantie door de promovendus is
aangeboden aan de tweede promotiecommissie. Die commissie heeft namelijk pas in
augustus 2017 besloten tot toelating van het proefschrift, hetgeen een maximale
ruimte van ca. 6 weken zou opleveren voor de productie van een boek van ruim
1100 pagina’s, d.w.z. voor de redactie en de opmaak, voor het zetten en het
corrigeren van de drukproeven, voor het maken van een register, voor het binden
– iets wat op grond van mijn eigen lange ervaring met het maken van boeken van
vergelijkbare inhoud en omvang niet mogelijk is. Mijn vermoeden is dat het publieksboek
de reproductie is van een eerder manuscript dan de voor de promotie toegelaten
versie, en dat bijgevolg die eerdere versie in de vorm van het publieksboek
voorlag bij wat de verdediging van het proefschrift had moeten zijn. In dat
publieksboek komt het woord proefschrift overigens helemaal niet voor (het is
dan ook vreemd dat in annotatie bij de titelbeschrijving van de Koninklijke
Bibliotheek ‘Tevens proefschrift’ is toegevoegd).
*
En sloot ik mijn e-mail zo af:
‘Samenvattend leiden deze vragen,
vermoedens en feitelijke constateringen tot mijn verzoek aan u, zich over deze
kwestie te buigen, en daarbij ook de opvattingen te betrekken die de
verantwoordelijke promotor in deze kwestie, Willem Otterspeer heeft
geventileerd (https://de-gids.nl/2016/no4/wat-de-donder-zegt)
over het Promotiereglement van uw Universiteit en in dat reglement
herhaaldelijk genoemde “toepasselijke gedragsregels voor de
wetenschapsbeoefening”, zoals vastgelegd in “De Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening”.
Ik kan mij niet aan de indruk
onttrekken, dat in deze kwestie de integriteit van de wetenschapsbeoefening
ernstig in het geding is.’
Nog diezelfde dag kreeg
ik antwoord. De Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit
Leiden had a) de kwestie ‘uitsluitend via de berichtgeving in de NRC gevolgd’ en vindt het b) ‘niet [haar] taak als vertrouwenspersoon om zelf actie te
ondernemen in zaken als deze of van wat voor aard dan ook, maar uitsluitend
indieners van een klacht met betrekking tot een mogelijke schending van de
wetenschappelijke integriteit van advies te dienen.’ Ik herhaal voor de
duidelijkheid: ‘of van wat voor aard dan ook’. Kort samengevat: een
Vertrouwenspersoon Wetenschappelijke Integriteit die haar taakomschrijving negeert weigert onderzoek te doen naar een universiteitsleiding die haar eigen
promotiereglement negeert.
Ik moet eerlijk
bekennen dat deze reactie precies voldeed aan de verwachtingen die ik er van
had. Het is helemaal niet de bedoeling dat de wetenschappelijke integriteit wordt beschermd: het is de bedoeling de wetgever tevreden te stellen die dit soort functies en gremia verplicht stelt, en verder moet de eigen instelling worden beschermd tegen negatieve aandacht. Wetenschappelijke integriteit interesseert nauwelijks iemand, ook wetenschappers niet, en dat is een integriteitsprobleem op zich.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.