‘Je wordt altijd door je peers getoetst
hè’
Mooi thema van de Wetenschap-bijlage van
NRC Handelsblad alweer een tijd geleden:
de peer review. Het was alleen jammer
dat – alweer, zoals zo vaak in die bijlage – de geesteswetenschappen niet aan
bod kwamen. Alsof daar de noodzaak van controleerbaarheid, transparantie,
replicatie etc. en dus van de kritische blik van collega’s en dus van peer reviews niet noodzakelijk is.
Tijdens mijn werkzame leven als bezorger
van wetenschappelijke edities op twee expertise-instellingen van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw)
ben ik zelden gevraagd voor peer reviews
over editiewetenschappelijke kwesties. Dat zal aan mij liggen, maar het zal ook
te maken hebben met het feit dat edities over het algemeen niet gezien worden
als iets waar een peer review aan te
pas hoeft te komen. Ten onrechte natuurlijk. Ik was en ben dan ook een
voorstander van de mogelijkheid van een soort keurmerk voor edities. In de
Angelsaksische wereld bestaat dat: de eerbiedwaardige Amerikaanse Modern
Language Association (opgericht in 1883) heeft een ‘Committee
on Scholarly Editions’. Die commissie geeft zo’n keurmerk, dat laat zien
dat je je aan geldende regels voor wetenschappelijke edities hebt gehouden.
Niet aan de geldende regels, maar aan
geldende regels, want er zijn allerlei soorten geldende regels in dat vak. Historici
geven bronnen op een andere manier uit dan literatuurwetenschappers. En er zijn
allerlei tussenvormen. Amerikaanse editeurs zijn trots op het mla-keurmerk.
Bij mijn laatste voormalige instituut,
het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, kreeg ik nooit steun voor
mijn idee. Toch was dat instituut als expertise-instelling van de knaw bij uitstek voor dat doel geschikt,
vooral ook omdat het, als product van de fusie van het Constantijn Huygens
Instituut voor Tekstedities en Intellectuele Geschiedenis en het Instituut voor
Nederlandse Geschiedenis (ing)
zowel over kennis van literaire als van historische edities beschikte. Een gebundelde
kennis die ook eerbiedwaardig genoemd mag worden, want het ing werd al in 1902 opgericht. Samen met
andere experts van buiten het instituut, want die zijn er natuurlijk ook, had er
toch een mooie Commissie voor Wetenschappelijke Edities gevormd kunnen worden.
Van zo’n commissie hadden veel mensen
kunnen profiteren, want helaas doet de wetenschappelijke wereld buiten de
editiewetenschap nog veel te vaak alsof het maken van een editie geen
specialisme is. Een editie, die maak je gewoon, want dat kan iedereen.
‘Editeren, een aap kun je het leren,’ zei een Huygens ing-collega ooit – in vertrouwen overigens tegen iemand die
het mij weer doorvertelde. Het was niet verbazingwekkend dat die collega medewerker
was van een afdeling die niet te beroerd was een aantal edities uit te geven
die ook een liberale versie van het keurmerk van mijn Commissie voor
Wetenschappelijke Edities niet hadden overleefd.
Ik stel me wel eens voor hoe zo’n advies
van deze Commissie voor Wetenschappelijke Edities er zou kunnen uitzien. Laat
ik eens een poging doen. Laten we aannemen dat een gerenommeerde
wetenschappelijke uitgeverij een manuscript voor een editie heeft
binnengekregen en het verzoek tot een beoordeling door de commissie doet. Na
verloop van tijd zou de Commissie dan, bijvoorbeeld, deze brief kunnen sturen:
*
Geachte redactie van de Amsterdam
University Press,
U vroeg onze Commissie het manuscript
van de door u uit te geven keuze uit het gepubliceerde werk van Johan Huizinga te
beoordelen. Helaas kunnen wij ons keurmerk niet aan uw voorgenomen editie, getiteld
‘De hand van Huizinga’, verlenen. Wij kwamen tot deze conclusie aan de hand van
een aantal criteria, die bedoeld zijn om editiewetenschappelijke aspecten als
tekstkeuze, tekstconstitutie en verantwoording te beoordelen.
Onze beoordeling luidt als volgt:
‘De hand van Huizinga’ presenteert 17
geselecteerde teksten. In het manuscript ontbreekt elke verantwoording over de
herkomst van die teksten. Ook is onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de
keuze. Achter de op de titelpagina genoemde naam staat ‘(red.)’, en dat staat,
nemen wij aan, voor ‘redactie’. Ons is niet duidelijk of deze persoon alleen verantwoordelijk
is voor de samenstelling of de coördinatie van de bundel, of alleen voor die
activiteit en de inleidende tekst ‘Johan
Huizinga, leven en werk’, of ook voor de tekstkeuze en de tekstconstitutie van
deze uitgave. Een verduidelijking hiervan zou gewenst zijn.
Wat aan de inleiding ‘Johan Huizinga,
leven en werk’ opvalt, is het ontbreken van voetnoten of een literatuurlijst.
In een wetenschappelijke uitgave is het de bedoeling dat de herkomst van
gegevens verantwoord wordt; het argument zou aangevoerd kunnen worden dat
Huizinga een bekend figuur is en dat de inleider bijvoorbeeld een Huizinga-biografie
geschreven heeft, waar alle in de inleiding vermelde informatie te vinden is,
maar dan was het wel nuttig geweest als in elk geval de bibliografische
gegevens van die biografie vermeld waren, maar die staan nergens in het hele
manuscript vermeld.
Wat verder opvalt aan de inleiding, is
dat Huizinga-citaten daar in oudere spelling worden gepresenteerd, terwijl de
teksten zelf een gemoderniseerde spelling hanteren. Zo’n verschil zou op zijn
minst verklaard moeten worden, maar nog beter vermeden. Het lijkt er nu op dat
de inleider een andere bron voor zijn citaten heeft dan de tekstkeuze, zonder
dat, zoals al gememoreerd, de bron van de inleider genoemd wordt. Ik geef u een
voorbeeld. Op p. 8 van de inleiding staat ‘Dirk bracht uit de
universiteitsbibliotheek een aantal antropologische studies voor zijn zoon mee
en opende zo “verschieten, die in zekeren zin altijd de kiemen van mijn
wetenschappelijk denken zijn gebleven”.’ Op p. 30-31 komen deze woorden in hun
oorspronkelijk verband terug: ‘Daarna volgden een paar boeken over mythologie
en volkenkunde […], die […] verschieten opende, die in zekere zin altijd kiemen
van mijn wetenschappelijk denken zijn gebleven’. (Mag ik u er overigens op
wijzen dat de zin uit het voorwoord hierboven niet correct geciteerd is: na
‘verschieten’ hoort, zoals in het door mij ingekorte citaat uit de bloemlezing,
een weglatingsaanduiding.)
Dan de annotatie bij de afzonderlijke
teksten in de bloemlezing. Op het eerste gezicht lijkt het alsof die voetnoten
door de redacteur/bezorger zijn gemaakt. De eerste voetnoot bij het eerste stuk
in de bloemlezing, ‘Mijn weg tot de historie’, is een verwijzing naar de eerste
publicatie van het betreffende stuk, die na de dood van Huizinga plaatsvond;
deze voetnoot kan dus niet van Huizinga afkomstig zijn. De volgende noten zijn
echter weer wel van Huizinga, zoals als snel blijkt: voetnoot 4 heeft het
bijvoorbeeld over een ‘ik’, die niet de bezorger kan zijn. Ook bij de andere
stukken komen dit soort redactionele eerste voetnoten van een bezorger voor,
gevolgd door andersoortige annotaties. Ons advies in dit soort gevallen is, de
twee soorten voetnoten van elkaar te scheiden en duidelijk te maken wie de
auteur van welke voetnoot is. (In noot 2 bij het eerste stuk moet het overigens
‘Grundriss’ zijn en niet ‘Grundiss’.)
De verwijzing in de eerste voetnoten
naar de oorspronkelijke publicaties laat weer de vraag naar de gemoderniseerde
spelling opkomen. Die spelling was immers in die oorspronkelijke publicaties
nog de spelling van dat moment. Waar komt dus die gemoderniseerde spelling
vandaan? Hoewel de gegevens daarover in dit manuscript ontbreken, zou het de
geïnteresseerde lezer bekend kunnen zijn dat er een negendelige Verzamelde werken-uitgave van Huizinga’s
oeuvre bestaat, die tussen 1948 en 1953
verscheen. Het zou diezelfde geïnteresseerde lezer ook van pas kunnen komen, te
weten dat de teksten in de te beoordelen keuze worden gepresenteerd – zo bleek
ons bij controle – inderdaad uit deze Verzamelde
werken-uitgave zijn overgenomen, inclusief gemoderniseerde spelling en
voetnoten (en ook inclusief de daar al ten onrechte toegevoegde eerste
voetnoten). Het wekt bevreemding dat deze voor de hand liggende bronvermelding,
die gemakkelijk in een korte alinea had kunnen plaatsvinden, achterwege is
gebleven, en ook dat de citaten in de inleiding niet in overeenstemming zijn
gebracht met de teksten waar ze naar verwijzen.
Vanwege al deze overwegingen is het ons
helaas niet mogelijk, uw voorgenomen uitgave een keurmerk van onze Commissie te
verlenen. Dat keurmerk is immer bedoeld voor uitgaven die voldoen aan algemeen
geldende regels voor het bezorgen van wetenschappelijke edities. Uw uitgave
voldoet niet aan die regels.
Mag ik u verzoeken uw auteur in dit
verband te wijzen op paragraaf 1/10 van de Nederlandse Gedragscode
Wetenschapsbeoefening: ‘Een wetenschapsbeoefenaar draagt er zorg voor dat zijn
deskundigheid voor het uitoefenen van zijn taken op peil blijft. Hij aanvaardt
geen taken waarvoor hij de nodige deskundigheid mist. Zo nodig geeft hij de
grenzen van zijn deskundigheid aan.’
Met vriendelijke groet:
Commissie voor Wetenschappelijke Edities
*
*
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.