maandag 4 december 2017

‘Je wordt altijd door je peers getoetst hè’
Mooi thema van de Wetenschap-bijlage van NRC Handelsblad alweer een tijd geleden: de peer review. Het was alleen jammer dat – alweer, zoals zo vaak in die bijlage – de geesteswetenschappen niet aan bod kwamen. Alsof daar de noodzaak van controleerbaarheid, transparantie, replicatie etc. en dus van de kritische blik van collega’s en dus van peer reviews niet noodzakelijk is.

Tijdens mijn werkzame leven als bezorger van wetenschappelijke edities op twee expertise-instellingen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (knaw) ben ik zelden gevraagd voor peer reviews over editiewetenschappelijke kwesties. Dat zal aan mij liggen, maar het zal ook te maken hebben met het feit dat edities over het algemeen niet gezien worden als iets waar een peer review aan te pas hoeft te komen. Ten onrechte natuurlijk. Ik was en ben dan ook een voorstander van de mogelijkheid van een soort keurmerk voor edities. In de Angelsaksische wereld bestaat dat: de eerbiedwaardige Amerikaanse Modern Language Association (opgericht in 1883) heeft een ‘Committee on Scholarly Editions’. Die commissie geeft zo’n keurmerk, dat laat zien dat je je aan geldende regels voor wetenschappelijke edities hebt gehouden. Niet aan de geldende regels, maar aan geldende regels, want er zijn allerlei soorten geldende regels in dat vak. Historici geven bronnen op een andere manier uit dan literatuurwetenschappers. En er zijn allerlei tussenvormen. Amerikaanse editeurs zijn trots op het mla-keurmerk.

Bij mijn laatste voormalige instituut, het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, kreeg ik nooit steun voor mijn idee. Toch was dat instituut als expertise-instelling van de knaw bij uitstek voor dat doel geschikt, vooral ook omdat het, als product van de fusie van het Constantijn Huygens Instituut voor Tekstedities en Intellectuele Geschiedenis en het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ing) zowel over kennis van literaire als van historische edities beschikte. Een gebundelde kennis die ook eerbiedwaardig genoemd mag worden, want het ing werd al in 1902 opgericht. Samen met andere experts van buiten het instituut, want die zijn er natuurlijk ook, had er toch een mooie Commissie voor Wetenschappelijke Edities gevormd kunnen worden.

Van zo’n commissie hadden veel mensen kunnen profiteren, want helaas doet de wetenschappelijke wereld buiten de editiewetenschap nog veel te vaak alsof het maken van een editie geen specialisme is. Een editie, die maak je gewoon, want dat kan iedereen. ‘Editeren, een aap kun je het leren,’ zei een Huygens ing-collega ooit – in vertrouwen overigens tegen iemand die het mij weer doorvertelde. Het was niet verbazingwekkend dat die collega medewerker was van een afdeling die niet te beroerd was een aantal edities uit te geven die ook een liberale versie van het keurmerk van mijn Commissie voor Wetenschappelijke Edities niet hadden overleefd.

Ik stel me wel eens voor hoe zo’n advies van deze Commissie voor Wetenschappelijke Edities er zou kunnen uitzien. Laat ik eens een poging doen. Laten we aannemen dat een gerenommeerde wetenschappelijke uitgeverij een manuscript voor een editie heeft binnengekregen en het verzoek tot een beoordeling door de commissie doet. Na verloop van tijd zou de Commissie dan, bijvoorbeeld, deze brief kunnen sturen:

*

Geachte redactie van de Amsterdam University Press,

U vroeg onze Commissie het manuscript van de door u uit te geven keuze uit het gepubliceerde werk van Johan Huizinga te beoordelen. Helaas kunnen wij ons keurmerk niet aan uw voorgenomen editie, getiteld ‘De hand van Huizinga’, verlenen. Wij kwamen tot deze conclusie aan de hand van een aantal criteria, die bedoeld zijn om editiewetenschappelijke aspecten als tekstkeuze, tekstconstitutie en verantwoording te beoordelen.

Onze beoordeling luidt als volgt:

‘De hand van Huizinga’ presenteert 17 geselecteerde teksten. In het manuscript ontbreekt elke verantwoording over de herkomst van die teksten. Ook is onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de keuze. Achter de op de titelpagina genoemde naam staat ‘(red.)’, en dat staat, nemen wij aan, voor ‘redactie’. Ons is niet duidelijk of deze persoon alleen verantwoordelijk is voor de samenstelling of de coördinatie van de bundel, of alleen voor die activiteit en de  inleidende tekst ‘Johan Huizinga, leven en werk’, of ook voor de tekstkeuze en de tekstconstitutie van deze uitgave. Een verduidelijking hiervan zou gewenst zijn.

Wat aan de inleiding ‘Johan Huizinga, leven en werk’ opvalt, is het ontbreken van voetnoten of een literatuurlijst. In een wetenschappelijke uitgave is het de bedoeling dat de herkomst van gegevens verantwoord wordt; het argument zou aangevoerd kunnen worden dat Huizinga een bekend figuur is en dat de inleider bijvoorbeeld een Huizinga-biografie geschreven heeft, waar alle in de inleiding vermelde informatie te vinden is, maar dan was het wel nuttig geweest als in elk geval de bibliografische gegevens van die biografie vermeld waren, maar die staan nergens in het hele manuscript vermeld.

Wat verder opvalt aan de inleiding, is dat Huizinga-citaten daar in oudere spelling worden gepresenteerd, terwijl de teksten zelf een gemoderniseerde spelling hanteren. Zo’n verschil zou op zijn minst verklaard moeten worden, maar nog beter vermeden. Het lijkt er nu op dat de inleider een andere bron voor zijn citaten heeft dan de tekstkeuze, zonder dat, zoals al gememoreerd, de bron van de inleider genoemd wordt. Ik geef u een voorbeeld. Op p. 8 van de inleiding staat ‘Dirk bracht uit de universiteitsbibliotheek een aantal antropologische studies voor zijn zoon mee en opende zo “verschieten, die in zekeren zin altijd de kiemen van mijn wetenschappelijk denken zijn gebleven”.’ Op p. 30-31 komen deze woorden in hun oorspronkelijk verband terug: ‘Daarna volgden een paar boeken over mythologie en volkenkunde […], die […] verschieten opende, die in zekere zin altijd kiemen van mijn wetenschappelijk denken zijn gebleven’. (Mag ik u er overigens op wijzen dat de zin uit het voorwoord hierboven niet correct geciteerd is: na ‘verschieten’ hoort, zoals in het door mij ingekorte citaat uit de bloemlezing, een weglatingsaanduiding.)

Dan de annotatie bij de afzonderlijke teksten in de bloemlezing. Op het eerste gezicht lijkt het alsof die voetnoten door de redacteur/bezorger zijn gemaakt. De eerste voetnoot bij het eerste stuk in de bloemlezing, ‘Mijn weg tot de historie’, is een verwijzing naar de eerste publicatie van het betreffende stuk, die na de dood van Huizinga plaatsvond; deze voetnoot kan dus niet van Huizinga afkomstig zijn. De volgende noten zijn echter weer wel van Huizinga, zoals als snel blijkt: voetnoot 4 heeft het bijvoorbeeld over een ‘ik’, die niet de bezorger kan zijn. Ook bij de andere stukken komen dit soort redactionele eerste voetnoten van een bezorger voor, gevolgd door andersoortige annotaties. Ons advies in dit soort gevallen is, de twee soorten voetnoten van elkaar te scheiden en duidelijk te maken wie de auteur van welke voetnoot is. (In noot 2 bij het eerste stuk moet het overigens ‘Grundriss’ zijn en niet ‘Grundiss’.)

De verwijzing in de eerste voetnoten naar de oorspronkelijke publicaties laat weer de vraag naar de gemoderniseerde spelling opkomen. Die spelling was immers in die oorspronkelijke publicaties nog de spelling van dat moment. Waar komt dus die gemoderniseerde spelling vandaan? Hoewel de gegevens daarover in dit manuscript ontbreken, zou het de geïnteresseerde lezer bekend kunnen zijn dat er een negendelige Verzamelde werken-uitgave van Huizinga’s oeuvre  bestaat, die tussen 1948 en 1953 verscheen. Het zou diezelfde geïnteresseerde lezer ook van pas kunnen komen, te weten dat de teksten in de te beoordelen keuze worden gepresenteerd – zo bleek ons bij controle – inderdaad uit deze Verzamelde werken-uitgave zijn overgenomen, inclusief gemoderniseerde spelling en voetnoten (en ook inclusief de daar al ten onrechte toegevoegde eerste voetnoten). Het wekt bevreemding dat deze voor de hand liggende bronvermelding, die gemakkelijk in een korte alinea had kunnen plaatsvinden, achterwege is gebleven, en ook dat de citaten in de inleiding niet in overeenstemming zijn gebracht met de teksten waar ze naar verwijzen.

Vanwege al deze overwegingen is het ons helaas niet mogelijk, uw voorgenomen uitgave een keurmerk van onze Commissie te verlenen. Dat keurmerk is immer bedoeld voor uitgaven die voldoen aan algemeen geldende regels voor het bezorgen van wetenschappelijke edities. Uw uitgave voldoet niet aan die regels.

Mag ik u verzoeken uw auteur in dit verband te wijzen op paragraaf 1/10 van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening: ‘Een wetenschapsbeoefenaar draagt er zorg voor dat zijn deskundigheid voor het uitoefenen van zijn taken op peil blijft. Hij aanvaardt geen taken waarvoor hij de nodige deskundigheid mist. Zo nodig geeft hij de grenzen van zijn deskundigheid aan.’

Met vriendelijke groet:

Commissie voor Wetenschappelijke Edities
*

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.