Magna
cum laude
De afgelopen weken heb ik me druk
gemaakt over andermans promotie en het creatief omgaan met een
promotiereglement. Maar hoe ging het eigenlijk bij mijn eigen promotie, dezer
dagen 19 jaar geleden? Gelukkig heb ik een archief om mijn geheugen te
assisteren.
Ik ben in december 1998 in Duitsland
gepromoveerd, en daar ging en gaat dat allemaal anders dan in Nederland. De aanloop
naar mijn proefschrift was lang, en dat had er mee te maken dat ik geen
universitair einddiploma had. Maar aan de jonge, in 1971 opgerichte en
progressieve Universität Bremen kon je ook promoveren
zonder zo’n diploma, als je maar een goed plan had en al iets van publicaties
en werkervaring kon laten zien. Dat was bij mij het geval met mijn
hands-on-opleiding tot historicus en bijbehorende activiteiten en publicaties op het Internationaal
Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. In 1988 vonden enkele
historici in Bremen, waar ik namens mijn instituut in het raadhuis aldaar een
tentoonstelling over de Oostenrijks-Duitse socialist Karl Kautsky inrichtte, na
het aanhoren van mijn academische loopbaan dat ik maar aan hun universiteit
moest promoveren. Het jaar daarna begon de trein te lopen: in augustus 1989 was
de eerste stap die vanuit Bremen werd gezet het toezenden van een
promotiereglement. Het duurde vervolgens weer ruim twee jaar, tot eind 1991, voor
er concreet werd gewerkt aan een voorstel voor een dissertatie, dat uiteindelijk
in juni werd geaccepteerd. Het lijkt alsof het veel moeite kostte om het
voorstel goedgekeurd te krijgen, maar dat viel mee. Ik had een baan en andere
werkzaamheden, een jonge zoon, etc.: het moest allemaal tussendoor. Bovendien:
het voorstel was alleen bedoeld om de ‘Zulassung zur Promotion’ te bereiken.
Het thema mocht daarna best veranderen. En dat gebeurde ook.
Baan en andere
bezigheden zorgden ervoor dat ik in de jaren daarna geen tijd kon vrijmaken
voor het uitgebreide archiefonderzoek dat nodig was voor het voorgenomen
proefschrift, en daarom werd er, in overleg met Bremen en het IISG, naar een
andere oplossing gezocht. Nadat in 1997 mijn boek Was ik maar weer in Bommel’. Karl Marx en zijn Nederlandse verwanten.
Een familiegeschiedenis in documenten was verschenen, kwam die
oplossing er. Ik maakte, gedeeltelijk in werktijd, van mijn Nederlandse publieksboek
een Duitse wetenschappelijke editie met een inleiding, annotatie,
verantwoording en alles wat daar verder bij hoort, en daarop promoveerde ik in
december 1998, met het judicium magna cum laude. (‘Zoals je in sommige landen
nog hotels hebt met 12 sterren,’ grapte een Leidse professor jaren later op de
moppenpagina van het ooit eerbiedwaardige periodiek De Gids, maar het is toch nog altijd een streepje hoger dan het
judicium van de professor zelf.) Mijn promotoren in Bremen waren Hans-Joseph Steinberg van de Universität Bremen en Marcel van der
Linden van het IISG. Op de dag dat het besluit viel dat ik op de Nederlandse
familierelaties van Marx zou promoveren, belde toevallig het Karl-Marx-Haus in
Trier op, en toen ze daar van de plannen hoorden, had ik ook al meteen een
uitgever. Formeel in 1999 (dat had te maken met subsidies) maar feitelijk begin 2000 (van het proefschrift moest eerst nog een boek worden
gemaakt) verscheen Karl Marx und seine
niederländischen Verwandten. Eine kommentierte Quellenedition bij de uitgeverij van het
Karl-Marx-Haus.
Wat er gebeurt als je
promotiereglementen serieus neemt, merkte ik kort voordat ik mijn proefschrift
zou verdedigen. Het ‘Kolloquium’, zoals in Bremen het examen heet dat tot de
promotie moet leiden, zou op 4 november 1998 op 3 uur ’s middags plaatsvinden,
maar op 3 november, even na 2 uur, kwam er een fax uit Bremen binnen: de
promotie moest worden uitgesteld. Mijn Bremense promotor was een handtekening
vergeten of iets dergelijks – ik kan nergens een precieze reden vinden. In de
fax stond ook al dat de nieuwe datum tussen 7 en 11 december zou zijn. Het werd
10 december, nu om 14.00 uur, en het bescheiden clubje familieleden, vrienden
en collega’s maakte opnieuw plannen voor een dagtocht naar de Hanzestad
(promoties zijn in Duitsland – uiteraard – openbaar, maar het is niet
gebruikelijk dat er publiek is). Nu ging het reisje wel door. Het voordeel was
dat we eerst nog even naar de Kerstmarkt konden, in de sneeuw.
Ik promoveerde,
mijn boek verscheen, en een deel van de documenten kwam later in de Marx-Engels-Gesamtausgabe terecht. De – in
veel gevallen nieuwe – gegevens over de Nederlandse familieleden van Marx die
mijn boek bevatte werden soms overgenomen in andere boeken over Marx, maar vaak
ook niet – daarover ga ik het nog eens hebben in het komende Marx-jaar 2018.
met Hans-Joseph Steinberg (overleden in 2003)
Magna
cum laude
De afgelopen weken heb ik me druk
gemaakt over andermans promotie en het creatief omgaan met een
promotiereglement. Maar hoe ging het eigenlijk bij mijn eigen promotie, dezer
dagen 19 jaar geleden? Gelukkig heb ik een archief om mijn geheugen te
assisteren.
Ik ben in december 1998 in Duitsland
gepromoveerd, en daar ging en gaat dat allemaal anders dan in Nederland. De aanloop
naar mijn proefschrift was lang, en dat had er mee te maken dat ik geen
universitair einddiploma had. Maar aan de jonge, in 1971 opgerichte en
progressieve Universität Bremen kon je ook promoveren
zonder zo’n diploma, als je maar een goed plan had en al iets van publicaties
en werkervaring kon laten zien. Dat was bij mij het geval met mijn
hands-on-opleiding tot historicus en bijbehorende activiteiten en publicaties op het Internationaal
Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam. In 1988 vonden enkele
historici in Bremen, waar ik namens mijn instituut in het raadhuis aldaar een
tentoonstelling over de Oostenrijks-Duitse socialist Karl Kautsky inrichtte, na
het aanhoren van mijn academische loopbaan dat ik maar aan hun universiteit
moest promoveren. Het jaar daarna begon de trein te lopen: in augustus 1989 was
de eerste stap die vanuit Bremen werd gezet het toezenden van een
promotiereglement. Het duurde vervolgens weer ruim twee jaar, tot eind 1991, voor
er concreet werd gewerkt aan een voorstel voor een dissertatie, dat uiteindelijk
in juni werd geaccepteerd. Het lijkt alsof het veel moeite kostte om het
voorstel goedgekeurd te krijgen, maar dat viel mee. Ik had een baan en andere
werkzaamheden, een jonge zoon, etc.: het moest allemaal tussendoor. Bovendien:
het voorstel was alleen bedoeld om de ‘Zulassung zur Promotion’ te bereiken.
Het thema mocht daarna best veranderen. En dat gebeurde ook.
Baan en andere
bezigheden zorgden ervoor dat ik in de jaren daarna geen tijd kon vrijmaken
voor het uitgebreide archiefonderzoek dat nodig was voor het voorgenomen
proefschrift, en daarom werd er, in overleg met Bremen en het IISG, naar een
andere oplossing gezocht. Nadat in 1997 mijn boek Was ik maar weer in Bommel’. Karl Marx en zijn Nederlandse verwanten.
Een familiegeschiedenis in documenten was verschenen, kwam die
oplossing er. Ik maakte, gedeeltelijk in werktijd, van mijn Nederlandse publieksboek
een Duitse wetenschappelijke editie met een inleiding, annotatie,
verantwoording en alles wat daar verder bij hoort, en daarop promoveerde ik in
december 1998, met het judicium magna cum laude. (‘Zoals je in sommige landen
nog hotels hebt met 12 sterren,’ grapte een Leidse professor jaren later op de
moppenpagina van het ooit eerbiedwaardige periodiek De Gids, maar het is toch nog altijd een streepje hoger dan het
judicium van de professor zelf.) Mijn promotoren in Bremen waren Hans-Joseph Steinberg van de Universität Bremen en Marcel van der
Linden van het IISG. Op de dag dat het besluit viel dat ik op de Nederlandse
familierelaties van Marx zou promoveren, belde toevallig het Karl-Marx-Haus in
Trier op, en toen ze daar van de plannen hoorden, had ik ook al meteen een
uitgever. Formeel in 1999 (dat had te maken met subsidies) maar feitelijk begin 2000 (van het proefschrift moest eerst nog een boek worden
gemaakt) verscheen Karl Marx und seine
niederländischen Verwandten. Eine kommentierte Quellenedition bij de uitgeverij van het
Karl-Marx-Haus.
Wat er gebeurt als je
promotiereglementen serieus neemt, merkte ik kort voordat ik mijn proefschrift
zou verdedigen. Het ‘Kolloquium’, zoals in Bremen het examen heet dat tot de
promotie moet leiden, zou op 4 november 1998 op 3 uur ’s middags plaatsvinden,
maar op 3 november, even na 2 uur, kwam er een fax uit Bremen binnen: de
promotie moest worden uitgesteld. Mijn Bremense promotor was een handtekening
vergeten of iets dergelijks – ik kan nergens een precieze reden vinden. In de
fax stond ook al dat de nieuwe datum tussen 7 en 11 december zou zijn. Het werd
10 december, nu om 14.00 uur, en het bescheiden clubje familieleden, vrienden
en collega’s maakte opnieuw plannen voor een dagtocht naar de Hanzestad
(promoties zijn in Duitsland – uiteraard – openbaar, maar het is niet
gebruikelijk dat er publiek is). Nu ging het reisje wel door. Het voordeel was
dat we eerst nog even naar de Kerstmarkt konden, in de sneeuw.
Ik promoveerde,
mijn boek verscheen, en een deel van de documenten kwam later in de Marx-Engels-Gesamtausgabe terecht. De – in
veel gevallen nieuwe – gegevens over de Nederlandse familieleden van Marx die
mijn boek bevatte werden soms overgenomen in andere boeken over Marx, maar vaak
ook niet – daarover ga ik het nog eens hebben in het komende Marx-jaar 2018.
met Hans-Joseph Steinberg (overleden in 2003) |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.