Het is niet alle dagen feest. Over 1 Mei, de geschiedschrijving en het collectieve geheugen [2001]
Het is niet alle dagen feest, zeker niet
als het om 1 Mei gaat, want ‘Het lentefeest der arbeiders’[1] is er maar één keer per jaar, het is er pas ruim een eeuw en
het is er niet voor iedereen. Deze drie aspecten hebben ervoor gezorgd dat de
geschiedenis van 1 Mei een wat wankele plaats heeft in het Nederlandse
collectieve geheugen.
Wat het collectieve geheugen over
bepaalde historische gebeurtenissen weet kan vaak worden afgeleid uit de
berichtgeving in de media. Aan de hand van wat er de laatste jaren op en rond 1
Mei in de media gebeurt mag je concluderen dat het collectieve geheugen
nauwelijks iets weet over de geschiedenis van 1 Mei. De televisiejournaals
volgen − als er tenminste een brandende kwestie is waarover spannende
uitspraken te verwachten zijn – een sociaaldemocratische minister-president,
minister of staatssecretaris bij zijn bezoek aan een sociaaldemocratisch
bejaardentehuis. De actualiteitenrubrieken op de radio bezoeken hetzelfde
bejaardentehuis en interviewen wat bewoners in de recreatiezaal, die meedelen
dat 1 Mei toch niet meer is wat het vroeger was maar dat ze het toch nog elk
jaar vieren. De kranten doen het op 2 mei allemaal nog eens dunnetjes over.
Berichten uit het 1 Mei vierende buitenland zijn meestal handig samengebracht
in één artikel. De Telegraaf van 2
mei 2000 bijvoorbeeld meldt onder de kop ‘Geweld en gebed op Dag van de Arbeid’
dat ‘De 1 Meiviering, waarmee gisteren over de hele wereld de Dag van de Arbeid
werd gememoreerd, [...] in verschillende steden uit de hand [is] gelopen. In
Londen en Hamburg werd geweld gebruikt. In Zimbabwe, waar de afgelopen weken
zeker 15 doden vielen door geweld tegen blanke boeren, bleven de straten leeg
nadat de vakbonden hadden opgeroepen thuis te blijven en “te bidden voor
vrede”.’ In Berlijn vierden neonazi’s ook 1 Mei en ‘werden uitgejouwd en
uitgefloten door linkse actievoerders en autonomen. Er werden honderden
arrestaties verricht.’ De Spits, ook
van De Telegraaf, meende in zijn
gratis berichtgeving (‘Veel rellen op Dag van de Arbeid’) dat er niet honderden
maar slechts tientallen arrestaties werden verricht, maar die arrestaties
hadden in die krant op zijn minst een reden: links en rechts raakten daar in
Berlijn slaags. De Telegraaf maakte
ook nog melding van onenigheid tussen linkse groeperingen in Parijs, waardoor
de 1 Meiviering daar een chaos werd, en in Moskou kwamen ‘op en om het Rode
Plein een kleine 15.000 verstokte communisten en vakbondsleden’ bij elkaar.
Terwijl deze, ‘zwaaiend met rode vaandels, de gebruikelijke hogere pensioenen
en uitkeringen eisten, heerste er elders in de stad vooral een ontspannen,
feestelijke sfeer.’ In Italië hadden de vakbonden volgens De Telegraaf vanwege het katholieke ‘jubeljaar’ een stapje terug
gedaan, ze lieten volgens de krant paus Johannes Paulus II een openluchtmis
voor 200.000 mensen houden, waarin de ‘kerkvader’ wees op de gevaren van
globalisering. Een foto bij het artikel toont de blinde Italiaanse zanger
Andrea Bocelli, die de ring (‘de hand’ volgens De Telegraaf) van de paus kust. Bocelli trad op tijdens de mis.
De berichtgeving
in De Telegraaf is interessant niet
alleen vanwege de koude-oorlog-toon die er nog steeds uit spreekt. Het gevaar
komt immers nog altijd van links, ook als er op het Rode Plein een enkele (1 op
de 100.000 Russen namelijk = 160 mensen op het Malieveld in Den Haag)
communistische bejaarde, invalide of werkeloze (ze eisen volgens het bericht
immers uitkeringen en pensioenen) met een rode vlag zwaait en het wordt pas
‘ontspannen en feestelijk’ als de communisten niet in de buurt zijn. Het
bericht bevat daarnaast ook niets dan historisch incorrecte gegevens en
conclusies.
‘Dag van de Arbeid’
Ten eerste de uitdrukking ‘Dag van de
Arbeid’. Het zou aanbeveling verdienen deze term niet meer te gebruiken, want
het is historisch gezien een foute term. ‘Fout’ in de betekenis van ‘fout in de
oorlog’. Het gebruik ervan is overigens niet aan De Telegraaf voorbehouden, want langzamerhand gebruikt iedereen,
inclusief de politieke partijen die traditioneel 1 Mei vieren, deze
oorspronkelijk nationaalsocialistische term. In Nederland dook de term ‘Dag van
de Arbeid’ voor het eerst aan het einde van de jaren dertig op in publicaties
van de Nationaal-Socialistische Beweging, die, omdat ze vond dat ze de traditie
van de socialistische arbeidersbeweging voortzette, ook 1 Mei ging vieren. In
Duitsland werd immers sinds de machtsovername door Hitler in 1933 ook heftig 1
Mei gevierd door de nationaalsocialisten en de NSB volgde dat voorbeeld vanaf
1934.[2] De nationaalsocialisten legden
in hun propaganda de nadruk op het belang van de arbeid, terwijl de
socialistische vakbonden de belangen van de arbeiders behartigden.
Merkwaardigerwijs is 1 Mei in Nederland nooit dichter bij het uitroepen tot
nationale feestdag geweest dan gedurende de Duitse bezetting. Tijdens de
gezamenlijke nationaalsocialistische 1 Meiviering van de NSB en het
Nederlandsch Arbeids Front (NAF)[3] in
1944 kondigde NAF-leider Henk Woudenberg aan dat met ingang van 1945 1 Mei een
nationale feestdag zou zijn, maar daar kwam het, zoals bekend, niet meer van.
Hoe de term ‘Dag van de Arbeid’ ondanks dit bruine aspect toch zo ingeburgerd
kon raken is onduidelijk. Links Nederland had na het einde van de Tweede
Wereldoorlog niet altijd zoveel zin om feestelijk te gaan doen op 1 Mei. Er
waren stemmen die zeiden dat de nazi’s de Meivieringen voorgoed hadden
bedorven. Bij de Communistische Partij van Nederland (CPN) was de vooroorlogse
stemming bij Meivieringen weer sneller terug dan bij de Partij van de Arbeid
(PvdA), maar dat kwam enerzijds omdat de CPN het vanwege de houding tijdens de
bezetting de eerste jaren heel goed deed bij verkiezingen en anderzijds omdat
de niet-socialistische delen van de uit sociaaldemocraten, sociaalliberalen en
christendemocratische partijen en groeperingen samengestelde Partij van de
Arbeid moesten wennen aan de overheersende cultuur van de Rode Familie. Het
woord ‘feest’ werd wellicht in de naoorlogse periode minder passend gevonden,
waardoor ‘Dag van de Arbeid’ steeds meer in zwang kwam. Hetzelfde fenomeen deed
zich overigens voor in de Bondsrepubliek Duitsland en in België. Bij onze
zuiderburen werd 1 Mei in 1947 een officiële feestdag onder de naam ‘Dag van de
Arbeid’.[4]
Gebrek aan het
besef dat 1 Mei in de meeste landen van Europa een nationale feestdag is en
niet alleen een links feestje doet De
Telegraaf formuleren dat de Italiaanse vakbonden een stapje terug deden om
de paus een mis te laten opdragen. Maar in Italië is de eerste mei al sinds
Mussolini – socialist voordat hij fascist werd – een nationale feestdag, die ook
door katholieke organisaties uitgebreid wordt gevierd. De witgele en de rode
affiches hangen in de aanloop naar 1 Mei gebroederlijk naast elkaar en ook in
een jubeljaar heeft de paus geen extra ruimte van de vakbonden nodig om zijn 1
Mei te vieren. De katholieke kerk heeft overigens in de jaren vijftig van de
twintigste eeuw bepaald dat op 1 Mei de heilige Jozef, die immers ook een
werkman was, wordt geëerd. De Nederlandse katholieke vakbeweging heeft in
navolging daarvan ook een aantal jaren 1 Mei gevierd.[5]
De opening van
het Telegraaf-bericht van 2 mei 2000 –
‘De 1 Meiviering, waarmee gisteren over de hele wereld de Dag van de Arbeid
werd gememoreerd’ – suggereert dat er
eens, lang geleden, een ‘Dag van de Arbeid’ werd gehouden, die vervolgens elk jaar
wordt herdacht. Maar 1 Mei is geen verjaardagsfeestje: in werkelijkheid werd in
1889 tijdens een congres van de Socialistische Arbeiders-Internationale in Parijs
besloten dat in 1890 op 1 Mei wereldwijd actie zou worden gevoerd voor de
invoering van de wettelijke achturige werkdag. Het daaropvolgende socialistische
congres, in augustus 1893 te Zürich, hernieuwde dat besluit, maar in de
tussentijd was 1 Mei al een traditie geworden. Ook zonder dat internationale
congressen daarover hadden besloten, was in 1891, 1892 en 1893 overal ter
wereld 1 Mei gevierd en in de jaren daarna bleef men dat doen zonder dat er
telkens een besluit werd genomen. 1 Mei past dus redelijk netjes in Eric Hobsbawms
definitie van ‘invented traditions’: tradities die in relatief korte tijd ontstaan
en die bestaan uit ‘a set of practices, normally governed by overtly or tacitly
accepted rules and of a ritual or symbolic nature, which seek to inculcate certain
values and norms of behaviour by repetition, which automatically implies continuity
with the past.’ Het zijn ‘responses to novel situations which take the form of
reference to old situations, or which establish their own past by
quasiobligatory repetition.’[6]
Sinaasappelen en bananen
Wat het gebrek aan correcte informatie
betreft vormt de 1-Mei-berichtgeving in De
Telegraaf geen uitzondering. De toevoeging van een ideologische kleuring – de
gevaarlijke bejaarden op het Rode Plein, het uitjouwen en uitfluiten van neonazi’s
door linkse demonstranten als ‘geweld’ betitelen – brengt de ochtendkrant
aardig in de buurt van de echte, zeg wetenschappelijke geschiedschrijving over
1 Mei. Want die is natuurlijk uitgebreid aanwezig. Het probleem van deze
geschiedschrijving: ze kwam bijna altijd uit de socialistische beweging zelf en
dat had nogal wat nadelen. Een zo’n nadeel was dat ze buiten de socialistische
beweging nauwelijks werd gelezen en leverde dus ook maar een marginale bijdrage
aan het collectieve geheugen en aan de knipselkranten van de media.
Een ander nadeel
van een geschiedschrijving die aan een ideologie gebonden is, is dat ze bijna
altijd nog een ander doel dient dan de geschiedschrijving zelf, namelijk dat
van de propaganda. Het zou op deze plaats mogelijk zijn een wetenschappelijke
verhandeling over dit thema te zoeken en te citeren, maar misschien voldoet een
literaire verwijzing ook. In de amusante en na ruim veertig jaar nog steeds
zeer leesbare detectiveroman Twee minuten
stilte van Karel van het Reve vraagt een bezoekster van de bibliotheek van
het fictieve maar naar het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis
te Amsterdam verwijzende ‘Instituut voor Oost-Europese Cultuurgeschiedenis’
literatuur over landbouw in arctische gebieden aan Lodewijk Prins, medewerker
van het betreffende Instituut en verteller van het boek. Prins verwijst haar
naar een publicatie in het ‘Slobodisch’ (lees: Russisch) over permafrost en
landbouw: ‘Maar je moet voorzichtig zijn. Als het toevallig te pas komt
vertellen ze de grootste waanzin. Dit werkje is van 1950 – misschien staat er wel
in dat de imperialisten, Zionisten en fascistische titoïsten vergeefs getracht
hebben de landbouw in het hoge Noorden te saboteren door het publiceren van “wetenschappelijke”
studies over de eeuwige bevriezing, maar dat er nu, dank zij de kostbare aanwijzingen
van het Grootste Genie der Mensheid [lees: Karl Marx; JG], sinaasappelen en
bananen groeien, die veel groter, fraaier en smakelijker zijn dan alle
imperialistische bananen bij elkaar.’ De bezoekster vraagt: ‘Is het werkelijk
zo erg?’ Prins: ‘Nee. Dat wil zeggen soms wel. Soms is het nog veel erger.’[7]
Soms is het
inderdaad heel erg. Het volgende voorbeeld komt niet uit de geschiedschrijving
van 1 Mei, maar uit die van een ander cultureel fenomeen van de
arbeidersbeweging. 1 Mei kan al een kleine honderd jaar niet zonder het volkslied
van links, de ‘Internationale’. Ook over dit lied zijn – terecht overigens,
want het is een uiterst interessant cultureel fenomeen − vele boeken geschreven,
en weer komen ze bijna allemaal uit de linkse beweging zelf. De Franse Annales-historicus Marc Ferro, verbonden
aan de Parijse École des Hautes Études en Sciences Sociales, meldt in een
recent boek over de ‘Internationale’ zonder ook maar één bron te noemen dat ‘la
IIe Internationale la [d.w.z. de ‘Internationale’; JG] choisit comme son hymne
officiel en 1892.’[8] De Socialistische
Arbeiders-Internationale, ook Tweede Internationale genoemde, de in 1889
geconstitueerde internationale koepel van socialistische organisaties, kon dat
in 1892 moeilijk doen, want ten eerste hadden ze toen geen internationaal
congres. (Wel bijvoorbeeld in 1893, 1896, 1900, 1904 en 1907, maar op geen van
deze congressen stond de invoering van de ‘Internationale’ als clublied op de
agenda.) En ten tweede: in 1892 kende slechts een handvol mensen het lied,
waarvan de tekst (van de Franse textielschilder en dichter Eugène Pottier) in
1887 voor het eerst was gepubliceerd en de melodie in 1888 was gecomponeerd
(door de als kind naar Frankrijk geëmigreerde Gentenaar Pierre De Geyter,
houtbewerker en musicus). Pas in 1910 werd de ‘Internationale’ voor het eerst
als programmaonderdeel, in de vorm van een veeltalige samenzang, op een
internationaal socialistencongres uitgevoerd, en dat kon pas toen omdat de
meeste vertalingen van het lied pas tussen 1900 en 1910 ontstonden. De
Nederlandse vertaling van Henriette Roland Holst was overigens een van de
vroegste − waarover straks meer.[9]
Als Marc Ferro
zijn werk als historicus goed had gedaan, had hij de zojuist geciteerde bewering
over de invoering van de ‘Internationale’ als internationale hymne van links
niet kunnen doen. Hij had dan ook niet klakkeloos het in de Sovjet-Russische
literatuur over Lenin verspreide verhaal overgenomen, dat dit andere ‘Groot
Genie der Mensheid’ degene was die de ‘ Internationale’ in Rusland
introduceerde. Hoewel Ferro het mythologische karakter van dit verhaal
onderkent, stelt hij dat ‘En Russie, L’Internationale est arrivée dès 1889.’
Zonder verdere reserves geeft Ferro het verhaal door dat Lenin in 1889,
negentien jaar oud dus en op een moment dat de melodie van Pierre Degeyter
(zoals hij zich in Frankrijk noemde) nauwelijks de grenzen van diens woonplaats
Lille is gepasseerd, ergens diep in de Russische provincie de ‘Internationale’
in het Frans aanheft.[10] Van Karel
van het Reves eerder geciteerde roman Twee
minuten stilte bestaat geen Franse versie, anders had Marc Ferro daar in
vertaling de volgende waarschuwing kunnen lezen: ‘[A]ltijd blijven die
zogenaamde feiten als een blok aan ons been hangen. Neem een biograaf die een
allemachtig aardige afsluiting van een hoofdstuk zou hebben als het hem maar
mogelijk was er een paar dingen in te laten voorvallen waarvan hij zeker weet
dat ze niet gebeurd zijn. De kwaliteit van zijn werk lijdt daar in zekere zin
onder. De kameraden echter hebben van de feiten geen last. Dat geeft soms een
bovenaardse schoonheid aan hun redeneringen.’[11] Want, om met Ferro en zijn bronnen te redeneren: niets is
vanzelfsprekender dan dat iemand die de leider van de roemrijke Sovjet-Unie zou
worden het lied naar Rusland bracht dat later hét lied van de arbeidersbeweging
zou worden. Het is te mooi om niet waar te zijn, moet Ferro gedacht hebben.
Dichter bij huis
komt dit soort dingen ook voor. Een voorbeeld hiervan heeft weer met de ‘Internationale’
te maken (want iedereen heeft zo zijn eigen knipselmappen). In zijn Herman
Gorterbiografie citeert Herman de Liagre Böhl, om aan te tonen dat de
socialistische dichter geen ironie of relativeringsvermogen kende als het ging
om de keuzes die hij in zijn leven had gemaakt, het volgende uit de memoires
van de linkse journalist Henri Wiessing: ‘Laat ik […] aan de zomeravond in 1901
terugdenken, toen de verkiezingsuitslagen een massa SDAP-ers op de Nieuwezijds
[Voorburgwal in Amsterdam; JG] tegenover het Handelsblad hadden doen
samentroepen. Toevallig kwam in de menigte Herman Gorter naast Soep [de
socialistische uitgever Abraham S.; JG] te staan, twee partijgenoten bij
elkander. Het succes van de socialistische candidaten was zó overweldigend, dat
de menigte plotseling de hymne van het Socialisme aanhief: “Ontwaakt,
verworpenen der aarde.” Allen, ook Herman Gorter, zongen op de adem van hun
ontroering mee, Gorter als de hoedeloze, sportieve, slanke figuur, wiens ogen
met iets van de kakatoe telkens hoopvol opzij keken. Bij de altijd met groot
volume gezongen regel “en d’Internationale zal morgen heersen op aard”, zei
Soep naar boven toe tot Gorter: “Mórgen? Volgende week is óók goed!” “Schaam
jij je niet!” viel de zo wreed uit zijn droom gewekte dichter, rood van
kwaadheid, tegen zijn partijgenoot uit.’[12]
De Liagre Böhl kon ongetwijfeld uit verscheidene anekdotes kiezen om Gorters
gebrek aan zelfrelativering te verduidelijken, maar het is hem nauwelijks
kwalijk te nemen dat hij voor deze koos, want alle elementen voor een goed
verhaal zijn aanwezig: een paar socialisten van naam bij elkaar op bekend
terrein, de aanleiding is verheugend en de kern van de anekdote is een lied dat
iedereen kent. Maar er is een probleem: Herman Böhl heeft zijn bron niet
gescreend. De Gorterbiograaf – geen kwaad woord overigens over deze biografie!
– dacht over Henri Wiessing wat een andere Gorterdeskundige, Enno Endt, over
Gorter zelf dacht toen het over de datering van diens epische gedicht Mei ging: ‘hij kan het weten’.[13] Gorter kon het wat de Mei betreft waarschijnlijk wel weten, maar
de vraag is of Wiessing dat ook kon. De wetenschappelijke consument van Wiessings
herinnering moet zich eigenlijk afvragen: was Wiessing zelf getuige van het
tafereel met de heren Soep en Gorter? Zo ja, heeft hij er toen een aantekening
over gemaakt? Of heeft hij het verhaal misschien van horen zeggen en hoorde hij
het wellicht toen hij bezig was zijn memoires op te tekenen, ruim vijftig jaar
na het vermeende voorval? Als we er de geschiedenis van de ‘Internationale’ in
Nederland bijhalen, kunnen we constateren dat deze gebeurtenis niet op die
manier op dat moment kan hebben plaatsgevonden. De tekst werd namelijk, voor
zover bekend, pas op 29 maart 1902 voor het eerst gepubliceerd en gezongen, op
een feestavond aan de vooravond van het partijcongres van de SDAP in Groningen.
En mocht het al zo zijn, dat het lied wel eens eerder was gezongen, dan kon het
nog niet zo bekend zijn dat een hele menigte sociaaldemocraten het uit volle borst
meezong, inclusief het ‘altijd met groot volume gezongen’ refrein. Dat laatste
is alleen al onmogelijk omdat de oorspronkelijke formulering van Henriette
Roland Holst als volgt luidde: ‘En d’Internationale / Heerscht morgen op de
aard!’. De door Wiessing geciteerde aanpassing is, vanwege de zingbaarheid, pas
later ontstaan. Anders dan bij Ferro hebben we bij De Liagre Böhl niet te maken
met een blindmakende liefde voor het socialisme, die een heldere kijk op een
essentieel punt van een historisch verhaal verhindert, maar met een nauwkeurig
werkende historicus die zich niet kan permitteren elk relatief marginaal punt
te controleren. En als hij dat al had gewild, had hij niet, zoals hierboven
gebeurt, naar een publicatie kunnen grijpen die gedetailleerd genoeg was om
Wiessings lezing te kunnen rectificeren: die literatuur verscheen immers pas na
het verschijnen van de Gorter-biografie.[14]
Tropisch fruit in allerlei soorten en maten dus.
De geschiedschrijving
Ook al is de geschiedschrijving van 1
Mei er een die bijna zonder uitzondering uit de socialistische beweging zelf
afkomstig is, ze is daarom niet minder aanwezig en kan ook niet in haar geheel
naar de fruitafdeling van Karel van het Reve worden verwezen. Al in 1896 gaf de
Franse socialist Gabrielle Deville een ‘Historique du Premier Mai’,[15] in Nederland publiceerde A.H.
Gerhard een jaar later zijn eerder genoemde brochure Het lentefeest der arbeiders.[16]
In 1901 schreef Johan Harttorff een artikel over de geschiedenis van 1 Mei voor
het theoretische partijorgaan van de SDAP, De
Nieuwe Tijd,[17] en zijn
partijgenoot D. Boer publiceerde eveneens in het begin van de twintigste eeuw
een brochure over het onderwerp.[18] In
deze artikelen kwam het culturele aspect minder aan de orde dan de politieke
inhoud en dat was ook het geval met de eerste dissertatie die aan 1 Mei werd
gewijd. De Zwitser Friedrich Giovanoli besteedde in zijn in Duitsland
uitgegeven proefschrift uit 1925[19]
uitgebreid en uitstekend gedocumenteerd aandacht aan de achtergronden en de geschiedenis
van 1 Mei. Giovanoli legde met zijn boek de basis voor alles wat later op dit
gebied aan degelijke geschiedschrijving werd gedaan. Ook heel degelijk is de
uit 1953 stammende, vaak herdrukte en in allerlei talen verschenen studie van
de Fransman Maurice Dommanguet.[20] Vanaf
de jaren tachtig van de twintigste eeuw was er ruime aandacht voor de
geschiedenis van 1 Mei vanwege de naderende eeuwfeesten van 1 Mei. Eeuwfeesten
in meervoud, want de diverse ideologische richtingen binnen het socialisme hebben
ook hun eigen varianten in de geschiedschrijving. De anarchistische en
syndicalistische richting van het socialisme vierde al in 1986 dat de
geschiedenis van 1 Mei honderd jaar oud was. Zij leggen namelijk het begin van
de 1 Mei-beweging bij de gebeurtenissen van begin Mei 1886 in Chicago. In de
Verenigde Staten waren vakbonden al jaren bezig actie te voeren voor de
invoering van de achturige werkdag. Het jaarlijkse hoogtepunt van de acties
viel op 1 Mei, omdat dat de datum was waarop in de VS traditioneel de
arbeidscontracten werden verlengd. Een demonstratie (die ook gericht was tegen
een plaatselijke fabriek waar kort daarvoor een aantal mensen was ontslagen
omdat ze lid waren van een vakbond) op 4 mei 1886 op Haymarket Square in het
centrum van Chicago liep uit op een bloedbad toen een bom zes politieagenten
doodde. Acht anarchistische leiders (waarvan enkelen van Duitse afkomst waren)
werden verantwoordelijk gesteld voor de aanslag, die, zoals later kwam vast te
staan, was gepleegd door een provocateur. Vier van de acht aangeklaagden werden
terechtgesteld. Het feit dat deze ‘martelaren van Chicago’ door een deel van de
socialistische beweging wordt gezien als de aartsvaders van de Meibeweging
leverde in 1986 een aantal tentoonstellingen en publicaties op.[21]
De volgers van
de kalender van de parlementarisch georiënteerde socialisten herdachten in 1990
dat 1 Mei honderd jaar eerder voor het eerst werd gevierd. Dat leverde
wereldwijd veel publicaties op, vooral ook omdat veel historici sinds 1985 aan
het werk waren gezet door de Fondazione Giacomo Brodolini in Milaan, die in
1988 en 1990 grote congressen over de internationale geschiedenis van 1 Mei
organiseerde en er een serie publicaties aan wijdde.[22] Het jubileum zelf in 1990 leverde in allerlei landen boeken,
tentoonstellingen en andere aandacht op.[23]
De gedrukte en audiovisuele media hadden behalve voor het jubileum vooral
aandacht voor de Meivieringen na de val van het ‘IJzeren Gordijn’. De naderende
opheffing van de DDR en het bijbehorende politieke systeem had er overigens toe
geleid dat een grote tentoonstelling over 1 Mei in Oost-Berlijn en een
begeleidend boek niet tot stand kwamen.[24]
Toen dit
jubileum achter de rug was, had het centrum van het 1 Mei-onderzoek, de eerder
genoemde Milanese Fondazione Giacomo Brodolini, een flinke kast met 1
Mei-boeken en plannen om dit onderzoek voort te zetten, maar een door deze
stichting uitgegeven internationaal May
Day Bulletin bloedde na een paar nummers dood. Dat was niet zo vreemd, want
het meeste was zeker na de wereldwijde wetenschappelijke inspanning tussen 1985
en 1990 wel gezegd over het thema. De onderzoekers hadden massa’s gegevens,
anekdotes en iconografisch materiaal opgedoken, soms waren ze ook dieper op
gebruikte symbolen, op lokale bijzonderheden of op speciale aspecten (zoals
bijvoorbeeld de vieringen van Italiaanse emigranten in de Verenigde Staten)
ingegaan. Maar hoe mooi de plaatjes en hoe interessant de anekdotes ook waren,
de hoop dat al dit verzamelde materiaal iets kon betekenen, bijvoorbeeld voor
verder historisch internationaal vergelijkend onderzoek, bleek ijdel. Mei-affiches
vergelijken of teksten van Mei-liederen naast elkaar leggen levert wellicht af
en toe interessante kunsthistorische of literatuur- of muziekwetenschappelijke
exercities op, maar iets dat fundamenteel en specifiek met 1 Mei te maken
heeft, zal er niet uitkomen. Wie achter de diverse verschijningsvormen van de
feestcultuur van 1 Mei kijkt, komt bij politieke of ideologische
inhoudelijkheden terecht, en dan zal het fenomeen 1 Mei snel op de achtergrond
verdwijnen of alleen als illustratiemateriaal dienen.
Een arctisch gebied?
De geschiedschrijving van het socialisme
is, om met Karel van het Reve te spreken, een arctisch gebied met grote, fraaie
en smakelijke sinaasappelen en bananen. De taak van de historicus die zich na
de doodverklaring van het socialisme nog met dat socialisme wil bezighouden zou
kunnen zijn om de permafrost weer tot eeuwige bevriezing te verklaren. Of, om
het wat positiever te laten klinken: de permafrost voorstellen als permafrost
en het ten onrechte aanwezige tropische fruit laten verdwijnen. Voor de
geschiedschrijving van 1 Mei heeft dat, gezien het feit dat er al zoveel
onderzoek is gedaan, nog nauwelijks meerwaarde, maar het kan geen kwaad het
collectieve geheugen en de knipselmappen van de media af en toe te corrigeren.
En hier en daar zijn zeker nog aanvullingen mogelijk als het om de diverse
aspecten van de feestcultuur van 1 Mei gaat, maar ook over de politieke
achtergronden van 1 Mei is nog het een en ander te vertellen. Over ‘foute’
Meivieringen bijvoorbeeld. Zoals hierboven al vermeld, hebben ook nationaalsocialisten
1 Mei gevierd, want ze voelden zichzelf in de traditie van de arbeidersbeweging
staan. In de internationale geschiedschrijving over 1 Mei komen deze vieringen
zelden voor, omdat de auteurs bijna altijd uit de socialistische beweging zelf
komen. Het argument is in zo’n geval: ‘Het is niet onze Mei.’[25] Maar ook de Mei-vieringen van
Jean-Marie le Pen’s ‘Front Nationale’ in Frankrijk horen bij de geschiedenis van
1 Mei, net zoals de oproep via het internet door het Nederlandse neonazistische
Landelijke Actieplatform Nationalistische Studenten (LANS) aan ‘solidaristen’
om meer aandacht te besteden aan de ‘Dag van de Arbeid’. En wat de geschiedenis
van de linkse 1 Mei betreft hoort daar ook bij dat de officiële Mei-parades in
Oost-Berlijn net zo lang waren als de tribune met hoogwaardigheidsbekleders en
dat de resultaten van de wedstrijd straattekenen voor kinderen in het centrum
van datzelfde Oost-Berlijn vijf minuten na afloop van de wedstrijd door de
brandweer werden weggespoten.[26]
Een aardige bijkomstigheid van goede geschiedschrijving over 1 Mei en linkse
culturele fenomenen in het algemeen zou kunnen zijn dat de traditionele 1
Mei-vierders en vooral de notabelen onder hen zich wat meer bewust worden van
de lange en legitieme traditie van het linkse feestvieren. Als ze die traditie
accepteren en geloofwaardig aan het publiek overbrengen, hoeven ze bang voor stemmenverlies,
niet meer te verklaren dat ze 1 Mei maar een ‘oubollige’ toestand vinden en
iets voor ‘fetisjisten’.27
Een zeer
interessant onderwerp voor een onderzoekje zou kunnen zijn waarom 1 Mei in
Nederland nooit een officiële feestdag is geworden. Daarvoor zijn allerlei
algemene verklaringen te geven, bijvoorbeeld dat 1 Mei een echt socialistisch
volksfeest was, terwijl er geen socialisten in de regering zaten die in het
parlement een meerderheid hadden kunnen proberen te vinden om de eerste Mei tot
nationale feestdag te maken. Maar zijn er in de loop van de tijd bij de SDAP en
later de PvdA en in de kabinetten waar sociaaldemocraten deel van uitmaakten
discussies gevoerd over een eventuele invoering van 1 Mei als nationale
feestdag? In hoeverre heeft de aanwezigheid van 30 april, de geboortedag van
prinses Juliana, die sinds haar eerste verjaardag in 1910 ook een feestelijk
tintje kreeg en vanaf 1948 nationale feestdag was, een officiële status van 1
Mei verhinderd? Mijn stelling is: het koninklijk huis heeft tot nu toe elke
poging om 1 Mei tot nationale feestdag te maken verhinderd. Zolang daarover
geen ‘open bronnen’ te raadplegen zijn, hoort het beweren van het tegendeel
thuis in de afdeling exotisch fruit van Karel van het Reve.
Noten
[1] Titel van een
brochure over de betekenis van 1 Mei (Amsterdam 1897) van A.H. Gerhard, in 1894
medeoprichter van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP).
[2] De gegevens
over de geschiedenis van 1 Mei in Nederland in dit artikel zijn te vinden in
Jan Gielkens, Ger Harmsen, Luchien Karsten, Een
dag is ’t van vreugde, een dag is ’t van strijd. Geïllustreerde geschiedenis
van 1 Mei in Nederland. Amsterdam 1990.
[3] De in 1942
opgerichte koepelorganisatie van gelijkgeschakelde vakbonden.
[4] Zie voor de
geschiedenis van 1 Mei in België: Geert van Goethem, De roos op de revers. Geïllustreerde geschiedenis van 1 Mei in België.
Gent 1990.
[5] Opvallend is
dat het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) in een persbericht van 20 april
2001 pleit voor een herwaardering van de ‘Dag van de Arbeid’ door middel van
een herbezinning op het begrip arbeid. CNV-voorzitter Doekle Terpstra verwees
bij een nadere uitleg in een actualiteitenprogramma op de radio op 21 april
2001 nadrukkelijk naar de rooms-katholieke traditie.
[6] In het
voorwoord bij Eric Hobsbawm, Terence Ranger (red), The Invention of Tradition. Cambridge [etc.] 1983.
[7] Karel van het
Reve, Twee minuten stilte. Amsterdam
1959, geciteerd naar de vijfde druk (1984) 83.
[8] Marc Ferro, L’Internationale d’Eugène Pottier et Pierre
Degeyter. Parijs 1996, p. 38.
[9] Over de ‘Internationale’
en zijn geschiedenis zie: Jan O. Olsen [et al.], Pierre De Geyter: Het grote lied van een kleine man (1848-1932).
Gent 1998, daarin (p. 71-88): Jan Gielkens, ‘Hoe De Internationale haar wereldreis
maakte’. Een geannoteerde bewerking hiervan met bibliografie: id., Maranga mai te hunga mahi. De Internationale
internationaal. Amsterdam 1998.
[10] Ferro, L’Internationale, p. 38. Ferro noemt
zijn bron voor dit verhaal niet, maar hij legt het in de mond van een dame met
de naam ‘D.I. Oulianova’. Bedoeld is waarschijnlijk Lenins jongere broer
Dmitrij Il’ič Ul’janov. Diens herinneringen werden gepubliceerd in D.I.
Ul’janov, Vospominanija o Vladimire
Il’iče. Moskou 1964, de bij Ferro beschreven scène daar p. 39–40. Het
verhaal komt ook voor in de inleiding van Inge Lammel, Gerhard Stübe (red.), L’internationale. Faksimile-Ausgabe des
Autographs. Berlijn, Leipzig 1976.
[11] Van het Reve, Twee minuten stilte, p. 155-156.
[12]
H.P.L.
Wiessing, Bewegend portret.
Levensherinneringen. Amsterdam 1960, p. 117; in Herman de Liagre Böhl, Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd.
Herman Gorter 1864-1927. Amsterdam 1996, p. 230-231.
[13]
Enno
Endt, ‘“Ach, alle liefde is liefde voor denkbeelden, dat kan niet anders”. De
Mei van Gorter, het ontstaan van een literair monument’. In: Vrij Nederland (bijvoegsel), 18 maart
1989, p. 21.
[14] Zie noot 7.
[15]
In
Le Devenir Social, afl. 4, p. 289-309.
[16] Zie noot 1.
[17] ‘De beweging
voor verkorting van de arbeidstijd en de 1-Meiviering in Nederland’. In: De Nieuwe Tijd, 1901, p. 292-312 en
378-385.
[18] D. Boer, De Meibeweging (acht-uren dag). Haar
ontstaan en doel. Den Haag z.j.
[19] Friedrich
Giovanoli, Die Maifeierbewegung. Ihre
wirtschaftlichen und soziologischen Ursprünge und Wirkungen. Karlsruhe 1925.
[20] Maurice
Dommanguet, Histoire du Premier Mai. Parijs
1953.
[21] In de Verenigde
Staten verscheen bij voorbeeld Philip S. Foner, May Day. A Short History of the International Workers’ Holiday
1886-1986. New York 1986, in de Bondsrepubliek Duitsland: Udo Achten [et
al.] (red.), Mein Vaterland ist
international. Internationale Geschichte des 1. Mai 1886 bis heute. Oberhausen
1986), met daarin p. 122-127: Ger Harmsen/Luchien Karsten, ‘1. Mei … En niet
vergeten. Over 1 Mei in Nederland’. Achten had in een eerder boek al veel
interessant materiaal tevoorschijn gehaald: Illustrierte
Geschichte des 1. Mai. Oberhausen 1979, net als Harmsen en Karsten in hun
uitvoerige artikel ‘De “eerste mei” als strijd- en feestdag in de Nederlandse
arbeidersbeweging’, in: Bulletin
Nederlandse Arbeidersbeweging, 1985, afl.. 7, p. 3-111. Een handzaam boekje
over de gebeurtenissen in Chicago is Friederike Hausmann, Die deutschen Anarchisten von Chicago, oder Warum Amerika den 1. Mai
nicht kennt. Berlijn 1998.
[22] De
Brodolini-stichting publiceerde eerst het omvangrijke geïllustreerde boek
Andrea Panaccione (red.), The Memory of
May Day. An Iconographic History of the Origins and Implanting of a Workers’
Holiday. Venetië 1988, met daarin Jan Gielkens, Els Wagenaar, ‘Holland.
“Long Live Labour! Onward the First of May!”’ (p. 156-171). Van dit boek was
een jaar eerder een Italiaanse editie verschenen. Een congres in Lecce (Apulië)
in 1988 leverde de bundel Gianni C. Donno (red.), Storie e Immagini del 1o Maggio. Problemi della storiagrafia italiana
ed internazionale. Manduria [etc.] 1990, op, met daarin Jan Gielkens, ‘May
Day Research in the Netherlands’ (p. 691-697), een congres in Milaan in 1990 de
bundel Andrea Panaccione (red.), Il 1o
Maggio tra passato e futuro. Convegno per il centenario del 1o Maggio promosso
dal Comune di Milano. Manduria [etc.] 1990, met daarin Jan Gielkens,
‘Montagne, tulipani e alberi del Maggio. Qualche osservazione sull'iconografia
Olandese del 1o Maggio’ (p. 359-371). Eveneens in 1990 verscheen Alceo Rosa
(red.), Le metamorfosi del 1o Maggio. La
festa del lavoro in Europa tra le due guerre. Venetië 1990, met daarin Jan
Gielkens, ‘Il I Maggio in Olanda durante l’occupazione tedesca dal 1940-1945’ (p.
107-125). Van dit laatste artikel verscheen ook een Nederlandse versie:
‘“Ernstig staat het gezicht van de Mei”. De viering van 1 Mei in Nederland
tijdens de Duitse bezetting’. In: De Gids,
153 (1990), afl. 5, p. 348-357.
[23] In Nederland
verscheen het in noot 2 genoemde boek, maar ook de daar gedeeltelijk op
leunende publicatie Ger Harmsen [et al.], 100
jaar meiviering in Groningen. Groningen 1990. In België verschenen de in
noot 3 genoemde publicaties en 100 jaar 1
Mei. De geschiedenis van een strijddag. Antwerpen 1990. In Duitsland waren
de belangrijkste publicaties Inge Marßolek (red.), 100 Jahre Zukunft. Zur Geschichte des 1. Mai. Frankfurt am Main,
Wenen 1990, en Udo Achten, Wenn Ihr nur
einig seid. Texte, Bilder und Lieder zum 1. Mai. Keulen 1990. In Frankrijk
was al een jaar eerder verschenen Georges Séguy, 1er Mai. Les 100 printemps. Parijs 1989 – maar in dit boek van de voormalige
secretaris-generaal van de communistische vakbond CGT gloort de permafrost
herhaaldelijk.
[24] Wel verscheen
een jaar eerder nog Friedrich Engels, Die
II. Internationale und der 1. Mai. Berlijn-[DDR] 1989, een verzameling
brieven, artikelen e.d. van Engels over het ontstaan van 1 Mei.
[25] Zoals gebruikt
door een van de auteurs van het Nederlandse 1-Mei-boek (noot 2) bij de
voorbereiding van het boek. Uiteindelijk is er in het boek wel aandacht aan
besteed aan ‘foute’ Meivieringen.
[26] Zoals zelf
meegemaakt op 1 mei 1978.
[27] Jan
Marijnissen, fractievoorzitter van de Socialistische Partij in de Tweede Kamer,
in een reactie op de oproep van het CNV om een herwaardering van 1 Mei (zie
noot 5). Marijnissen was het overigens wel in algemene zin eens met de
strekking van de oproep.
Eerder gepubliceerd in: Leidschrift. Historisch tijdschrift
(Leiden), 16 (2001), afl. 2, p. 59-73, en hier minimaal redactioneel bewerkt. Er stonden geen plaatjes bij het artikel. Notenlinks doe ik later wel een keer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.