Zijn
ze goed, of zijn ze fout. Erich Wichman, Hendrik Marsman, Arthur
Lehning en Joris Ivens [2000]
Het moet een merkwaardige stoet zijn
geweest daar op de begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam, bij de begrafenis van
Erich Wichman op 4 januari 1929. Achter de kist liepen in ganzenpas pakweg
zeventig mensen. Even later zetten die hun handtekening in het
condoléanceregister. Te ontcijferen in het bewaarde register zijn onder meer de
namen van Charley Toorop, Jan Engelman, Joris Ivens, Henri Wiessing, Arthur
Lehning, Hugo Sinclair de Rochemont, George Labouchere en Chris Beekman.
Misschien zijn er lezers die meteen
weten waarom dit een merkwaardige stoet was. Enkelen van de hier genoemden
waren de afgelopen jaren regelmatig in het nieuws vanwege aan hen gewijde
publicaties of tentoonstellingen. Maar wie deze aandacht heeft gemist en ook
wist over wie het hierboven gaat, die is nu, na 125 woorden, nog niet veel
wijzer. Dat komt doordat in het bovenstaande de epitheta ornantia ontbreken. De
gymnasiasten onder ons kennen het vast nog: het epitheton ornans, het
‘adjectief dat in vaste verbinding met een zelfstandig naamwoord gebruikt wordt
tot kenschetsing of versiering', zoals het woordenboek zegt. De vroegere
Homerus-lezer weet meestal nog de ‘rozenvingerige dageraad' te noemen. De
geschiedschrijving kan niet zonder dit soort categoriserende en waarderende
bijvoegsels. Voetnoten, personenregisters en afleveringen van het Historisch Nieuwsblad bevatten ze bij
tientallen.
Bij sommige personen is zo’n nadere
aanduiding overbodig. In het Historisch
Nieuwsblad bijvoorbeeld wordt ‘Jörg Haider' genoemd zonder verdere
aanduiding: iedereen weet direct om wie het gaat. Ook ‘Hitler’ en ‘Eichmann’
komen zonder epitheta voor. In een historisch kader bij iemand als Hitler een
voetnoot te maken met een objectiverende inhoud als: ‘Duits staatsman
(1889-1945), nationaalsocialist, staatshoofd van Duitsland 1933-1945’, zou even
potsierlijk zijn als het gevoelsmatig juistere ‘Nazistisch massamoordenaar, verantwoordelijk
voor de holocaust’. Gewoon ‘Hitler’ dus, dat is – voorlopig – voldoende.
Gecanoniseerde opvattingen
Maar vaak kunnen historische personen
niet zonder nadere aanduiding. Nog niet zo heel lang geleden, toen de
ideologische indeling van de wereld zo op het oog nog overzichtelijk was, waren
er ook overzichtelijke handboeken voor de indeling van die wereld. Zoals de
tientallen delen blauwe Oost-Duitse delen van de werken van de socialistische
aartsvaders Karl Marx en Friedrich Engels. De personenregisters in deze boeken
bevatten handzame biografietjes van historische personen, waaraan je hun
ideologische positie in het marxistische wereldbeeld kon aflezen. Jenny Marx,
de vrouw van, heet in zo’n biografietje doorgaans Kampfgefährtin (strijdgenote), net als nog een klein aantal andere
getrouwen. Daaromheen had je ‘democraten’, ‘burgerlijke democraten’,
‘kleinburgerlijke democraten’, ‘kleinburgerlijke socialisten’, ‘radicalen’
enzovoort – allemaal niet je dat, vergeleken met Marx en Engels, maar niet
zonder meer ‘fout’. Maar soms moest het een beetje genuanceerder. Bijvoorbeeld
als er een persoon nader gekenschetst moest worden die een belangrijke rol in
het leven van Marx en Engels had gespeeld maar ideologisch met hen in conflict
was geraakt. Dan was het handig als een van de heren wel eens iets lelijks over
die persoon had geschreven. Als Friedrich Engels over Ferdinand Lassalle
schreef dat hij ‘tot 1862 in de praktijk een specifiek Pruisische
vulgair-democraat met sterk bonapartistische neigingen’ was, dan wist de
gelovige lezer waar hij aan toe was: Lassalle was ‘fout’. Ook ‘fout’ in de MEW
(zoals de Marx-Engels-Werke
kortheidshalve werden genoemd) waren steevast anarchisten: Pierre-Joseph
Proudhon was een ‘ideoloog van het kleinburgerdom’, Michael Bakoenin werd als
‘splijtzwam’ uit de partij van Marx gezet.
Epitheta zijn, of ze nu als ideologisch
instrument gebruikt worden of niet, een handig en noodzakelijk, want ordenend,
historisch gereedschap. Het zijn bondige en noodgedwongen ongenuanceerde samenvattingen
van boekenplanken vol nuances in biografieën, naslagwerken en andere
literatuur. Het zijn resumeetjes van gecanoniseerde opvattingen over personen.
Gespannen sfeer
Terug naar de begrafenis van Erich
Wichman. Als we de genoemde namen uit het condoléanceregister voorzien van
nadere aanduidingen, dan zien we waarom er een gespannen sfeer zal hebben
gehangen op Zorgvlied. Wichman, om met de overledene te beginnen, was schrijver
en beeldend kunstenaar, Charley Toorop en Chris Beekman waren kunstschilders,
Jan Engelman was een schrijver, Joris Ivens een filmer, Henri Wiessing een
journalist, zo ook Arthur Lehning op dat moment, Hugo Sinclair de Rochemont was
politicus en George Labouchere kunsthistoricus. Maar Wichman was ook een
antidemocratische, antisocialistische provocateur, een ‘principiële alcoholist’,
een Mussolini-bewonderaar, een vroege fascist zelfs, maar dan een van de
anarchistische soort. Links geëngageerd waren Charley Toorop, Chris Beekman,
Joris Ivens, Arthur Lehning en Henri Wiessing, maar allemaal op een andere
manier. Joris Ivens zou naam maken als filmer die zijn werk in dienst stelde
van wisselende communistische idealen, Arthur Lehning werd bekend als
pleitbezorger van het anarchisme. Al deze mensen verloren in Wichman een kunstcollega
en soms een vriend. Vrienden van Wichman waren ook Jan Engelman en diens niet
bij de begrafenis aanwezige vakgenoten Hendrik Marsman en Jacques Bloem, die
als conservatieve antidemocraten ook geestverwanten van elkaar en van Wichman
waren. Sinclair de Rochemont en George Labouchere tenslotte waren
vooraanstaande vroege fascisten. Zij verloren in Wichman een verbaal begaafde
en productieve provocateur.
Als we op de diverse leden van dit
gezelschap de versierselen ‘goed’ en ‘fout’ proberen te plakken, krijgen we het
moeilijk. Met Sinclair en Labouchere zijn we gauw klaar: dat waren echte fascisten.
Sinclair sneuvelde als SS’er aan het oostfront. Erich Wichman was ook een
overtuigd Mussolini-aanhanger en fascist, maar dan uitsluitend verbaal. Omdat
hij in 1929 overleed, kan over zijn politieke toekomst alleen worden
gespeculeerd. Een van die speculaties is dat hij vanwege zijn anarchistische
levenshouding onder meer totalitaire omstandigheden problemen zou hebben
gekregen met het door hemzelf gewilde autoritaire gezag. Wichman is dus wat mij
betreft een genuanceerd ‘fout’-geval.
Henny Marsman was verbaal minder
radicaal dan Wichman en bovendien niet politiek actief. Maar ook hij was een
overtuigd Mussolini-aanhanger en antidemocraat. Marsman kwam echter bijtijds
terug van zijn radicale rechtse standpunten en werd een tegenstander van het
Duitse nationaalsocialisme. Op de vlucht daarvoor kwam hij in 1940 om het
leven. ‘Fout’ begonnen, ‘goed’ geëindigd, zouden we kunnen zeggen. Arthur
Lehning levert geen probleem op. Lehning was zijn leven lang een aanhanger van
het anarchisme. In tegenstelling tot andere grote ideologieën is het anarchisme
er nooit in geslaagd ergens macht te verwerven en heeft dus ook nooit bebloede
handen gekregen. ‘Fout’ is Lehning op zijn hoogst voor mensen die vinden dat
anarchisten bommengooiers zijn of gevaarlijke utopische dromers. Een
gecompliceerd geval is Joris Ivens. Hij heeft politiek gezien altijd
bewonderend naar het Oosten gekeken, eerst naar de Sovjet-Unie en later naar
China. Op het eind van zijn leven kwam hij tot het inzicht dat die keuze
misschien wat minder nadrukkelijk had gekund. Maar is Ivens daarom ‘fout'?
De afgelopen jaren was er, zoals gezegd,
veel aandacht voor enkele leden van deze vriendenschaar. In 1998 werd herdacht
dat Joris Ivens honderd jaar geleden werd geboren en ook in de jaren daarna
verschenen aan hem gewijde boeken. Museum Het Valkhof in Nijmegen organiseerde
de aan Ivens gewijde tentoonstelling Passages.
1899 was het geboortejaar van de twee Zeister jeugdvrienden Hendrik Marsman en
Arthur Lehning. Aan Marsman werd in 1999 een biografie gewijd. Arthur Lehning
kreeg aandacht vanwege de toekenning van de P.C. Hooftprijs 1999 voor zijn
essays (waarvan een keuze verscheen); in oktober 1999 vierde hij zijn honderdste
verjaardag en op 1 januari 2000 overleed hij. Van Erich Wichman verscheen,
zonder jubileum, de verzamelde correspondentie; ook werd er in het Centraal
Museum in Utrecht een kleine maar fijne tentoonstelling aan hem gewijd. Zoveel
geconcentreerde aandacht vraagt om vergelijkend geblader.
Anti-Ivens-lobby
Wat onmiddellijk opvalt is de
belangrijke rol die het archief van Arthur Lehning speelt bij de diverse
publicaties over Marsman, Wichman en Ivens. Niet omdat dat archief een schat
aan nieuwe gegevens opleverde, maar omdat het door geen van de auteurs kon
worden gebruikt. Volgens zijn zoon Percy had Arthur Lehning sinds zijn tweede levensjaar
elke snipper papier bewaard. Dan is het zeer spijtig als de toegang tot diens
collectie wordt geblokkeerd. Zeker voor de Wichman-briefwisseling geldt dat:
volgens geruchten bevat het archief van Lehning zeker honderd brieven van
Wichman aan Lehning en andere brieven van en aan Wichman. Het is te hopen dat
deze brieven nog eens afzonderlijk als editie verschijnen, want goed gemaakte
brievenedities zijn als historische bron vaak verhelderender, nuancerender,
informatiever en dus bruikbaarder en nuttiger dan menige mono- of biografie.
Uit de Wichman-correspondentie komt, door de kracht van de brieven zelf maar
zeker ook dankzij de voorbeeldige bezorging van Joep Haffmans, de moeilijke en
schilderachtige figuur Erich Wichman en diens al even gecompliceerde netwerk
voor het eerst in al zijn – ‘goede’ en ‘foute’ – facetten duidelijk naar voren.
Even zorgvuldig ging Jaap Goedegebuure om met Hendrik Marsman, die voor de meeste
mensen gewoon een ‘schrijver’ is en vooral de auteur van het gedicht ‘Herinnering
aan Holland’. Met de politieke overtuigingen van Marsman doet Goedegebuure wat
hij moet doen: hij noemt ze bij naam, ook als die naam ‘fascistisch’ is. Net
als Wichman had Marsman vrienden en kennissen van links tot rechts in het
politieke spectrum, en net als Haffmans slaagt Goedegebuure erin deze relaties
verhelderend en genuanceerd te beschrijven.
De makers van het – prachtig
geïllustreerde – Ivens-boek Passages
hebben meer moeite met het politieke verleden van hun held. Een van de auteurs
doet er in zijn bijdrage bladzijdenlang over om tot de volgende bekentenis te
komen: ‘De historische waarheid gebiedt te zeggen dat Ivens, in tegenstelling
tot vele andere links-progressieve intellectuelen, kunstenaars incluis, er
langer over heeft gedaan om de grote contradicties in het beleid van de communistische
regimes te ontmaskeren.’ Maar in plaats van de consequenties te trekken uit
deze constatering en het werk van Ivens te bekijken vanuit zijn niet altijd
gelukkige engagement, wordt het tegendeel gedaan. Onder het motto ‘Vergissen is
menselijk’ besloten de samenstellers de films van Ivens vooral als kunstwerken
te beschouwen, die ook los van zijn politieke bindingen te zien zijn. Marceline
Loridon, de weduwe van Ivens, rangschikt in haar voorwoord bij Passages de politieke voorkeuren van
Ivens en haarzelf onder de natuurverschijnselen: ‘De wind van de Geschiedenis
drukte ons soms tegen de muur.’ Let wel: ‘Geschiedenis’ met een hoofdletter en
‘muur' met een kleine – maar misschien word ik nu wel voorzien van het epitheton
ornans ‘lid van de anti-Ivens- lobby’, zoals de critici van Ivens’ engagement
bondig worden geoormerkt in een bijdrage aan de bundel Joris Ivens and the Documentary Context.
Fascistische film
Ook tussen de samenstellers van de
Ivens-boeken en Joep Haffmans vond informatie- uitwisseling plaats. Haffmans
ontdekte namelijk tijdens zijn speurtocht naar brieven van en aan Erich Wichman
drie versies van een filmscript (‘De zieke stad’) van Wichman voor een film van
Joris Ivens. Haffmans publiceerde twee van deze drie manuscripten, het Passages-boek een van deze twee en de
derde versie. In de scriptversies komen enkele verwijzingen naar fascistische
thema’s voor. Zo moet volgens Wichman de antidemocratische brochure Voor afbraak van R.F. Groeninx van
Zoelen duidelijk in beeld worden gebracht.
Haffmans citeert ook een brief uit 1929
van de classicus en fascist Hubert Cuypers aan de priester en fascist Wouter
Lutkie. Daaruit blijkt dat ‘De zieke stad’ geen ‘hilarische onderneming’ was
van de ‘onvermijdelijke’ Erich Wichman, zoals het Passages-boek wil – nog na Wichmans dood stond hij bekend als
‘fascistische film’. Er zijn bovendien getuigen van vertoningen in besloten
(fascistische) kring. Alles wijst er dus op dat de film, voor een deel althans,
daadwerkelijk heeft bestaan en dat Ivens de camera heeft bediend en als acteur
optrad. In een voetnoot wordt nog geprobeerd deze feiten op losse schroeven te
zetten: ‘Misschien heeft [Henk] De Boer de rol op zich genomen in plaats van
Ivens, die wel de opnames gemaakt zou hebben.’ Het zijn geen geweldige
argumenten: ‘misschien’ en ‘zou’. De woorden ‘fascistische film’ van Hubert
Cuypers worden uiteraard niet geciteerd. Men volstaat met een verwijzing naar
de Wichman-briefwisseling, maar helemaal eerlijk is die verwijzing niet. Ze
geeft namelijk de pagina's in Haffmans’ boek waar de scripts worden afgedrukt,
niet die van de korte biografische schets over Ivens met de hierboven genoemde
feiten.
Iets minder subtiel gaan de makers van Passages in de Nieuwsbrief van de Europese Stichting Joris Ivens met Haffmans om.
In plaats van hem te complimenteren met de toevoeging van een onbekend werk aan
de filmografie van Ivens, krijgt ook Haffmans – met de epitheta ‘jurist en
kunstverzamelaar’ terloops nog even als amateurhistoricus gekenschetst – een
plaats in de ‘anti-Ivens-lobby’: ‘In de pers werd het script als “fascistisch”
bestempeld en trok men de onzorgvuldige conclusie dat daarmee Ivens een
fascistische film gemaakt zou hebben. Een omkering van de feiten.’ Die feiten
zijn volgens de Europese Stichting Joris Ivens dat Ivens gewoon met Wichman in
een dronkenmansbui een ‘kroegfilm’ maakte, ‘waarin kroegtypes en vernieuwende camerabewegingen
centraal staan’. In Haffmans’ boek, aldus de Nieuwsbrief, bevat het hoofdstuk over Joris Ivens een aantal
‘onzorgvuldigheden, onwaarheden en vormen van “wishful thinking”’ – met
dergelijke formuleringen zijn we toch weer aardig in de buurt gekomen van de
personenregisters van de MEW, de Marx-Engels-Werke.
Dat de publicaties over Wichman en Marsman
genuanceerder en minder ‘ideologisch’ zijn dan de boeken over Ivens heeft
ongetwijfeld te maken met het feit dat de afstand van de respectievelijke
auteurs tot de eerste twee protagonisten groter is dan van de Ivens-auteurs tot
hun held. Zeventig en zestig jaar dood is iets anders dan tien jaar. Die
tijdspanne speelt ook een rol in de toegang tot archieven. Nog levende directe
familieleden zijn om allerlei redenen voorzichtiger met de inzage in de
archieven die ze onder hun hoede hebben dan verder verwijderde nazaten.
Omgekeerd zullen biografen minder voorzichtig zijn met de reputatie van hun
onderwerp wanneer ze geen rekening hoeven te houden met familieleden. Het zou
wel eens kunnen dat de wetten van de epithetatoekenning volgens hetzelfde
patroon verlopen.
Joris
Ivens and the Documentary Context door Kees Bakker (red.), Amsterdam
University Press [1999]
Geest,
koolzuur en zijk. Briefwisseling van Erich Wichman door F.J.
Haffmans (red.), Van Gruting [1999]
Passages.
Joris Ivens en de kunst van deze eeuw door André Stufkens (red.), Museum Het
Valkhof/Europese Stichting Joris Ivens [1999]
Eerder verschenen in Historisch Nieuwsblad
(Amsterdam), jaargang 9 (2000), afl. 4 (mei), p. 44-47, en hier licht
redactioneel gewijzigd. Ik had ook gewoon een link kunnen geven naar de website
van het Historisch Nieuwsblad (https://www.historischnieuwsblad.nl/nl/artikel/5476/zijn-ze-goed-of-zijn-ze-fout.html), maar
daar worden de gearchiveerde artikelen omringd door wisselende advertenties, ook voor boeken
die ik nooit zou aanprijzen. Daarnaast zijn daar de bibliografische gegevens van een
aantal genoemde boeken weggelaten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.