maandag 17 mei 2021

Citeren (3), met speciale aandacht voor Willem Frederik Hermans en A.M. de Jong

Citaten zijn, zo citeerde ik instemmend Hans Renders en Nigel Hamilton in aflevering 2 van deze reeks, het levensbloed van een biografie. Maar dan moet het wel goed bloed zijn. Niet elk citaat is een goed citaat, het moet aan bepaalde voorwaarden voldoen, die ik ook al in de vorige aflevering aan de orde stelde in de bewoordingen van een simpele instructie voor studenten. Een citaat moet precies zijn en eerlijk, niet uit de context gehaald of aangepast; het moet vooral recht doen aan de auteur ervan. Bovendien moeten citaten controleerbaar zijn, en daarom horen bronvermeldingen er onlosmakelijk bij, die net zo precies en eerlijk moeten zijn als de citaten zelf.

Goede citaten in een biografie doen de lezer goed. Je kunt ze met instemming aan je vrienden voorlezen of, zoals een lezer eind maart 2021, kort na de Tweede Kamerverkiezingen, deed, op Twitter zetten. Hij deed dat op de veiligste manier, door een foto te maken en die te reproduceren:

Over zo’n stelling kun je in de huidige tijd goede discussies voeren, en je kunt er dan nog een historische dimensie aan geven wanneer je er, zoals de twitteraar deed, dit bij zet: ‘Dat zei Jef Last al in 1945. Biografie van Rudi Wester, blz. 385’. Met een bron erbij, en dat is heel belangrijk, want een citaat zonder bron is een verzonnen citaat. Rudi Wester geeft in haar biografie Bestaat er een raarder leven dan het mijne? Jef Last 1898-1972 (Amsterdam 2021) ook een bron voor het citaat: ‘Jef Last, Een socialistische, p. 142-143.’ Dat is een vreemde titel, maar gelukkig kunnen we snel zien dat het alleen maar een vreemd verkorte titel is, want een noot eerder staat de complete: Jef Last, Een socialistische renaissance, verschenen bij G.W. Breughel in Amsterdam in 1945. De kans is klein dat een lezer van de biografie dit boek in huis heeft, en als dat wel zo is, dan heeft hij nog twee keuzes: kijken of het citaat klopt of niet. Over het algemeen is het de bedoeling dat de lezer het volste vertrouwen heeft in een biograaf, maar je mag en moet ook wel eens voorzichtig zijn.

En dat was ik, voorzichtig, en omdat ik beide boeken in huis heb kon ik controleren. Daarom kan ik u vertellen: het citaat klopt niet. Op pagina 142-143 van ‘Een socialistische’ staat namelijk dit (en ik citeer ook maar op de veilige manier, met foto’s):

U kunt vergelijken en zien: Wester heeft het woord ‘democratische’ weggelaten. Het is maar één woord, maar het lijkt mij nogal wat uitmaken of de socialist Jef Last in een reflecterende tekst over de toekomst van het socialisme het over regeerders in het algemeen of over ‘democratische regeerders’ heeft.

De vraag is gerechtvaardigd waarom ik vond dat ik het citaat moest controleren. Het antwoord is: ik was al een tijdje in deze biografie aan het lezen. Ik begon, zoals altijd bij boeken die het moeten hebben van de omgang met schriftelijke en gedrukte bronnen, op de plek waar die bronnen gedocumenteerd horen te zijn, achterin, en als je dan meteen stuit op een hilarisch ‘Register van afkortingen’ en vervolgens moet constateren dat dit boek de lezer geen overzicht van archiefbronnen en gebruikte literatuur heeft, dan is voorzichtigheid geboden. Het zou bijvoorbeeld al mooi zijn te weten waar het manuscript van Westers belangrijkste bron, ongepubliceerde memoires van Last, zich bevindt. De enige mededeling die ik kan vinden – maar dat kan natuurlijk aan mij liggen – is dat het manuscript wordt bewaard in ‘vijf grote A5-mappen’. Ik probeer me er iets bij voor te stellen: A4 misschien? Folio? Maar waar zijn die mappen dan? Het is onmisbare informatie, die we desondanks moeten missen.

Jefs grootste tegenstander

Biografieën – ik lees ze zelden helemaal. Zodra ik ze heb aangeschaft, of soms al eerder, bekijk ik ze op hun bruikbaarheid. Er staat een paar meter biografie in mijn boekenkasten. Ik gebruik ze vooral als naslagwerk, want de ene biografie over de ene persoon kan interessante informatie bevatten over een andere, over een onderwerp waar je net mee bezig bent, of over een onderwerp of persoon waar je het een en ander van weet, en dan kijk je hoe de biograaf met dat onderwerp of met zijn en andermans kennis over een auteur is omgegaan. En daarom bleef ik haken op pagina 456, waar ik via het ‘Register van personen en boektitels’ en de H van ‘Hermans, Willem Frederik’ terecht was gekomen. Daar, op pagina 456, staat dit: ‘Het was W.F. Hermans die zei: “Literatuur is de neerslag of het verslag van een geestelijk avontuur in een taal die eigen, levend en origineel is.”’ Ik ben behoorlijk (maar niet bijbelvast) thuis in Hermans, zijn werk en zijn uitspraken, dus hier dacht ik meteen: echt waar? Zei hij dat? Of is bedoeld: schreef hij dat? Een voetnoot met een bron zou me van mijn twijfels hebben verlost, maar die is er niet. En dus gingen we maar eens op zoek zoals de mens dat tegenwoordig doet: door de eerste woorden te googelen. Je komt dan terecht in de wereld van sites als citaten.net, citaten-en-wijsheden.nl en mooie-zinnen.nl, waarvan er een zelfs, anders dan de biografie, een soort bron geeft: ‘Lezing: Een boek schrijven’. Maar dat is dus een bron zonder bron.

Tussen de hits staat één serieuze vermelding, en dat is vermoedelijke de bron van de citatenjagerswebsites (en van de biografe): de interviews met Willem Frederik Hermans die H.U. Jessurun d’Oliveira in 1959 en 1962 hield en die hij in 1965 samenvoegde en publiceerde in zijn interviewbundel Scheppen riep hij gaat van Au. De data waarop de twee gesprekken werden gehouden worden vermeld: 17 februari 1959 en 20 februari 1962. In de uiteindelijke versie van de interviews vinden we de geciteerde zin: ‘Literatuur is de neerslag of het verslag van een geestelijk avontuur, in een taal die eigen, levend en origineel is.’ Het citaat is bijna correct: alleen de komma na ‘avontuur’ is weggelaten. Het feit dat we dit citaat kunnen terugvinden wil nog niet zeggen dat we hier te maken hebben met een uitspraak van Hermans. Het is de weergave van een journalist van een uitspraak van Hermans, en met een aanwijzing van Jessurun d’Oliveira kunnen we ook, op delpher.nl, titel, plaats en datum van die lezing vinden. Het Parool van 18 februari 1959 meldt dat Hermans een dag eerder in de aula van de Universiteit van Amsterdam sprak over ‘Een boek schrijven’ op uitnodiging van de studentenvereniging Unitas Studiosorum Amstelodamensium (U.S.A.). De anonieme journalist noteerde onder andere dit. ‘Literatuur is het verslag of de neerslag van een geestelijk avontuur in een taal, die behalve nieuw, ook eigen en vooral levend moet zijn.’ Het aspect van originaliteit ontbreekt, maar dat komt in Het Parool in een latere zin aan de orde. Bijna hetzelfde, maar toch anders. Alleen al vanwege zo’n verschil is het van belang je bron aan te geven.

Het nog grotere probleem is dat Rudi Wester deze uitspraak van Hermans gebruikt om een punt te maken. Ze schrijft, na het citeren van Hermans’ uitspraak: ‘Is het niet ironisch dat juist Hermans, een van Jefs grootste tegenstanders, dit zei? Want het is een goede omschrijving van zijn werk.’ Als we aannemen dat met ‘zijn’ werk dat van Last bedoeld is en niet dat van Hermans, dan is het verbinden van Lasts werk met die apocriefe – en niet erg opwindende – uitspraak van Hermans niet echt overtuigend, want die is van toepassing op nog een stuk of tigduizend (en meer) andere schrijvers. Problematischer is het karakteriseren van Hermans als ‘een van Jefs grootste tegenstanders’. Want dat valt feitelijk nog al mee. Laten we eens kijken wat Hermans-biograaf Willem Otterspeer over de relatie Last-Hermans zegt. Het resultaat van de zoektocht: niets. Ondanks mijn problemen met de kwaliteit van Otterspeers werk kan ik zijn beslissing om geen aandacht aan Last te besteden volgen. Maar als Otterspeer nou iets had begrepen van Hermans’ humor, had hij misschien kunnen vertellen hoe Hermans in 1963 duidelijk maakte dat hij Last volstrekt niet serieus nam door in Het Parool zijn briefwisseling met Last uit januari 1959 te publiceren. Last wilde Hermans, wiens De donkere kamer van Damokles twee maanden eerder was verschenen, in Groningen opzoeken, maar Hermans had daar geen zin in. Dat liet hij Last weten met een in het Duits en aan ‘Sehr verehrter Herr Doktor Last!’ gerichte briefkaart. Last was in 1957 in Duitsland gepromoveerd als sinoloog en gebruikte de doctorstitel in zijn briefhoofd.

Waarom Hermans volgens haar ‘een van Jefs grootste tegenstanders’ was, heeft Wester een kleine honderd pagina’s eerder verteld, maar op dat volstrekt voetnoot- en dus bronloze relaas daar is wel het een en ander aan te merken. De biografe schrijft: ‘[M]et W.F. Hermans, toen al vooraanstaand redacteur van het tijdschrift Criterium, had hij niets op, vooral omdat deze het verzet in Nederland nihilistisch zwart inkleurde en verzetsmensen als amateuristische klungels neerzette.’ We bevinden ons in de jaren van de literaire opbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog, maar wanneer precies we dat ‘toen al’ moeten plaatsen is onduidelijk. Want Criterium bestond na de oorlog drie jaar (van eind 1945 tot eind 1948) en Hermans was drie jaar lang net zo vooraanstaand als zijn mederedactieleden, hoewel hij de jongste was. Daar komt nog bij dat Last 23 jaar ouder was dan Hermans; het lijkt me sterk dat Last ontzag had voor de ‘vooraanstaande’ Hermans. Het zou ook aardig zijn geweest als een voetnoot ons had gewezen op de artikelen waarin Last aangeeft niets op te hebben met Hermans, maar die informatie ontbreekt.

De manier waarop Hermans het verzet beschreef was ‘absoluut tegen het zere been van Last’, schrijft Wester, ‘en het kwam dan ook tot een knetterende polemiek tussen beide schrijvers over Hermans’ tweede oorlogsroman, De donkere kamer van Damokles (1958). Dit wederzijds afgrijzen zou nooit meer overgaan, tot aan Hermans’ Mandarijnen op zwavelzuur (1964) toe.’ Maar in Mandarijnen op zwavelzuur is niets van een polemiek tussen Hermans en Last te vinden, en dat is omdat die er nooit is geweest. In de Mandarijnen (p. [226]) staat namelijk alleen de hierboven genoemde ingezondenbrievenrubriek in Het Parool uit 1963 met de briefwisseling uit 1959, waarin maar één zin over het verzet gaat, en dat is een zin van Last: ‘Dat verschillende van uw boeken goed zijn, speciaal wat de analyse van het verzet aangaat, heb ik als oud verzetsman ook geconstateerd.’ Geen zeer been en geen niets op dus. Pas na deze afwijzing door Hermans schreef Last een artikel tegen Hermans, en dat deed hij later, in 1963, toen De donkere kamer als ‘Twee druppels water’ werd verfilmd, nog een keer. Dat is allemaal netjes geannoteerd in deel 16 van de Volledige Werken van Willem Frederik Hermans (2016), dat helemaal aan Mandarijnen op zwavelzuur is gewijd (en dat Wester niet heeft geraadpleegd). Van een polemiek zou sprake zijn geweest als Hermans gereageerd had, maar dat deed hij niet. Hermans nam Last niet serieus, en dat blijkt ook uit de enkele keren dat hij hem in de loop van de tijd nog vermeldt, ook na Lasts dood. Dat is allemaal zonder veel moeite te vinden in de al verschenen delen van de Volledige Werken van Hermans, en een beetje ook nog in de nog te verschijnen delen.

Jefs eeuwige vijand

Er is in Westers biografie overigens iemand met een hogere tegenstanderstatus dan Hermans, namelijk A.M. de Jong. Hij komt drie keer voor in de biografie van Last, als kritische bespreker van Lasts debuutbundel Bakboordslichten (1926), als schrijver van een artikel uit 1934 waarin hij Last van plagiaat beschuldigt en nog een keer, waarover zo meteen. Dat plagiaatverhaal is te ingewikkeld om hier in het kort te vertellen; ik stel voor dat u daarvoor de biografie van A.M. de Jong door Mels de Jong raadpleegt (A.M. de Jong, schrijver, 2001, p. 324-326). Wester geeft de De Jong-biografie overigens niet als bron voor de beschrijving van deze gebeurtenis, wel vond ze in dit boek een bruikbaar citaat uit een brief van Menno ter Braak aan E. du Perron. Het is vreemd om uit deze briefwisseling, waarvoor een betrouwbare bron bestaat, naar een indirecte bron te citeren, en ook link, want Mels de Jong had niet correct kunnen citeren. Controle leert dat Mels de Jong correct heeft geciteerd, Wester daarentegen niet. Ze geeft Last een voornaam die hij in de brief niet heeft, ze verandert een puntkomma in een dubbele punt en ze moderniseert de spelling van een woord. Correcte citaten zijn in dit boek as rare as hen`s teeth.

Het gebruik van indirecte bronnen is link, en dat demonstreert Wester in deze passage nog een keer. Ze schrijft namelijk (p. 172) dat A.M. de Jong Last van plagiaat beschuldigde in een artikel in Het Volk van 15 februari 1934, en wel onder de kop ‘Ordinaire letterdieverij. Gegapte gegevens als bouwstof van een revolutionaire roman’. Haar bron: een biografisch artikel van Ralf Grüttemeier uit 2008 in het Kritisch literatuurlexicon. Ik weet niet hoe deze informatie in het artikel van Grüttemeier staat, want dat heb ik niet bij de hand, maar ik kan wel in Het Volk constateren dat dat sociaaldemocratische dagblad op 15 februari 1934 geen stuk van A.M. de Jong met die titel bevat, wel een ander relevant artikel. Want in feite gebeurde er dit: op 30 januari 1934 recenseerde De Jong de roman Partij remise van Last onder kop ‘Virtuoos boek van Jef Last’ en met de ondertitel ‘Het blijft negatief. Kinderlijke ideeën over revolutionnaire mogelijkheden’. De Jong schrijft dat hij waardering heeft voor de stijl waarin Last de roman heeft geschreven (al vindt hij die epigonaal), maar hij heeft grote bezwaren tegen de ideologische strekking van het boek. De lezer van toen wist: Het Volk was een sociaaldemocratische krant, De Jong een sociaaldemocraat, en Last was een communist. Onder de recensie van De Jong staat dit naschrift: ‘Na het schrijven van deze bespreking heb ik iets ontdekt, dat mij noopt er nog eens op terug te komen, in ander verband. De lezer hoort er spoedig weer van.’ En dat was twee weken later het geval: op 15 februari 1934 gaat het – onder de kop ‘Jef Last pleegt letterdieverij. Voor zijn “Partij remise” gapte hij tallooze passages uit een handschrift, dat een vriend hem ter inzage gaf’ – over het genoemde plagiaatgeval met statements en replieken van de betrokkenen, waaronder Last en De Jong. In de loop van zijn bijdrage – het is dus geen kop – schrijft De Jong deze zinnen, die Rudi Wester ons – met een n minder dan in het origineel – als titel van een artikel probeert te verkopen: ‘Ordinaire letterdieverij. Gegapte gegevens als bouwstof van een revolutionnaire roman.’

Geknoei met gegevens als bouwstoffen van een biografie.

Maar ik wilde het eigenlijk ter afsluiting, voordat ik al lezende aan deze ellende bleef hangen, hebben over de status van tegenstander die Wester A.M. de Jong toekent. ‘De Jong had al vaker met Jef in de clinch gelegen’, schrijft Wester, vóór deze kwestie dus, maar verdere gegevens over dat ‘vaker’ ontbreken. Als ze de De Jongs recensie van Bakboordslichten bedoelde, was dat een nogal eenzijdige clinch. Maar Wester doet er nog een schepje bovenop: bij de volgende auteursrechtkwestie waarbij Last betrokken was, die rond Wij slaven van Suriname van Anton de Kom (weer: het is de ingewikkeld om dit verhaal hier in het kort te vertellen), noemt Wester A.M. de Jong ‘Jefs eeuwige vijand’. Ze laat hem in 1962 in de redactie zitten van het periodiek Buiten de perken, dat zich in de discussie had gemengd. Het probleem daarbij is: A.M. de Jong was in 1943 bij een represaille-actie door Nederlandse SS’ers vermoord. Bedoeld is A.A. de Jong.

Pijnlijk is het allemaal. Vreemd genoeg heb ik tot nu toe alleen maar juichende reacties op dit boek gehoord. In een van de volgende afleveringen ga ik misschien proberen te bedenken waarom dat zo is. Maar eerst nog wat meer over citeren, bronnen en kennis van zaken. Dus:

(wordt vervolgd)

van de James Last-fansite piethemminga.nl


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.