Citeren (5): Een Spaanse tragedie, en de Duitse bezetting was ook best ingewikkeld
Ik geloof dat ik het al heb
verteld in de loop van deze reeks: geen tekst van anderen is heilig voor Rudi
Wester, de biografe van Jef Last. De varianten van die vernielzucht kent u al.
Ook titels van boeken zijn niet heilig voor Wester. In 1938 publiceerde Jef
Last het boek De Spaansche tragedie over zijn wederwaardigheden aan
republikeinse zijde tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Dat boek werd een paar
keer herdrukt, en omdat dat na de spellinghervorming van 1946 was, heette dat
boek toen De Spaanse tragedie. De biografie noemt dit boek niet één keer
bij zijn oorspronkelijke titel, ook niet als ze het over het verschijnen van de
eerste druk van het boek heeft.
Jef Last nam dus actief deel aan
de Spaanse Burgeroorlog. Hij was niet de enige Nederlander die zich geroepen
voelde de Spaanse republiek te verdedigen tegen de Francistische opstandelingen. Een van zijn landgenoten was Johan Brouwer, een hispanist die – hij was een
maand jonger dan Jef Last – naam had gemaakt met enkele historische werken en
met de vertaling in 1933 van het befaamde boek De opstand der horden van
José Ortega y Gasset. Brouwer komt in de Last-biografie een alinea van een halve
pagina lang aan de orde omdat hij in het tijdschrift Critisch Bulletin –
‘eind 1938’ is de verwijzing waarmee we het in de voetnoot van Wester moeten
doen – De Spaansche tragedie kritisch had besproken. Hij vond het, door
Wester geciteerd, zeg ik er even voorzichtig bij, ‘een slordig allegaartje’,
waarin ‘vrijwel alle Spaanse woorden fout waren gespeld’, en de biografe voegt
daar pikanterwijze aan toe, dat dat ‘wat de spelling betrof juist’ was. Ik kom
daar nog op terug.
De kritiek van Brouwer betrof
niet alleen de slordigheid, ook het gedrag en de uitlatingen van Last, zo
begrijp ik, maar ik laat het aan de deskundigen over uit te leggen hoe dit in
feite in elkaar zat. Wester kiest partij voor Last, en ze doet dat onder andere
door aan het begin van de passage over Brouwer even te melden dat die ‘als
katholiek eerst aanhanger van Franco was’ en op het eind van de alinea dit te
zeggen: ‘Overigens heeft zijn eigen boek over de Spaanse Burgeroorlog, De
schatten van Medina-Sidonia, later uitgebracht als In de schaduw van de
dood, nooit enig opzien gebaard.’ Lekker puh. Maar er klopt niks van,
beweer ik met plezier. Alleen al het feit dat het boek van Brouwer net zo vaak
herdrukt werd als De Spaanse tragedie, waarvan één keer in het kader van
Verzameld werk, iets dat Last ook vijftig jaar na zijn dood nog niet
heeft bereikt, spreekt boekdelen. En als de persoon die voor Wester volgens
haar dankzegging ‘onvermoeibaar’ in Delpher heeft gespeurd ‘naar alles wat maar
met Jef Last te maken heeft’ ook even naar Johan Brouwer had gezocht, had de
conclusie moeten zijn dat Brouwer en zijn boek vaker worden genoemd dan Lasts Spaanse
tragedie. Brouwer publiceerde zijn De schatten van Medina-Sidonia
overigens onder een pseudoniem, het boek werd dus, toen het verscheen, niet als
boek van Brouwer opgemerkt en kon dus ook niet als zodanig worden gewaardeerd. Wester
noemt dat pseudoniem pas in de voetnoot, en wat ze al helemaal onder het tapijt
schuift is dat Brouwer zijn verzetswerk tijdens de Duitse bezetting in 1943 met
de dood moest bekopen. Herinnert u zich uit een eerdere aflevering nog die
andere gefusilleerde schrijver, A.M. de Jong, die Wester nog in 1962 ‘Jefs
eeuwige vijand’ laat zijn, terwijl hij al in 1943 terechtgesteld was, enkele
maanden na Brouwer?
Hoewel Rudi Wester, zoals zojuist
geciteerd, Johan Brouwer gelijk gaf in diens kritiek op Lasts structurele
problemen met de spelling van Spaanse woorden, betekende dat voor haar niet dat
ze daar zelf ook een beetje op moest letten. Dat kun je constateren wanneer je
bij Wester leest dat Jef Last tijdens de Spaanse Burgeroorlog aan het front bij
‘Guadalagara’ heeft gevochten en dat die stad zo’n 55 kilometer ten noordoosten
van Madrid ligt. We kijken even in de atlas en zien dat een uurtje rijden
rechtsboven de Spaanse hoofdstad een stad ligt die Guadalajara heet, met maar
één g, en wel helemaal aan het begin. En als je dan toch in die atlas zit te
neuzen, kun je ook even ten zuiden van Madrid kijken, want daar ligt Getafe,
en niet Getafé, zoals Wester schrijft. Omdat de biografe wel meer van
Last overneemt dat niet klopt was mijn veronderstelling: dan heeft Last die
plaatsnamen zeker zo gespeld, en dus neemt Wester ze zo over. Maar een blik in
de eerste herdruk van De Spaanse tragedie, nu zonder sch want in 1946
verschenen, leert dat dat maar gedeeltelijk waar is. Last schrijft daar
Guadalajara, zoals het hoort, maar ook, zoals het niet hoort, Getafé én Gétafe. Wester lijkt geheel op eigen kracht fout te
spellen, want de naam van de linkse leider Largo Caballero, die niet in De
Spaanse tragedie (1946) voorkomt, schrijft ze als Largo Cabalero. Mocht u
Francisco Largo Cabal(l)ero overigens in het register van de biografie willen opzoeken
om te kijken of ik gelijk heb, moet u onder de C kijken, en als u in dat register
zijn politieke tegenstander José Antonio Primo de Rivera zoekt, die twee regels
na Largo C. ter sprake komt, dan zal dat vergeefse moeite zijn.
Op pagina 245 van de biografie
dan. We zitten nog steeds in Spanje, maar omdat daar tijdens de Burgeroorlog
veel buitenlanders zaten, kun je ook met niet-Spaanse zaken de fout in gaan. Wester
citeert een intern rapport van de Nederlandse communistische partij over Jef Last
met daarin de vermelding dat deze in 1937 een uitnodiging van de Noorse
schrijver Nordahl had ontvangen voor een propagandareis naar Noorwegen en
Zweden. Het register houdt het erop dat deze Nordahl Gunnar met zijn voornaam
heette, maar ik vind in de wereld die Google heet alleen een voetballer met die
naam, die bovendien een Zweed was. De bedoelde schrijver heette, dat meende ik
ook al te weten voordat ik het opzocht, Grieg van achteren, Nordahl van voren,
en hij was een communist. Tja. En het is allemaal zo gemakkelijk te
achterhalen, gewoon een beetje googelen. En de goede deskundigen raadplegen. En
kritisch zijn op alles wat je leest en hoort. Bij goede vertalers hangt een
spreuk boven de werkplek: ik moet opzoeken wat ik eigenlijk al weet. Ervaren
vertalers weten dat dat opzoeken allerlei gevolgen kan hebben: de bevestiging
dat je inderdaad al wist wat je na het opzoeken vindt, maar ook, heel vaak, de
constatering dat dat wat je vindt toch anders zit of een beetje gecompliceerder
is dan je dacht en dat je daar je voordeel mee kunt doen. Zoals het maken van
een goede vertaling. Bedrijvers van wetenschap en alles wat daar een beetje op
lijkt doen er ook goed aan zo’n adagium ergens zichtbaar op te hangen, ook al
is het niet op tegeltjeswijsheden.nl te vinden.
Verdacht
Ik kijk even een paar jaar
vooruit, naar de Duitse bezetting. Schrijvers en publiceren tussen 1940 en 1945
is niet gemakkelijk. Dat onderwerp is altijd gecompliceerd: tot hoe lang ging
een fatsoenlijk mens door met publiceren, bij welke uitgeverij publiceerde je,
sloot je je aan bij de Kultuurkamer, enzovoort. Ik zal het hier niet hebben
over hoe dat bij Last zat, maar meer over wat zijn biografe daarover zoal vertelt.
Wester schrijft bijvoorbeeld dit (op p. 337): ‘Jef was nog steeds uit handen
van de Duitsers gebleven, maar hij speelde wel een levensgevaarlijk spel met al
die “legale” uitgaven bij de Arbeiderspers en met zijn clandestiene uitgaven
bij de Bayard Pers en de De Driehoek.’ Het probleem bij deze zin: ‘al die’ –
precies twee – boeken van Last die na het begin van de bezetting bij De
Arbeiderspers waren verschenen, waren niet ‘legaal’, maar gewoon legaal
verschenen, en de twee vertalingen die Last bij De Driehoek had gepubliceerd
waren niet ‘clandestien’. Clandestiene boeken zijn goed gedocumenteerd (de
telling gaat tot boven de duizend) in het standaardwerk Het vrije boek in
onvrije tijd van Dirk de Jong uit 1958. De uitgaven van de Bayard Pers zijn
daarin opgenomen, die van De Driehoek niet.
Een paar regels verder: ‘Ook
verscheen [Lasts] autobiografische roman Van een jongen die man werd bij
De Nederlandsche Uitgeverij in Baarn. Eén bron noemt het een ‘exiluitgeverij’
maar het boek verscheen als “nummer 60 van de serie Het Nederlandsche
Boekengilde”, wat weer verdacht klinkt. Het is al met al toch een uiterst
schimmige bedoening met die uitgaven. Er wringt iets, iets waar ik maar ik maar
niet de vinger op weet te leggen.’ Er wringt inderdaad een hele hoop,
bijvoorbeeld het idee van de biografe dat ‘Het Nederlandsche Boekengilde’ – of
gaat het om de -sche of misschien wel het getal 60? – verdacht klinkt en dus
wel fout moet zijn. Het was verstandiger geweest het spoor van ‘Eén bron’ – was
het een mens, was het een boek? Voetnoot ontbreekt – te volgen en,
bijvoorbeeld, een boekhistoricus om informatie te vragen, die had dan kunnen
vertellen dat er in 1999 een boek van Peter Manasse is verschenen met de titel Boekenvrienden
Solidariteit. Turbulente jaren van een exiluitgeverij (Den Haag: Biblion).
Daarin valt te lezen wat Het Nederlandsche Boekengilde en De Nederlandsche
Uitgeverij te maken hebben met de uitgeverij De Boekenvrienden Solidariteit die
werd opgericht door de uitgeweken Duitser Heinz Kohn. Het raadplegen van dit
boek had dan ook nog een publicatie van Last opgeleverd, die nu nog in de
bibliografie ontbreekt.
A propos bibliografie. Deze
biografie bevat 16 pagina’s waarover ik geen kwaad woord wil zeggen, namelijk
de bladzijden 535 tot en met 550. Daar staat een bibliografie van het werk van
Jef Last die Marlies Hoff heeft samengesteld. Dat is het werk van een kundige
bibliografe, specialistenwerk dat helaas aan Wester niet besteed was, want zij
doet in haar voetnoten haar eigen ding, als ze al een ding doet. Als de
uitgeverij Marlies Hoff had gevraagd de bibliografische verwijzingen in het
manuscript van de biografie op één lijn te brengen met de bibliografie, had dat
tot het inzicht kunnen leiden het een en ander mis was met die verwijzingen.
Maar misschien is dat wel gebeurd, maar was de tijd en het geld op. Want het
kan in de papieren lopen, zo’n revisie. Vraag maar aan De Bezige Bij wat de
eindredactie van de Hermans-biografie van Willem Otterspeer heeft gekost.
Maar dit terzijde. Ik blijf nog
even bij de Duitse bezetting. Op p. 341 schrijft Wester over twee kinderboeken
waarvoor Last tijdens de bezetting de tekst schreef. Dat gaat als volgt: ‘Pas
in 2019 werd in de schitterend geïllustreerde biografie over Galinka Ehrenfest
onthuld dat Last tijdens de oorlog twee kinderboeken in de reeks “El Pintor’s
reizen”. Matsa Boemi op de Tafelberg en Wat Hassan zag geschreven
had.’ Bij de naam van Ehrenfest, die samen met haar man Jaap Kloot de boeken
illustreerde, staat een voetnoot met – uiteraard incomplete – gegevens over het
boek van Linda Horn. Het probleem bij deze zinnen: dat Last deze boekjes had
geschreven was al veel eerder bekend. Kijk maar op de door Wester veel
geraadpleegde website jeflast.nl, waar de maker ervan, Robert Gillesse, een ‘Resultatenlijst Nederlandse Centrale Catalogus (NCC)’
publiceerde, gedateerd 16 januari 2005, waarop deze twee boeken vermeld staan
met Last als auteur.
Een geluk bij dit ongeluk is dat
Rudi Wester overal in het boek mooie zinnen van anderen paraat heeft. Zoals het
citaat dat als motto voor het hele boek moet dienen: ‘Vergeefs proberen we het
karakter van een mens te beschrijven; beter is het om zijn handelingen en daden
weer te geven, dan zullen we een beeld krijgen van zijn karakter.’ Dat schreef
Goethe in zijn Farbenlehre, staat erbij. Maar Goethe schreef in het
Duits, dus moet het een vertaling zijn. Maar van wie? Er is, volgens mij, één
Nederlandse vertaling, maar daar komt dit citaat niet uit. Waar dan wel uit?
Google Books helpt: uit het uit het door Wil Hansen vertaalde boek Het
tijdperk van de tovenaars. Het grote decennium van de filosofie, 1919-1929
van Wolfram Eilenberger, in 2018 verschenen bij De Bezige Bij. Met Jef Last
heeft het allemaal geen ene moer te maken, en dat geldt eigenlijk voor deze
hele zogenaamde Jef Last-biografie.
De volgende keer ga ik echt
afronden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.