Leuke klussen (5)
Congressen bezoeken, dat heb ik altijd leuk gevonden, en vooral die in het buitenland natuurlijk. Misschien komt dat omdat ik al op leeftijd was toen ik voor het eerst moest optreden, in 1988. Ik was toen 35, maar vanwege mijn wat grillige carrière in de wetenschap was het er nooit van gekomen. Ik was namelijk nooit echt een germanist geworden en ik was nog geen historicus. Ik was een beunhaas, want ik deed wel – zonder diploma’s – allerlei dingen die een germanist en een historicus doen. Maar dus geen congressen.
Daar kwam in de tweede helft van de
jaren 1980 verandering in toen bleek dat de man die in 1985 aan de kant werd
geschoven als directeur van mijn werkplek, het Internationaal Instituut voor
Sociale Geschiedenis in Amsterdam, allerlei beloftes had gedaan aan
internationale contacten, maar daarover niets had verteld aan zijn werknemers.
Zo kwam het dat ergens in 1987 bleek dat er ooit een bijdrage was gevraagd en
beloofd voor een groot Italiaans boekproject over de geschiedenis van 1 Mei, de
arbeidersfeestdag. In 1990 ging namelijk gevierd worden dat in 1890 voor het
eerst internationaal georganiseerd actie werd gevoerd voor de achturendag. Italiaanse
historici organiseerden allerlei publicaties en congressen. De nieuwe directie
van het IISG bedacht dat ik samen met mijn collega Els Wagenaar wel snel een
bijdrage over de eerste 1 Mei-vieringen in Nederland voor een van die boeken kon
schrijven. En dat lukte ook, bovendien maakte ik samen met een andere collega,
Emile Schwidder, een kleinere bijdrage over de eerste Meivieringen in
Nederlands-Indie.
Onze bijdragen verschenen in 1989 in het imposante en rijk geïllusteerde boek The Memory of May Day. An Iconographic History of the Origins and Implanting of a Workers’ Holiday, verschenen bij Marsilio in Venetië. Daar kregen we netjes een bewijsexemplaar van, maar dat was niet gebeurd bij de Italiaanse versie, die al in 1988 in 2 delen was verschenen. Ik heb die set nog steeds niet, alleen fotokopieën van onze bijdragen. Jaren geleden bestelde ik die boeken, maar ik hoorde nooit iets van het Italiaanse antiquariaat. Ik moet er maar weer eens naar op zoek.
Onze bijdragen verschenen in 1989 in het imposante en rijk geïllusteerde boek The Memory of May Day. An Iconographic History of the Origins and Implanting of a Workers’ Holiday, verschenen bij Marsilio in Venetië. Daar kregen we netjes een bewijsexemplaar van, maar dat was niet gebeurd bij de Italiaanse versie, die al in 1988 in 2 delen was verschenen. Ik heb die set nog steeds niet, alleen fotokopieën van onze bijdragen. Jaren geleden bestelde ik die boeken, maar ik hoorde nooit iets van het Italiaanse antiquariaat. Ik moet er maar weer eens naar op zoek.
Italiaanse collega’s organiseerden ook een congres in Lecce, de mooie stad in de hak van Italië, en wel in het 1
Mei-weekeinde van 1988. Ik vloog – het staat in de bewaarde huisagenda van dat jaar
– op donderdag 28 april om kwart voor vijf ’s middags naar Rome, waar rond half tien de vlucht naar Brindisi
moest vertrekken. Maar – en dat staat weer in mijn geheugen – er moest met
grote moersleutels aan de neuspropeller worden gesleuteld – de vlucht had
vertraging en we kwamen pas na middernacht in Brindisi aan. Waar ik het vertrek
van het busje dat ons namens het congres kwam ophalen nog vertraagde omdat ik eerst
mijn zakmes moest terugkrijgen, dat bij het boarden in Rome was ontdekt. Het
werd mij vriendelijk overhandigd in een veel te groot kartonnen Alitalia-doosje
in de vorm van een huisje. Ik heb het nog jarenlang bewaard.
Van het congres zelf herinner ik me
weinig – van de lezingen bedoel ik dan. Ik weet nog wel dat allerlei hoogwaardigheidsbekleders
uit Lecce en omgeving, inclusief enkele in uniform, ons met toespraken welkom
heetten, onverstaanbaar wvanwege de beroerde akoestiek van de congreszaal en
omdat de tolkeninstallatie niet goed werkte. Tijdens mijn eigen bijdrage zal ik
wel een paar keer te horen hebben gekregen dat ik te zacht en te snel sprak. De
titel van mijn praatje was ‘May Day research in the Netherlands’. Dat klinkt
niet spannend, maar omdat nog nooit iemand ooit waar dan ook een congresbijdrage
over dat thema had gehouden, was het baanbrekend. In de inhoudsopgave van de
dikke congresbundel heet ik ‘Jean’ van voren, maar dat wordt gecompenseerd door
het feit dat ik in het voorwoord van de organisator van het congres met mijn echte
naam word geciteerd vanwege mijn vermelding van de rol van de verzuiling in de
Nederlandse geschiedenis, en dus ook in die van 1 Mei.
Wat ik me van dit congres – en van alle Italiaanse conferenties die ik bezocht – goed herinner is het eten, en in verband daarmee enkele deelnemers. Er was bijvoorbeeld een broodmagere, vloeiend Italiaans sprekende Rus die bij elke maaltijd alleen maar peren at. Ook voor de rest voldeed hij helemaal niet aan het beeld dat je bij aan de communistische partijen verbonden historici had die westerse congressen mochten bezoeken – ‘Reisekader’ noemden ze dat in de DDR. Daar waren er in Lecce wel een paar van, een uit Hongarije en een uit Polen, allebei uiterst aardige collega’s overigens, die ik van hun connecties met en bezoeken aan het IISG kende. Ik vertel al sinds ik in 1988 uit Lecce terugkwam dat deze beide heren, samen met de Oostenrijker Herbert Steiner, telkens als eersten aan de lunch- of de dinertafel plaatsnamen om, bij wijze van spreken met mes en vork in hun vuisten geklemd en een servet om de nek geknoopt, op het eten te wachten. Steiner, een in zijn land zeer gerespecteerde communist, vertelde tijdens het eten graag over zijn bezoeken aan Noord-Korea, waar het leven toch zo goed was: geen criminaliteit, geen luchtverontreiniging, geen verkeersongelukken. Memorabel was ook een door de plaatselijks Kamer van Koophandel aangeboden diner in een Moorse villa in Otranto met fenomenale frutti di mare op tafel en hordes ratten in de tuin rond de villa.
Wat ik me van dit congres – en van alle Italiaanse conferenties die ik bezocht – goed herinner is het eten, en in verband daarmee enkele deelnemers. Er was bijvoorbeeld een broodmagere, vloeiend Italiaans sprekende Rus die bij elke maaltijd alleen maar peren at. Ook voor de rest voldeed hij helemaal niet aan het beeld dat je bij aan de communistische partijen verbonden historici had die westerse congressen mochten bezoeken – ‘Reisekader’ noemden ze dat in de DDR. Daar waren er in Lecce wel een paar van, een uit Hongarije en een uit Polen, allebei uiterst aardige collega’s overigens, die ik van hun connecties met en bezoeken aan het IISG kende. Ik vertel al sinds ik in 1988 uit Lecce terugkwam dat deze beide heren, samen met de Oostenrijker Herbert Steiner, telkens als eersten aan de lunch- of de dinertafel plaatsnamen om, bij wijze van spreken met mes en vork in hun vuisten geklemd en een servet om de nek geknoopt, op het eten te wachten. Steiner, een in zijn land zeer gerespecteerde communist, vertelde tijdens het eten graag over zijn bezoeken aan Noord-Korea, waar het leven toch zo goed was: geen criminaliteit, geen luchtverontreiniging, geen verkeersongelukken. Memorabel was ook een door de plaatselijks Kamer van Koophandel aangeboden diner in een Moorse villa in Otranto met fenomenale frutti di mare op tafel en hordes ratten in de tuin rond de villa.
Het congres vond, zoals gezegd,
plaats rond 1 mei, maar aan een meiviering, tijdens het congres of in Lecce
zelf, kan ik me helemaal niets herinneren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.