Letterdieverij
Een interessante kwestie, dat plagiaat
van de Amsterdamse pedagogiekhoogleraar Dymph van den Boom, in de openbaarheid
gebracht door een prachtig artikel van Frank van Kolfschooten in NRC Handelsblad. Hij zou veel meer van dit soort
artikelen moeten schrijven. Stof
genoeg. Nog interessanter dan de kwestie zelf zijn de reacties erop, en vooral
die ter verdediging van Van den Boom. De allerinteressantste in die laatste categorie
is die van voormalig sociologieprofessor Kees Schuyt. Die kreeg van NRC Handelsblad ruimte voor een rammelend verhaal.
Dat is curieus, want hij was vanaf 2006 voorzitter van het Landelijk Orgaan
Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) en publiceerde in 2014 het boek Tussen fout en fraude. Integriteit en oneerlijk gedrag in wetenschappelijk
onderzoek. Deskundig is hij dus wel, maar onpartijdig? Het kan niet
anders of Schuyt kent Van den Boom. Ze waren tegelijkertijd hoogleraar aan dezelfde
UvA-faculteit: Schuyt was er van 1990 tot 2007, Van den Boom van 1995 tot 2016.
Van 2007 tot 2016 was Van den Boom bovendien rector magnificus van de UvA en in
die functie, lees ik, maakte ze veel werk van integriteitsbeleid voor studenten
en medewerkers. En allebei, dat zeg ik er altijd graag bij, studeerden en
promoveerden ze aan de Universiteit Leiden. Dat is de universiteit waar zelfs
de vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit geen
belangstelling heeft voor vermoedelijke schendingen van die integriteit.
Het is niet moeilijk je voor te stellen
dat Van den Boom, toen duidelijk werd dat ze in zwaar weer terecht zou komen, Schuyt
opbelde. Dat ging, denk ik, zo: ‘Kees, met Dymph, moet je nou
luisteren. Ze hebben ontdekt dat ik al jaren dingen overschrijf, doe daar iets
aan, jou geloven ze wel.’ Schuyt: ‘Wat vervelend, Dymph, ik bel de krant op en
begin meteen te pennen’. Zo ongeveer moet het gegaan zijn. Er zijn nog geen
regels voor het in een blog weergeven van imaginaire telefoongesprekken, dus
hoef ik hier geen bronvermelding te geven. Kees Schuyt zal dat kunnen bevestigen: zolang er geen bindende regels zijn, mag je doen wat je wil. Want hij
schrijft dit in NRC Handelsblad: ‘[Er] bestonden […] in 1988 geen
bindende voorschriften hoe in wetenschappelijke publicaties naar bronnen
verwezen moest worden.’ 1988 is het jaar dat Van den Boom promoveerde, en dat
proefschrift is een van de teksten waar Van Kolfschooten overschrijverij vond.
Het cruciale woord is ‘bindend’. In 1988 waren er inderdaad geen bindende
voorschriften op dat gebied, maar die zijn er nog steeds niet. Er zijn heel
veel adequate mogelijkheden om precies je bronnen te vermelden, ze verschillen
per wetenschappelijke discipline en ook nog vaak binnen disciplines. Het gaat
erom dat je bevindingen controleerbaar zijn, en dat kan alleen als je eerlijk
je bronnen geeft, nauwkeurig citeert, aangeeft waar je kennis en je ideeën
vandaan haalt. Het staat allemaal systematisch en helder geformuleerd in de Nederlandse
Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de Vereniging van Samenwerkende
Nederlandse Universiteiten (VSNU), een code die ook internationaal wordt
gehanteerd.
Die code is een tekst die juridisch en
ethische aspecten van wetenschappelijke integriteit in kaart brengt als
handleiding voor de dagelijks praktijk, maar ook als kader voor de beoordeling
van wetenschappelijk handelen als iemand dat handelen in twijfel trekt. De
juridische argumenten zullen het, is mijn indruk, altijd winnen als puntje bij
paaltje komt. Kees Schuyt, zelf behalve socioloog ook jurist, weet dat, en
daarom praat hij ook zo graag over bindende regels. Hij wist, toen hij zijn
stuk schreef, al dat de twee personen die de externe commissie vormen die de
kwestie-van den Boom gaan onderzoeken juristen zijn, hij weet ook dat juristen
altijd een belangrijke rol spelen bij integriteitscommissies aan universiteiten
en een nog grotere bij het LOWI, waar de inhoud van klachten eigenlijk geen rol
speelt. Het feit dat de UvA een externe commissie benoemt om onafhankelijkheid
te garanderen maakt overigens duidelijk dat ook het College van Bestuur van de
UvA vindt dat een interne commissie geen onafhankelijk oordeel zou hebben.
Een van de zotte argumenten van Schuyt
gaat over het citeren zonder aanhalingstekens in het proefschrift van Van den
Boom. Wie het proefschrift bestudeert, ziet dat
bij letterlijk overgenomen tekstfragmenten, soms vóór en soms ná een fragment,
wél de namen van auteurs met publicatiejaartal genoemd worden en in de
literatuurlijst zijn opgenomen. Die teksten werden niet tussen aanhalingstekens
of in een apart tekstblok gezet, zoals de journalist wenst en de citeer-regel
uit 2012 voorschrijft. Ach, sorry, ik was de aanhalingstekens vergeten; excuses
voor de verwarring die dat veroorzaakte. Dit schrijft Schuyt dus: ‘Wie het proefschrift bestudeert, ziet dat bij
letterlijk overgenomen tekstfragmenten, soms vóór en soms ná een fragment, wél
de namen van auteurs met publicatiejaartal genoemd worden en in de
literatuurlijst zijn opgenomen. Die teksten werden niet tussen aanhalingstekens
of in een apart tekstblok gezet, zoals de journalist wenst en de citeer-regel
uit 2012 voorschrijft.’ Er bestaat dus, wil Schuyt ons wijsmaken, pas sinds
2012 een ‘citeer-regel’ die bepaalt dat je citaten tussen aanhalingstekens moet
zetten. Je kunt je bijna niet voorstellen dat Schuyt zich niet heeft zitten
schamen bij het opschrijven van die onzin. En je vraagt je af waarom hij de moeite heeft genomen in zijn eigen Willem Nagel-J.B.
Charles-biografie uit 2010 al die citaten daarin tussen aanhalingsteken te zetten, als het niet nodig was. Zes van de negentien hoofdstuktitels in dat boek zijn zelfs citaten
tussen aanhalingstekens. Ik kan me niet herinneren dat in de recensies van die
biografie speciaal werd gewezen op het feit dat er nu eindelijk een
wetenschapper was opgestaan die structureel citaten tussen aanhalingstekens zette. Dat is namelijk al een tijdje in zwang, anderhalf millennium of zo, leer
ik van het Duitse Wikipedia-lemma over het leesteken (het Nederlandse lemma
heeft geen historisch besef wat dat betreft).
Hoe een citaat werkt,
is heel netjes en handig opgeschreven door Schuyt zelf, in zijn eerder genoemde
boek. Daar staat op p. 106: ‘Een citaat is een letterlijke aanhaling van een
tekstgedeelte, dat daarbij “tussen haakjes” wordt gezet.’ De volgende zin: ‘Als
men goed citeert, inclusief punten, komma’s en gedachtestreepjes, is er niets
aan de hand.’ Over wat er wel met citaten aan de hand kan zijn wat plagiaat
betreft gaan dan de bladzijden erna, alles met nette bronvermeldingen. Een van de
voorbeelden die Schuyt geeft is dat van de Duitse minister Zu
Guttenberg, die in 2011 moest aftreden vanwege grootscheeps plagiaat in zijn
proefschrift. Zu Guttenberg citeerde uit andermans werk en gaf ook wel ergens in de
buurt een bron, maar juist niet waar geciteerd werd, waardoor de indruk werd gewekt dat weergegeven analyses door de promovendus waren bedacht. Duitse
plagiaatonderzoekers noemden dat, met een schaakterm, een Bauernopfer, en Schuyt vertaalt dat – ik doe het hem niet na – met
‘pionoffer-plagiaat’. Van den Boom doet min of meer hetzelfde, en nu vindt Schuyt dat daar niks mis mee is. Iemand die dit pionoffer-plagiaat overigens ook regelmatig toepast
is een bekende
biograaf.
Niet netjes je bronnen
vermelden om op die manier met andermans ideeën aan de haal te gaan is een vorm
van diefstal waarvoor ooit het mooie woord letterdieverij werd bedacht. Op 28
mei 1880 – lang vóór het auteursrecht dus, toen intellectueel eigendom alleen
nog maar met het argument van het fatsoen verdedigd kon worden – komt het voor
in een toepasselijk bericht in Het Nieuws
van den Dag:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.