dinsdag 11 juni 2019

Letterdieverij

Een interessante kwestie, dat plagiaat van de Amsterdamse pedagogiekhoogleraar Dymph van den Boom, in de openbaarheid gebracht door een prachtig artikel van Frank van Kolfschooten in NRC Handelsblad. Hij zou veel meer van dit soort artikelen moeten schrijven. Stof genoeg. Nog interessanter dan de kwestie zelf zijn de reacties erop, en vooral die ter verdediging van Van den Boom. De allerinteressantste in die laatste categorie is die van voormalig sociologieprofessor Kees Schuyt. Die kreeg van NRC Handelsblad ruimte voor een rammelend verhaal. Dat is curieus, want hij was vanaf 2006 voorzitter van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI) en publiceerde in 2014 het boek Tussen fout en fraude. Integriteit en oneerlijk gedrag in wetenschappelijk onderzoek. Deskundig is hij dus wel, maar onpartijdig? Het kan niet anders of Schuyt kent Van den Boom. Ze waren tegelijkertijd hoogleraar aan dezelfde UvA-faculteit: Schuyt was er van 1990 tot 2007, Van den Boom van 1995 tot 2016. Van 2007 tot 2016 was Van den Boom bovendien rector magnificus van de UvA en in die functie, lees ik, maakte ze veel werk van integriteitsbeleid voor studenten en medewerkers. En allebei, dat zeg ik er altijd graag bij, studeerden en promoveerden ze aan de Universiteit Leiden. Dat is de universiteit waar zelfs de vertrouwenspersoon wetenschappelijke integriteit geen belangstelling heeft voor vermoedelijke schendingen van die integriteit.

Het is niet moeilijk je voor te stellen dat Van den Boom, toen duidelijk werd dat ze in zwaar weer terecht zou komen, Schuyt opbelde. Dat ging, denk ik, zo: ‘Kees, met Dymph, moet je nou luisteren. Ze hebben ontdekt dat ik al jaren dingen overschrijf, doe daar iets aan, jou geloven ze wel.’ Schuyt: ‘Wat vervelend, Dymph, ik bel de krant op en begin meteen te pennen’. Zo ongeveer moet het gegaan zijn. Er zijn nog geen regels voor het in een blog weergeven van imaginaire telefoongesprekken, dus hoef ik hier geen bronvermelding te geven. Kees Schuyt zal dat kunnen bevestigen: zolang er geen bindende regels zijn, mag je doen wat je wil. Want hij schrijft dit in NRC Handelsblad: ‘[Er] bestonden […] in 1988 geen bindende voorschriften hoe in wetenschappelijke publicaties naar bronnen verwezen moest worden.’ 1988 is het jaar dat Van den Boom promoveerde, en dat proefschrift is een van de teksten waar Van Kolfschooten overschrijverij vond. Het cruciale woord is ‘bindend’. In 1988 waren er inderdaad geen bindende voorschriften op dat gebied, maar die zijn er nog steeds niet. Er zijn heel veel adequate mogelijkheden om precies je bronnen te vermelden, ze verschillen per wetenschappelijke discipline en ook nog vaak binnen disciplines. Het gaat erom dat je bevindingen controleerbaar zijn, en dat kan alleen als je eerlijk je bronnen geeft, nauwkeurig citeert, aangeeft waar je kennis en je ideeën vandaan haalt. Het staat allemaal systematisch en helder geformuleerd in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), een code die ook internationaal wordt gehanteerd.

Die code is een tekst die juridisch en ethische aspecten van wetenschappelijke integriteit in kaart brengt als handleiding voor de dagelijks praktijk, maar ook als kader voor de beoordeling van wetenschappelijk handelen als iemand dat handelen in twijfel trekt. De juridische argumenten zullen het, is mijn indruk, altijd winnen als puntje bij paaltje komt. Kees Schuyt, zelf behalve socioloog ook jurist, weet dat, en daarom praat hij ook zo graag over bindende regels. Hij wist, toen hij zijn stuk schreef, al dat de twee personen die de externe commissie vormen die de kwestie-van den Boom gaan onderzoeken juristen zijn, hij weet ook dat juristen altijd een belangrijke rol spelen bij integriteitscommissies aan universiteiten en een nog grotere bij het LOWI, waar de inhoud van klachten eigenlijk geen rol speelt. Het feit dat de UvA een externe commissie benoemt om onafhankelijkheid te garanderen maakt overigens duidelijk dat ook het College van Bestuur van de UvA vindt dat een interne commissie geen onafhankelijk oordeel zou hebben.

Een van de zotte argumenten van Schuyt gaat over het citeren zonder aanhalingstekens in het proefschrift van Van den Boom. Wie het proefschrift bestudeert, ziet dat bij letterlijk overgenomen tekstfragmenten, soms vóór en soms ná een fragment, wél de namen van auteurs met publicatiejaartal genoemd worden en in de literatuurlijst zijn opgenomen. Die teksten werden niet tussen aanhalingstekens of in een apart tekstblok gezet, zoals de journalist wenst en de citeer-regel uit 2012 voorschrijft. Ach, sorry, ik was de aanhalingstekens vergeten; excuses voor de verwarring die dat veroorzaakte. Dit schrijft Schuyt dus: Wie het proefschrift bestudeert, ziet dat bij letterlijk overgenomen tekstfragmenten, soms vóór en soms ná een fragment, wél de namen van auteurs met publicatiejaartal genoemd worden en in de literatuurlijst zijn opgenomen. Die teksten werden niet tussen aanhalingstekens of in een apart tekstblok gezet, zoals de journalist wenst en de citeer-regel uit 2012 voorschrijft.’ Er bestaat dus, wil Schuyt ons wijsmaken, pas sinds 2012 een ‘citeer-regel’ die bepaalt dat je citaten tussen aanhalingstekens moet zetten. Je kunt je bijna niet voorstellen dat Schuyt zich niet heeft zitten schamen bij het opschrijven van die onzin. En je vraagt je af waarom hij de moeite heeft genomen in zijn eigen Willem Nagel-J.B. Charles-biografie uit 2010 al die citaten daarin tussen aanhalingsteken te zetten, als het niet nodig was. Zes van de negentien hoofdstuktitels in dat boek zijn zelfs citaten tussen aanhalingstekens. Ik kan me niet herinneren dat in de recensies van die biografie speciaal werd gewezen op het feit dat er nu eindelijk een wetenschapper was opgestaan die structureel citaten tussen aanhalingstekens zette. Dat is namelijk al een tijdje in zwang, anderhalf millennium of zo, leer ik van het Duitse Wikipedia-lemma over het leesteken (het Nederlandse lemma heeft geen historisch besef wat dat betreft).

Hoe een citaat werkt, is heel netjes en handig opgeschreven door Schuyt zelf, in zijn eerder genoemde boek. Daar staat op p. 106: ‘Een citaat is een letterlijke aanhaling van een tekstgedeelte, dat daarbij “tussen haakjes” wordt gezet.’ De volgende zin: ‘Als men goed citeert, inclusief punten, komma’s en gedachtestreepjes, is er niets aan de hand.’ Over wat er wel met citaten aan de hand kan zijn wat plagiaat betreft gaan dan de bladzijden erna, alles met nette bronvermeldingen. Een van de voorbeelden die Schuyt geeft is dat van de Duitse minister Zu Guttenberg, die in 2011 moest aftreden vanwege grootscheeps plagiaat in zijn proefschrift. Zu Guttenberg citeerde uit andermans werk en gaf ook wel ergens in de buurt een bron, maar juist niet waar geciteerd werd, waardoor de indruk werd gewekt dat weergegeven analyses door de promovendus waren bedacht. Duitse plagiaatonderzoekers noemden dat, met een schaakterm, een Bauernopfer, en Schuyt vertaalt dat – ik doe het hem niet na – met ‘pionoffer-plagiaat’. Van den Boom doet min of meer hetzelfde, en nu vindt Schuyt dat daar niks mis mee is. Iemand die dit pionoffer-plagiaat overigens ook regelmatig toepast is een bekende biograaf.

Niet netjes je bronnen vermelden om op die manier met andermans ideeën aan de haal te gaan is een vorm van diefstal waarvoor ooit het mooie woord letterdieverij werd bedacht. Op 28 mei 1880 – lang vóór het auteursrecht dus, toen intellectueel eigendom alleen nog maar met het argument van het fatsoen verdedigd kon worden – komt het voor in een toepasselijk bericht in Het Nieuws van den Dag:


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.